De latentieperiode (H4) Flashcards
Geheugenvervorming
In staat zijn een geheugenspoor te activeren, maar de inhoudelijke informatie komt niet overeen met de originele inprenting.
Vergeetcurve van Ebbinghaus
De curve die laat zien hoeveel je nog onthoud, na een bepaalde tijd verstreken is.
Hermann Ebbinghaus deed een proef met 3 letterige woorden onthouden (LOV, WER, GIB…). Hierbij keek hij na hoelang, hoeveel procent van de ingeprente woorden hij nog kende. Hieruit kon hij de vergeetcurve maken.
Ebbinghaus zijn proef was niet zuiver, hij was de enige proefpersoon, het geleerde materiaal was zinloos en er was geen mogelijkheid tot bewerkende herhaling. Later werd toch uit andere resultaten een vergelijkbare curve geschetst.
Met zinvol materiaal is de curve over het algemeen iets hoger liggend, met dezelfde vorm.
Latentieperiode
De periode tussen inprenting en het terug ophalen van een herinnering, waarbij de herinnering als het ware verborgen / vergeten is.
Herkenningstest
Een test die uitgaat van herkenning van een kwaliteit. Zo’n test is gevoeliger voor het meten van partiële kennis. Bij deze test krijg je de retrieval cues al aangeboden, je hoeft ze zelf niet te herinneren.
Besparingsmethode
Muscle-memory voor herkenningsmateriaal. Er is minder tijd nodig om hetzelfde materiaal te leren / herinneren na latentieperiode.
Gespreide herhaling
Momenten van inprenting verspreiden over langere periodes. Hierdoor wordt het rendement van inprenting een stuk hoger. Hoe vaker je dit herhaalt, hoe resistenter de ingeprente info wordt tegen verval.
Spoorvervaltheorie (Ebbinghaus)
Tijd is verantwoordelijk voor het vergeten van gevormde sporen, door gebrek aan oefening. Hierdoor vervallen de gevormde sporen.
Interferentietheorie
Wat er gebeurt in de latentieperiode heeft invloed op het vervallen van gevormde sporen. Andere inprentingen in de latentieperiode zouden de gemaakte inprentingen weg duwen.
Er zijn 2 vormen van interferentie
- Rectroactieve interferentie
Inprentingen in de latentieperiode veroorzaken een storend effect op eerdere inprentingen.
A <– B B stoort A
- Proactieve interferentie
Inprentingen van vroeger zorgen voor verwarring van latere inprentingen. Zorgt voor moeilijker terug vinden van latere inprenting.
A –> B A stoort B
Cue-afhankelijk vergeten
Het wordt moeilijk iets te herinneren wanner de context op het moment van reproductie weinig overeenkomt met de context op het moment van inprenting.
FOK-Fenomeen
Feeling-of-Knowing. Je weet dat je het antwoord kent, maar kan er niet op komen.
ABC-methode kan cues aanbieden.
TOT-Fenomeen
Tip of Tongue. Je weet dat je het antwoord kent, je weet zelfs een deel van het antwoord. Toch kan je er niet op komen.
ABC-methode kan cues aanbieden.
Creativiteit en vergeten
Door informatie te vergeten kan dit creativiteit bevorderen.
Anterograde amnesie
Een vorm van geheugenverlies, waarbij het inprenten van nieuwe gegevens vanaf een bepaald moment verstoord is. Nieuwe info kan dus wel opgenomen worden, maar dan wel maar voor zeer gelimiteerde tijd, denk aan 30 sec.
Retrograde amnesie
Een vorm van geheugenverlies, waarbij alle informatie vóór het fatale moment verloren is.