Bouwstenen van het zenuwstelsel (H2) Flashcards
Functie Zenuwcellen/Neuronen?
Het opvangen, integreren, bewaren van informatie en uitsturen van signalen naar het hele lichaam.
Functie Gliacellen?
Ondersteunen van de Neuronen.
Unieke eigenschappen van Neuronen?
- Cellichaam
- Dendrieten: korte uitlopers (Info ontvangen)
- Axon: Lange uitlopers (Info Versturen)
Functie Synaps?
Contactpunten tussen neuronen, overdracht van informatie.
Collateralen van Axon?
Zijvertakkingen van het axon.
Myelineschede?
Vettig isolatielaagje rond het axon. Zorgt voor snellere overdracht van het actiepotentiaal. Zonder myeline: 4 km/h
met myeline: 400 km/h
reflex?
Een automatische reactie op een prikkel.
3 Verschillende neuronen en hun functies?
- Sensorisch neuron
Een neuron die informatie vanuit een zintuig in de vorm van een zenuwsignaal naar het ruggenmerg of hersenen voert. - Interneuron
In het ruggenmerg wordt het zenuwsignaal overgezet op een Interneuron. Deze brengt het signaal over van neuron naar neuron. (vb. van Sensorisch neuron naar motorisch neuron) - Motorisch Neuron
Neuron die vastzit op een spier, waar het een motorische reactie kan veroorzaken.
Rustpotentiaal?
De elektrische spanning tussen negatieve pool (-70 millivolt) aan de binnenkant en de positieve aan de buitenkant van de neuron.
Actiepotentiaal en zijn proces
Plotse ommekeer in spanning van een Neuron.
Wanneer de cel krachtig genoeg geprikkeld wordt, dat de spanning daalt tot -55 millivolt (drempelwaarde). Dan laat het celmembraan ineens een grote hoeveelheid positief geladen deeltjes door. Neuron krijgt nu een positieve lading tot +30 millivolt.
Dit proces gebeurt over de hele lengte van de axon en wordt als het ware constant doorgegeven over het axon tot aan het synaps.
Synaptische overdracht en zijn proces
Presynaptisch element: kop van synaps die info verstuurt.
Synaptische spleet: microscopisch smalle ruimte tussen synapsen
Postsynaptisch element: kop van dendriet die info ontvangt.
Neurotransmitters (chemische stoffen) vanuit het presynaptisch element komen in aanraking met receptoren op en postsynaptisch element. Dit kan 2 gevolgen brengen.
- Exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP): Positief geladen deeltjes dringen de cel binnen, na contact neurotransmitters met receptoren. De spanning verlaagt dichter richting de drempelwaarde vóór het actiepotentiaal (-55 mV).
- Inhiberende postsynaptische potentiaal (IPSP): Negatief geladen deeltjes dringen de cel binnen, na contact met neurotransmitters met receptoren. De spanning wordt negatiever en gaat verder af van de drempelwaarde vóór het actiepotentiaal.
Acetylcholine
Neurotransmitter die zorgt voor samentrekking van skeletspieren. Komt vrij bij signaal om spieren te activeren.
Dopamine
Neurotransmitter betrokken bij ontstaan van emoties. Kan met andere neurotransmitters zorgen voor gevoel van genot.
Zorgt er ook voor dat bewegingen soepel kunnen verlopen. (Parkinson wordt veroorzaakt door plaatselijk tekort dopamine)
Betrokken bij denken en bewust plannen van het gedrag.
Serotonine (en noradrenaline)
Invloed op gemoedstoestand. (tekort kan tot depressie leiden)
Gamma-aminoboterzuur (GABA)
(Algemeen) inhiberend/remmend effect op neuronen