VOW's en CGO's Week 4 Flashcards

1
Q

begrip hematopoiese

A

nieuwvorming van bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kenmerk, aankleuring en kleur van methyleen blauw

A

basische kleurstof, zure componenten (niet nucleïne zuren), blauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerk, aankleuring en kleur van eosiene

A

zure kleurstof, basische componenten (niet eiwitten), oranje/bruin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kenmerk, aankleuring en kleur van azuren

A

basische kleurstof, zure componenten (niet granules), rood/paars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verklaring acidofiele kleuring van erytrocyten

A

Erytrocyten bevatten veel hemoglobine, een relatief basisch eiwit > acidofiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verklaring basofiele keluring van cytoplasma van plasmacellen

A

​Plasmacellen produceren veel immunoglobulines, eveneens eiwit. Ze houden dit niet in hun cytoplasma, maar scheiden het in grote hoeveelheden uit. Het cytoplasma bevat dus veel zuur mRNA dat codeert voor immunoglobuline en relatief weinig basisch eiwit > basofiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op welke locaties (binnen of buiten de bloedbaan) bevinden zich de verschillende typen bloedcellen? Hoe verklaar je deze lokalisatie?

A

Erytrocyten en trombocyten bevinden zich normaliter alleen binnen de bloedbaan (zo niet, dan is er sprake van een bloeding), of in het beenmerg als ze nog in rijping zijn. Leukocyten treden ook onder normale omstandigheden uit de bloedbaan in de weefsels. Met name bindweefsel bevat aanzienlijke populaties leukocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beredeneer waarom erytrocyten beter functioneren zonder kern.

A

De diameter van capillairen is niet of nauwelijks groter dan de diameter van een ery. Deze moet dus vervormbaar zijn. Dat lukt beter zonder kern.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe zien erytrocyten eruit als het plasma een te hoge osmotische druk heeft en hoe als de osmotische druk te laag is?

A

Bij te hoge osmotische druk zijn erytrocyten kleiner (microcyten), bij te lage juist groter (macrocyten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stappen stollingsproces

A
  • primaire hemostatische plug: aggregatue v trombocyten
  • secundaire hemostatische plug: aggregerende trombocyten stimuleren verdere aggregatie en fibrinevorming
  • stimulatie van stollingscascade
  • omzetting v pro-trombine in trombine
  • omzetting van fibrinogeen in fibrine (vezels)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

plek rijping van T-lymfocyten

A

in thymus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

3 kenmerken waarin stamcellen verschilllen van voorlopercellen

A
  • Alleen stamcellen zijn pluripotent
  • stamcellen hebben het vermogen tot zelfvernieuwing.
  • Bovendien hebben stamcellen een zeer lage proliferatieve activiteit, i.t.t. voorlopercellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kerntaken jeugdgezondheidszorg

A
  • bieden van opvoedondersteuning,
  • monitoren van de ontwikkeling van kinderen,
  • verlenen van basis medische zorg en
  • uitvoering van het Rijks vaccinatie programma.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

activiteiten ter ondersteuning kerntaken jeugdgezondheidszorg

A
  • basiscontactmomenten voor iedereen
  • extra contactmomenten zo nodig
  • inloopspreekuren
  • deelname ondersteuningsteams
  • voorlichtingsbijeenkomsten
  • afstemming zorg/casuïstiekbespreking
  • samenwerking ketenpartners
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

betrokken medewerkers CJG Rijnmond

A
  • jeugdarts
  • jeugdverpleegkundige
  • (dokters) assistente
  • (ortho)pedagoog
  • peuterconsulent(e)
  • ondersteunende diensten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

voorbeelden signalering en ondersteuning JGZ

A
  • groeiafwijkingen
  • hartafwijkingen
  • zintuigelijke afwijkingen
  • afwijkingen aan bewegingsapparaat
  • adviezen omtrent verzorging
  • aanbieden opvoedondersteuning
  • seksualiteit
  • kindermishandeling
  • ontwikkelingsachterstand
  • begeleiding bij schoolziekteverzuim
  • begeleiding psychosociale problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

functie erytrocyten

A

transport van zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

functie leucocyten

A

afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

functie trombocyten

A

bloedstolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

functie plasma

A

transport, water- en zouthuishouding, stolling en afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bouwstenen hemoglobine

A

4 eiwitketens: 2 a- ketens, 2 B-ketens, elke heemgroep bevat een bindplaats voor zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

begrip anemie

A

het hemoglobinegehalte in het bloed (Hb) onder de ondergrens van de referentiewaarde ligt
7,5 - 9,5 mmol/l voor vrouwen
8,6 - 10,5 mmol/l voor mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kenmerken anemie specifiek oudere kinderen/volwassenen

A

hartkloppingen
duizeligheid
concentratiestoornissen
dyspnoe
hoofdpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

kenmerken anemie specifiek pasgeborenen

A

lethargie
trage groei
slecht drinken
verminderde ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

kenmerken anemie specifiek alle leeftijden

A

chronisch: moeheid
chronisch: bleek zien
acuut: shock

26
Q

indeling anemie op basis van grootte (MCV)

A

microcytair: anemie door kleine rode bloedcel
normocytair: normaal grootte rode bloedcel
macrocytair: grote rode bloedcel

27
Q

indeling anemie op basis van fysiologie

A

Verminderde aanmaak
Toegenomen verlies
Verhoogde afbraak (= hemolyse)

28
Q

4 ziektes die microcytaire anemie veroorzaken

A
  • ijzertekort
  • stoornis in ijzerstofwisseling
  • thalassemie
  • coeliakie
29
Q

6 ziektes die normocytaire anemie veroorzaken

A
  • acute bloeding
  • gecombineerde deficiëntie
  • chronische ziekte
  • sikkelcelziekte
  • G6PD deficiëntie
  • nierinsufficiëntie
30
Q

5 ziektes die macrocytaire anemie veroorzaken

A
  • overmatige alcoholgebruik
  • aplastische anemie
  • myelodysplastische syndroom
  • auto-imuun hemolytische anemie
  • doliumzuur in vit.B12 deficiënties
31
Q

voorbeelden acuut verlies rode bloedcellen

A

trauma
bloeding van het maagdarmstelsel
grote spierbloeding (zoals psoashematoom)
ruptuur van abdominale aorta-aneurysma
neusbloedingen

32
Q

voorbeelden chronisch bloedverlies

A

menstruatie
reflux oesophagitis
meckel’s divertikel
colon carcinoom
neusbloedingen

33
Q

voorbeelden anemie door verminderde aanmaak

A

inefficiënte aanmaak van beenmerg (bv MDS)
stamcelziekte (bv. aplastische anemie)
tekort aan folium\uur en vit. B12
tekort aan epo
verdringing (bv leukemie)

34
Q

voorbeelden anemie door verhoogde hemolyse

A

auto-imuun hemolytische anemie
TTP / HUS
allo-antistoffen
sferocytose
sikkelcelziekte
G6PD

35
Q

wat is hemolyse

A

Afbraak in milt, lever, en/of in de bloedbaan: extravasculair vs intravasculair
Acuut en/of chronisch
Compensatoir veel aanmaak van nieuwe cellen

36
Q

vrijkomende stof bij hemolyse en gevolg verhoogd

A

stoffen uit erytrocyten komen vrij (hemoglobine)

  • Heem in Hb is toxisch, dus vrij Hb wordt direct gebonden aan het in plasma circulerende eiwit haptoglobine
  • Dit heeft verlaging van de haptoglobine in het bloed tot gevolg:
    > Als haptoglobine “op” is, dan bindt het vrije Hb aan andere eiwitten en wordt het via de nier uitgescheiden Angle Right donkere urine.
    > Heem wordt afgebroken waarbij o.a. ongeconjugeerd bilirubine vrijkomt Angle Right gele kleur, vaak m.n. zichtbaar in het oogwit.
    > LET OP: bij alle neonaten is haptoglobine is verlaagd en dus geen betrouwbare maat voor hemolyse.
37
Q

oorzaken anemie zwangerschap

A

ijzergebreksanemie
foliumzuurdeficiëntie
hemoglobinopathie

38
Q

structurele afwijking sikkelcelziekte

A

2 α-ketens en 2 gemuteerde β-ketens ten gevolge van een puntmutatie in de β-globine genen Angle Right β’s.

39
Q

aantal hemoglobine molecullen Thalassemie

A

Verminderde synthese van hemoglobine keten:
α-thalassemie: te weinig productie van α-ketens.
β-thalassemie: te weinig productie van β-ketens.

40
Q

epidemiologie van hemoglobinopathieën

A

sub-Sahara Afrika, rond de Middellandse Zee (thalassa = Grieks voor zee) en in Zuid-Oost Azië

41
Q

omschrijving risicofactoren kindermishandeling

A

factoren (gedragingen, omstandigheden, kenmerken) die de kans dat kindermishandeling voorkomt binnen een bepaalde populatie vergroten

42
Q

omschrijving signaal van kindermishandeling

A

een actueel teken of kenmerk bij de jeugdige of vanuit zijn omgeving dat er wat aan de hand is (de verklaring daarvoor kan kindermishandeling zijn maar dit kan ook een aandoening of andere verklaring hebben).

43
Q

lage, middelmatige tot grote voorspellende factoren kindermishandeling ouders

A

 partnergeweld;
 psychische en psychiatrische problemen zoals depressie;
 temperament , prikkelbaarheid, hyperreactiviteit;
 ouder heeft kindermishandeling in de jeugd meegemaakt en/of was getuige van partnergeweld;
 ongewenste zwangerschap.
Lage voorspellende waarde:
 alcoholmisbruik en drugsgebruik;
 gezondheidsproblemen;
 crimineel gedrag;
 laag gevoel van eigenwaarde;
 veel persoonlijke stress;
 gering probleemoplossend vermogen of lage intelligentie.
Bij de ouder(s):
 leeftijd (tiener- of jonge ouders)
 één-ouderschap
 chronische ziekte of kwetsbare gezondheid
 suïcide(pogingen)
 crimineel verleden
 verstoorde interactie tussen ouders
 (vecht)scheiding, nieuwe relatie/huwelijk
 beperkte of inadequate opvoedvaardigheden

44
Q

lage, middelmatige tot grote factoren kindermishandeling gezin

A

Middelmatig tot grote voorspellende waarde:
 geringe samenhang of cohesie in het gezin;
 veel conflicten in het gezin.
Lage voorspellende waarde:
 lage SES (Sociaal Economische Status) of werkloosheid;
 geringe sociale steun;
 status als nieuwe allochtoon of vluchteling;
 alleenstaande ouder;
 groot gezin.
In en om het gezin:
 gezinsgrootte en aantal kinderen (grote gezinnen)
 eerdere ondertoezichtstelling (OTS) en bemoeienis Veilig Thuis1/Raad voor de Kinderbescherming
 criminaliteit in de buurt
 weinig sociale cohesie in buurt
 gemengde cultuur in het gezin  slechte relatie met (stief)broertjes/zusjes
 weinig of geen (functionerend) sociale netwerk
 geen sociale controle vanuit netwerk en buurt
 stress en instabiliteit in het gezin
 ouder in hechtenis
 inwonende familieleden
 afwezigheid van volwassenen en geen toezicht

45
Q

risicofactoren verwaarlozing

A

● slechte kwaliteit van de ouder-kindrelatie (sterkste voorspeller); ● de mate waarin de ouder de jeugdige ervaart als een probleem of belasting (sterkste voorspeller); ● geringe reflectie, lage eigen effectiviteit, zelfvertrouwen en -waardering van de ouder ● psychopathologie bij de ouder(s); ● (L)VB: (licht) verstandelijke beperking bij de ouder(s); ● de mate van boosheid, agressie en hyperreactiviteit bij de ouders; ● ouderlijke stress; ● gebrek aan sociale vaardigheden van de jeugdige; ● werkloosheid ouder(s); ● gezinsgrootte (hoe groter het gezin hoe meer risico

46
Q

risofactoren seksueel misbruik

A

Microsysteem: ● een (verstandelijke) beperking, chronische ziekte of ontwikkelingsachterstand bij de jeugdige; ● geslacht (meisje); ● eerder slachtofferschap van seksueel geweld; ● delinquentie van de jeugdige; ● fysieke of emotionele afwezigheid van de moeder (bijvoorbeeld bij verslaving of psychiatrie en (L)VB); ● het ontbreken van een ondersteunende relatie tussen ouder en jeugdige en een tekort aan opvoedingsvaardigheden bij de niet-plegende ouder; ● huiselijk geweld in het gezin, verstoorde interactiepatronen, verstoorde gezinsrelaties; ● gezinssamenstelling: aanwezigheid van een stiefvader. Omgeving verder weg van het kind (mesosysteem): ● wonen in een stedelijk gebied; ● wonen in een omgeving met veel (vormen van) geweld.

47
Q

(gedrag)signalen van psygische gesteldheid van kindermishandeling

A

● emotionele en gedragsproblemen waaronder angst; ● verandering in gedrag of emoties; ● selectief mutisme (niet spreken); ● gehechtheidsproblemen; ● emotie-regulatieproblemen; ● dissociatie; ● veel onduidelijke buikpijnklachten; ● eetproblemen; ● automutilatie (zelfverwonding zoals krassen, snijden, branden) ● hoofdslaan en wiegen; ● bedplassen en broekpoepen; ● slaapproblemen; ● geseksualiseerd gedrag en seksueel grensoverschrijdend gedrag, uitlatingen die niet passen bij de leeftijd; ● weglopen; ● veel schoolverzuim; ● verslaving; ● signalen van (langdurig) trauma (zie ook paragraaf 3.1.2.) :

48
Q

(gedrag)signalen van psychische gesteldheid van kindermishandeling

A

● onvoldoende lichamelijke verzorging, ongezonde voeding, slechte hygiëne; ● onvoldoende toezicht op de jeugdige (loopt bijvoorbeeld ’s avonds laat nog op straat); ● onvoldoende toegang tot (medische) zorg (tandartsbezoek, JGZ); ● onvoldoende toegang tot onderwijs; ● in de interactie tussen ouder en jeugdige is agressieve bejegening te zien; ● negatieve interactie tussen ouders (ruzie, agressie, conflicten); ● er zijn meerdere mensen die zich zorgen maken om de jeugdige bijvoorbeeld op basis van de Kindcheck (zie paragraaf 9.1) of blijkens meldingen bij Veilig Thuis of de politie.

49
Q

lichamelijke signalen van kindermishandeling

A

● blauwe plekken; ● beten; ● snij- en schaafwonden en/of littekens; ● botbreuken; ● signalen van verstikking, kelen; ● brandwonden; ● bevriezing; ● (veelvuldige) buikpijnklachten; ● kale plekken in het hoofdhaar; ● interne kneuzingen; ● interne bloedingen; ● ruggengraatfracturen; ● (geh)oorbeschadigingen; ● uitdroging; ● ALTE (Apparent Life Threatening Event)/ ‘schijnbaar levensbedreigende gebeurtenis’)2; ● Hyperventilatie; ● bijna-verdrinking; ● vergiftiging; ● onder- en overvoeding; ● zelfverwonding (automutilatie); ● veelvuldig medisch bezoek; ● onvoldoende lichamelijke verzorging, slechte hygiëne; ● (vinger)afdrukken op de huid; ● hersenbloedingen (let op Abusive Head Trauma); ● oogletsel, retinale (netvlies) bloedingen (let op Abusive Head Trauma); ● ribfracturen, kneuzingen, blauwe plekken als vingerafdrukken (let op Abusive Head Trauma); ● geconstrueerde ziekte, aandoening (let op Pediatric Condition Falsification (PCF); voorheen Münchhausen by proxy (MBPS)); ● anale problemen en kwetsuren (let op seksueel geweld); ● terugkerende urineweginfecties, pijn bij lopen/zitten, keelpijn (let op seksueel geweld); ● genitale problemen en kwetsuren (let op seksueel geweld); ● SOA (let op seksueel geweld); ● zwangerschap (let op seksueel geweld); ● psychosomatische klachten zoals hoofdpijn, spier- en gewrichtspijn, slikklachten en chronische vermoeidheid.

50
Q

omschrijving Wet Verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling

A

De Wet Verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling vormt het kader waarbinnen de JGZ-professional handelt naar aanleiding van geconstateerde signalen van en risicofactoren voor kindermishandeling. In deze richtlijn volgen we deze wet en in dit thema worden de stappen beschreven die deel uit moeten maken van een meldcode kindermishandeling.

51
Q

begrip CML

A

chronisch myeloïde leukemie, patiënten hebben het BCR-ABL fusiegen (ABL1 in de cel, signaaleiwit voor deling/rijping), translocatie 9/22. Behandelen met imatinib

52
Q

begrip AML

A

acute myeloïde leukemie, patienten hebben een mutatie in het FLT3-gen (FLT3 receptor op celmembraan, signaaleiwit voor deling/rijping)

53
Q

Wat kan AKT inhiberen bij de PI3K pathway

A

AKT inhibeert apoptose via de caspase signaling, translatie van eiwitten, inhiberen van de tumor supressor genen

PTEN inhibeert AKT

54
Q

hoe kan AKT worden geactiveerd

A

door EGF binding aan RTK op het celmembraan of RAS-GTP-asesignaling

55
Q

begrip paternalistisch model

A

arts als medisch expert, die weet wat het beste is voor de patiënt. Patiënt als het passieve object van medisch handelen, die zich goed vertrouwen overgeeft aan de arts

56
Q

begrip samenwerkingsmodel

A

arts in de rol van coach en partner, ieman die smane met de patiënt bekijkt wat de beste behandeling is voor deze patiënt

57
Q

begrip informatieve model

A

patiënt als een ‘klant’ die zh goed informeert alvorens een keuze te maken over welke zorg hij wilt

58
Q

begrip niet-schaden

A

je moet afzien van handelingen die schadelijk kunnen zijn

59
Q

begrijp weldoen

A

je behoort te voorkomen dat anderen schade of leed overkomt

60
Q

begrip respect voor autonomie

A

je heb t geinformeerde toestemming van de patient nodig voor je mag opereren

61
Q

begrip rechtvaardigheid

A

je moet gelijke gevallen gelijk behandelen