Waarnemen is Structureren (H3) Flashcards
Figuur en Achtergrond
Als we met zintuiglijke informatie in contact komen dan maakt ons brein een onderscheid tussen figuur en achtergrond. Deze structuur probeert ons brein altijd toe te passen.
- Grens tussen figuur en achtergrond, wordt aan figuur toegeschreven.
- Figuur springt als het ware vooruit ten opzichte van de achtergrond.
- Beweging tussen figuur en achtergrond, wordt vrijwel direct aan figuur toegekend.
- Figuur maakt meeste indruk, details vallen meer op en verandering ook.
Al dit is een resultaat van een verwerkingsproces in de hersenen.
Dit blijkt doordat het figuur op sommige momenten om kan schakelen tot achtergrond, zonder dat er op het netvlies iets veranderd. Denk aan omkeerbare illusies zoals de gezichten en de vaas.
Figuur en achtergrond in andere zintuigen
Auditief: Een voorbij rijdende trein horen, het valt kort op en wordt dus figuur. Naarmate je doorgaat met wandelen, verdwijnt het geluid naar de achtergrond.
Tast: De druk van je kleding is bijna altijd achtergrond, totdat het irritant zit. Dan komt het naar voor als figuur.
Gestaltwetten
- Wet van de nabijheid
Prikkels die dichter bij elkaar staan, beschouwen wij als bij elkaar horend. - Wet van de gelijkheid
Elementen die op elkaar lijken, beschouwen wij als bij elkaar horend. - Wet van het gemeenschappelijk lot
Prikkels die eenzelfde lot ondergaan, beschouwen wij als bij elkaar horend. (C63s blaast door de straat van Putte, je gaat er van uit dat het geluid bij het visuele beeld hoort) - Wet van de geslotenheid
We zijn gewend, om bij voorkeur gesloten gehelen te zien. (lijnen doortrekken die er helemaal niet zijn, om zo een geheel te vormen in je hoofd)
Je ziet dan subjectieve contouren, omtrekken die niet in het figuur aanwezig zijn, maar die je er toch in ziet. - Wet van continuïteit
We zijn geneigd om bij voorkeur continue patronen te herkennen.
Wet van pregnantie
Prikkels hebben vanzelf de neiging om samen te smelten tot een “goed figuur”.
De perceptie kiest voor de figuur met de eenvoudigste ordening, die de minst cognitieve inspanning vereist.
Bottom-up verwerking
Het beeld wordt van beneden opgebouwd en dus vallen eerst alle details op om zo tot een geheel te komen.
Er zijn drie stappen in het proces
1. Primaire Schets.
In het mentaal wordt een primaire schets geconstrueerd. Het beeld dat in de visuele centra terechtkomt wordt sterk vereenvoudigd. Dit beeld is de primaire schets.
2. Organiseren.
Zoeken naar perceptuele organisatie. Het visuele verwerkingssysteem gaat op zoek naar wat bij elkaar hoort, om zo grotere gehelen te vormen. Hier worden de gestaltwetten gehanteerd en ook de figuur-achtergrond opdeling.
3. Patroon- en objectherkenning.
Je gaat het beeld proberen te linken aan een object wat je herkent. Zo kan je het beeld afmaken.
Strikt gezien zijn stappen 2 en 3 top-down processen. Je gebruikt namelijk informatie uit het geheugen om die toe te passen. Dit is dus top-down.
Verwachtingstheorie van de perceptie (Jerome Bruner)
Het waarnemingsproces draait rond het ontwerpen en het naderhand toetsen van verwachtingen over de vraag hoe de werkelijkheid vermoedelijk in elkaar zit.
Top-down proces
Het brein dat gebruikt maakt van eerder vergaarde informatie om zo een beeld te kunnen vormen.
Gestaltkwaliteiten
kwaliteiten die alleen terug te vinden zijn in het gestalt/geheel en niet in de individuele delen van het geheel.
Hou rekening dat het verwerkingssysteem aangeboden prikkelmateriaal probeert om te zetten in iets dat te herkennen valt en bruikbaar is.
Gestalt
Gehelen die meer omvatten dan een eenvoudige optelsom van de individuele onderdelen waaruit ze zijn opgebouwd.
Denk aan een 3D-Kubus tekenen op een blad. Je ziet een kubus staan met 3 dimensies. In werkelijkheid zijn het twaalf lijnen op een blad. Het gestalt heeft dus een extra element wat er niet zou zijn als je zou focussen op de individuele onderdelen.
Waarnemingsconstanties
- Grootteconstantie
Zorgt er voor dat we rekening houden met de afstand en de grootte van een object. Je hand op 10cm afstand van je gezicht lijkt groter dan een huis in de verte. Toch weet je dat dit niet het geval is. Door de grootteconstantie houden we een realistisch beeld van de werkelijkheid. Dit komt doordat je rekening houd met de grootte van andere objecten in de buurt van het huis, die zijn ook klein. Ook door intuïtieve kennis kan je van tevoren inschatten hoe groot iets hoort te zijn. - Plaatsconstantie
Het feit dat je de werkelijkheid als stilstaand ervaart en je niet laat misleiden door je eigen oogbewegingen. Als het volledige beeld op het netvlies beweegt dan ga je ervan uit dat dit komt door eigen beweging. Als maar een deel van dit beeld beweegt dan ga je uit van een object in je beeld. - Vormconstantie
Wanneer de hoek vanuit waar we een object bekijken verandert, wijzigt ook meestal het projectiebeeld op het netvlies. De vorm van zo’n object kan dan veranderen op het netvlies, toch blijf je het zien als de werkelijke vorm van het object. - Helderheids- en Kleurconstantie
Binnen bepaalde grenzen blijf je dingen ongeveer gelijk waarnemen qua helderheid, zelfs al verandert de intensiteit van het licht dat ze weerkaatsen. Dat is de helderheidsconstantie.
Je blijft dezelfde kleur zien in donkere settings als in lichtere settings. Dit is de kleurconstantie. Ook onder gele straatverlichting blijf je dezelfde kleur zien als onder een rode ondergaande zon.
Waarnemingsillusie
Foutieve waarnemingen die niet te wijten zijn aan een gebrekkige verwerking van de gegevens, maar die ontstaan door het toepassen van het normale verwerkingssysteem.
Ponzo-illusie
(naar elkaar toelopende lijnen, hierin 2 horizontale lijnen. Een dichter bij een verder weg. De lijn die verder weg staat lijkt groter. Lijnen zijn even groot.)
Door de grootteconstantie en het waarnemen van afstand zie je hier de achterste lijn als de grotere lijn.
Je ziet dingen die ver weg staan in deze illusie als groter, omdat je rekening houd met het feit dat dingen die ver weg staan normaal gezien kleiner op het beeld vallen dan ze daadwerkelijk zijn.
Müller-illusie
Twee even lange lijnstukken zijn horizontaal onder elkaar afgebeeld. Een met openstaande hoeken naar buiten en een met dicht staande hoeken naar binnen. Degene met openstaande hoeken lijkt langer te zijn dan de ander.
Dit is veroorzaakt door het waarnemen van afstand. Je schat in dat de lijn met openstaande hoeken verder weg staat.
Maanillusie
De maan lijkt aan de horizon groter, dan wanneer hij hoog in de lucht staat.
Dit heeft te maken met het referentiemateriaal wat we hebben om over de maan zijn grootte te beslissen. We hebben geen voorkennis over de omvang van de maan. Als hij hoog in de lucht staat zonder nabij vergelijkingsmateriaal, dan gaan we af op de grootte van het projectiebeeld op ons netvlies.
Als hij aan de horizon staat is er wel vergelijkingsmateriaal. Bomen en huizen zijn nu te zien in vergelijking. Je weet dat de maan erg ver weg is. Dus lijkt hij nu vele malen groter nu je de vergelijking aan bent gegaan.
Treinillusie
De ervaring die je kan mee maken wanneer een tegenoverstaande trein vertrekt en het voelt alsof jij zelf in beweging bent. Pas wanneer de andere trein compleet uit zicht is, besef je dat je nog stilstaat.
Dit heeft te maken met figuur en achtergrond. We zien onze eigen trein als figuur en alles uit het raam (de andere trein) als achtergrond. Je hebt voorkeur om beweging aan het figuur te geven. Dus denk je dat je eigen trein beweegt, wanneer de ander vertrekt.