VOW's en CGO's Week 3 Flashcards

1
Q

waarvan is het ASD een gevolg?

A

(gedeeltelijk) uitblijven van septatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

incidentie aangeboren hartafwijkingen

A

8 : 1000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

begrip L-R shunt

A

situatie waarbij de hoeveelheid bloed die er per tijdseenheid door de longcirculatie gaat groter is dan de hoeveelheid bloed die door de lichaamscirculatie gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kenmerken anamnese zuigelingen grote L-R shunt

A

hangt af van grootte shunt:
* Slecht drinken
* Kreunen
* Prikkelbaar
Groei blijft achter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kenmerken lichamelijk onderzoek zuigelingen grote L-R shunt

A
  • Snelle ademhaling
    • Bleek
    • Grauw
    • Zweterig
    • Vergrote voor - achterwaartse thoraxdiameter
    • Verminderderde arteriële pulsaties
    • Oedemen
    • Vergrote lever / milt
    • Luide 2e toon
    • Galopritme
      (Souffle)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar hangt de grootte van een L-R shunt vanaf

A
  • grootte defect
  • drukverschil tussen hartruimtes waartussen defect zich bevindt
  • weerstandsverhoudingen van lichaams- longcirculatie
  • plaats van defect
  • compliance van hartkampers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kenmerken anders aan de 2e harttoon bij een groot ASD II dan bij normaal hart

A

luider en gefixeerd gespleten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verschil splijting 2e toon bij diepe inspiratie en diepe expiratie

A
  • Normaal is dat deze splijting varieert met de ademhaling.
  • Bij diepe inspiratie neemt splijting toe: de pulmonalisklep sluit later.
  • Bij diepe expiratie neemt de sluiting af: de pulmonalisklep sluit eerder. Het verschil in tijdstip van sluiten heeft te maken met de invloed van de ademhaling op de toestroom van bloed naar de thorax.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

soort hartruis bij ASD

A
  • Systolische ejectiegeruis
    Het geruis dat gehoord kan worden bij een ASD II is het gevolg van de toegenomen bloedstroom door het longvaatbed. Hierdoor passeert er relatief veel bloed door de opening van de pulmonalisklep. Deze opening wordt dan relatief te nauw. Er ontstaat dus een relatieve pulmonalisstenose. Deze stenose veroorzaakt een geruis tijdens de uitdrijvingsfase van het hart. Het geruis is het luidst te horen in het gebied boven de pulmonalisklep, op de 2e intercostaal ruimte links voor.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kenmerken achterwand en oortjes van rechter en linker atrium

A

rechter atrium: getrabeculariseerde achterwand met stomp oortje
linker atrium: gladde achterwand en vingervorming oortje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Is er een musculeuze verbinding tussen de tricuspidalisklep en pulmonaalklep of mitralisklep en aortaklep

A

tussen tricuspidalisklep en pulmonaalklep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vanaf welke zijde wordt het atrium septum gewoonlijk bestudeerd

A

rechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kenmerken tetralogie van Fallot

A

ventrikelseptumdefect, pulmonalisstenose, overrijdende aorta, rechterkamer hypertrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kenmerken aspect van het klinisch beeld van kind met tetralogie van Fallot

A

centrale cyanose: blauw nagelbed, slijmvliezen, tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

oorzaak centrale cyanose tetralogie van Fallot

A

R-L shunt op ventrikelniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bloedcirculatie van feutus

A

feutus -> arteria umbilicalis (2 arteria) -> placenta -> vena umbilicalis -> ductus venosus -> vena cafa inferior -> rechter atrium -> (ductus arteriosus -> aorta) (foramen ovale -> linker atrium)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

2 fysiologische pulmonale veranderng direct na geboorte + factoren

A
  1. Met de eerste ademteugen wordt intrapulmonaal vocht vervangen door lucht. Er is tijdens de eerste ademteug een vrij grote ‘openingsdruk’ nodig (> 20 cmH2O) om de long te laten expanderen.
  2. Het vocht in de long wordt geabsorbeerd door de pulmonale lymfevaten en capillairen. Dit gebeurt onder invloed van
    - mechanische druk (compressie van de thorax tijdens de uitdrijvingsfase),
    - hormonale factoren (bv. cathecholamines) en
    - door de veranderende druk in de long na de geboorte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

2 fysiologische circulatoire veranderingen direct na geboorte + factoren

A
  1. vasculaire weerstand longen daalt, vasculaire weerstand (placenta) wordt verwijderd -> stijging bloedstroom longen en daling bloedstroom ductus arteriosus -> stijging pulmonaalveneuze retor naar LA -> stijging druk LA -> foramen ovale dichtgedrukt
  2. De ductus arteriosus blijft open in utero onder invloed van prostaglandines. Aan het eind van de zwangerschap wordt de ductus steeds gevoeliger voor het constrictieve effect van zuurstof. Na de geboorte stijgt de zuurstofspanning in het bloed en sluit de ductus zich, normaal gesproken binnen enkele dagen na de geboorte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

betekenis gravida 2, para 1

A

2 zwangerschappen van iig 16 weken, 1 geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

kenmerken goede transitie intra- naar extra-uterien

A
  • krachtig huilen
  • snel bijkleuren en roze worden
  • hoge apgar score
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

afkorting APGAR

A

appearance, pulse, grimace, activity, respiration

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

verschillen vaginale en keizersnede geboorte

A

vaginaal: hormonen en mechanische krachten
keizersnede: longen niet samengeperst door geboortekanaal.
> TTN (transient tachypnoea of the newborn/ wet lung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kenmerken TTN/wet lung

A
  • kreunen
  • tachypneu
  • zuurstofbehoefte
  • pneumothorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

basisprincipes neonatale resuscitatie

A

longen ontplooien en pulmonale bloed oxygeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

gevolg onvoldoende daling pulmonale vaatweerstand na geboorte

A

PPHN (persistant pulmonay hypertension of the newborn) = longvaatweerstand hoog -> R-L shunt op foramen ovale en ductus arteriosus niveau -> cyanose, cardio(repsiratoire insufficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

oorzaken PPHN

A

perinatale asfyxie, perinatale infectie, longhypoplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

begrip dysmaturie/SGA

A

small for gestationale age; Kind van wie het geboortegewicht te laag is ten opzichte van het bij de zwangerschapsduur gebruikelijke voorkomende gewicht. We spreken van dysmaturiteit als het geboortegewicht onder de 10e percentiel (p10) zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

begrip macrosomie/LGA

A

large for gestational age; Kind van het geboortegewicht te hoog is ten opzichte van het bij de zwangerschapsduur gebruikelijke voorkomende gewicht. We spreken van macrosomie als het geboortegewicht boven de 90e percentiel (p90) zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

begrip FGR

A

fetal growth restriction; Foetus van wie het gewicht te laag is ten opzichte van het bij de zwangerschapsduur gebruikelijke voorkomende gewicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

is dysmaturiteit en FGR hetzelfde

A

Nee. FGR maakt echter geen onderscheid tussen dysmature kinderen die van nature klein zijn maar verder gezond en degenen die klein zijn door groeirestrictie (FGR). Het is dus belangrijk om te realiseren dat dysmaturiteit en FGR niet hetzelfde is, maar dat FGR leidt tot dysmaturiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

oorzaken dysmaturiteit maternaal/placentaal

A
  • Ondervoeding
    • Roken
    • Middelenmisbuik
    • Alcoholgebruik
    • Chronische hypertensie
    • Auto-imuunziektes
    • FGR in eerdere zwangerschap
    • Pre-eclampsie
    • Chronische ziektes
      Abnormale insertie van navelstreng of afwijkende navelstreng
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

oorzaken dysmaturiteit foetaal

A
  • Meerlingszwangerschap
    • Syndromen (bv trisomie 13 of 18)
    • TORCHES-infectie
      ○ Toxoplasmose
      ○ Other: parvo B19, varicella zoster, hepatitis B, HIV
      ○ Rubella
      ○ CMV
      ○ Herpes
      Syfilis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

korte termijn complicaties dysmaturiteit en oorzaak ervan

A
  • hypoglycemieën en hypothermie
  • verminderd subcutaan vet en slechtere voedingstand
  • slechtere zuig- en slik coördinatie
  • onderontwikkeling darm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

lange termijn complicaties dysmaturie en oorzaken

A
  • lagere scores gestandaardiseerde cognitieve tests de eerste 12 levensjaren
  • dysmaturie + ernstige FGR = hogere mortaliteit
    door:
  • ernstige pulmonale hypertentie
  • infecties
  • SIDS: sudden death syndrome
  • neuromusculair (genetisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

oorzaken macrosomie maternaal

A
  • Maternale diabetes
  • Maternale obesitas
  • Overmatige maternale gewichtstoename
  • Genetische afwijkingen (bijv. Beckwith-Wiedemann, Sotos syndroom, etc.)
  • Etniciteit
  • Meerdere zwangerschappen
  • Hogere maternale leeftijd
    Serotiniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

korte termijn complicaties macrosomie met oorzaak

A
  • hypoglycemieën
    > verhoogde glucosetoevoer over placenta -> verhoogde insulinespiegel
  • respiratoire klachten
    > wetlung; TTN
  • meconium houdend vruchtwater
    > meconium aspiratie
  • IRDS: infant respiratoire distress
    > surfactant insufficiëntie. Het belangrijke verschil is dat prematuren een te kort hebben aan surfactant terwijl macrosomen een inactivatie van surfactant hebben door verhoogde insulinespiegels.
  • geboortetrauma’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

lange termijn complicaties macrosomie

A
  • risico obesitas en insuline resistentie
  • gerhoogd risico op hart- en vaatziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

oorzaak en gevolg perinatale asfyxie

A

oorzaak: gebrek aan zuurstof in organen door ischemisch moment rondom bevalling
gevolg: multi-orgaanfalen, HIE (hypoxisch ischemische encefalopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

begrip perinatale asfyxie

A

verstoorde gaswisseling of inadequate perfusie die leidt tot hypoxie en hypercapnie, die optreedt kort voor, tijdens of vlak na de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

begrip hypoxemie

A

Abnormaal lage zuurstofspanning in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

begrip hypoxie

A

abnormaal laag zuurstofgehalte in weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

begrip ischemie

A

Verminderde of afwezig bloedvoorziening naar organen of weefsels met als gevolg tekort aan zuurstof en voedingsstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

criterea therapeutische hypothermie

A
  1. Postnatale leeftijd < 6 uur
    1. Zwangerschapsduur => 35 0/7
    2. Perinatale asfyxie (minimaal 1 van de volgende):
      ○ Apgar <5 op 5 min: waarschijnlijk ja
      ○ Reanimatie: ja
      ○ Beademing (na reanimatie) gedurende > 10 min na geboorte
      ○ pH < 7,0 (navelstreng of tot 1 uur postpartum
      ○ BE < -16 mmol/l (navelstreng of tot 1 uur pp)
      ○ Lactaat > 10 mmol/l (navelstreng of tot 1 uur pp)
    3. Encefalopathie
      ○ Thompson score > 7
      o aEEG
44
Q

begrip geboorteletsel

A

een aantasting van de lichaamsfunctie of -structuur van de pasgeborene als gevolg van een complicatie die zich bij de geboorte heeft voorgedaan.
Letsel kan optreden tijdens de bevalling, de geboorte of na de bevalling, vooral bij pasgeborenen die reanimatie nodig hebben in de verloskamer.

45
Q

risicofactoren geboorteletsel

A
  • Modus partus: kunstverlossingen gaan gepaard met een verhoogd risico op geboorteletsel
  • Foetale factoren: macrosomie, abnormale ligging, prematuriteit
  • Maternale factoren: obesitas, kleine gestalte, bekkenafwijkingen.
46
Q

begrip neusseptumdevaitie

A

Dislocatie van het neusseptum komt voor bij minder dan één procent van de bevallingen als gevolg van compressie van de neus door de symphysis pubis van de moeder of het sacrale promontorium tijdens de bevalling en de bevalling. Neonaten met een aanzienlijk trauma kunnen ademhalingsproblemen ontwikkelen als gevolg van luchtwegobstructie.

47
Q

begrip oculaire letsels

A

Onder andere: retinale en subconjunctivale bloedingen ooglidoedeem, hyphema (bloed in achterste oogkamer), vitreale bloedingen, orbitafracturen.

48
Q

mogelijke beschadigde zenuwen bij bevallingen

A

Nervus facialis (faciale parese) en n. recurrens (stembandparese)

49
Q

voorbeelden letsel ruggenmerg bij bevalling

A

Hematomen, fracturen, arteriële occlusive en doorsnijding van het ruggenmerg kunnen ernstige uitvalsverschijnselen veroorzaken en kennen een hoge mortaliteit.

50
Q

risicofactoren intra abdominale letsels + vormen

A

Risicofactoren zijn macrosomie, stuitbevalling en kunstverlossing.
Het betreft hier weke dele letsels van lever, milt, en bijnieren. Intra-abdominale letsel komen weinig voor.

51
Q

begrip seratoniteit

A

Als de bevalling 2 weken na de uitgerekende datum niet op gang is gekomen

52
Q

complicaties seratoniteit

A
  • NICU opname van de pasborene,
  • respiratoire morbiditeit,
  • sepsis en
  • hypoglycemie
53
Q

risicofactoren seratoniteit

A
  • perinatale mortaliteit en morbiditeit door:
    utero placentaire insufficiëntie, oligohydramnion, meconiumhoudend vruchtwater en macrosomie
  • marcrosomie met grotere kans op:
    vaginale kunstverlossing, keizersnede en schouderdystocie en voorts neonatale insulten, meconium aspiratiesyndroom,
54
Q

associatie oligohyudramnion en serotiene zwangerschappen

A

avelstreng compressie, foetale hartfrequentie afwijkingen, meconiumhoudend vruchtwater en foetale acidose

55
Q

hoeveel procent van alle geboortes zijn prematuur (<37 weken)

A

7%

56
Q

wanneer is er sprake van extreme vroeggeboorte

A

24-26 weken

57
Q

welke 2 keuzes hebben ouders bij een extreme vroeggeboorte

A
  • NLS (newborn life support): intensieve behandeling
  • comfort gericht
58
Q

voorbeelden ernstige handicaps

A
  • laag geestelijk ontwikkelingsniveau
  • spierstijfheid en spasmen (spasticiteit)
  • beide ogen blind
  • beide oren doof
59
Q

voorbeelden matige handicaps

A
  • kind leert moeilijker (praktijkonderwijs/speciale school)
  • zit in een rolstoel/ onhandig met rennen / looprek
  • slechtziend ondanks gebruik vaneen bril
  • slechthorend ondanks gebruik van gehoorapparaat
60
Q

voorbeelden milde handicap

A
  • leert moeilijk (praktijk/VMBO)
  • loopt langzamer en wiebelig
  • heeft een bril nodig
  • heeft gehoorapparaat nodig
61
Q

risicofactoren RDS (respiratory distress syndrome)

A
  • man
  • ethniciteit
  • AD < 28 (90% RDS)
  • sectio caesarea
62
Q

progrnose RDS

A

mortaliteit < 10%

63
Q

symptomen RDS

A
  • Tachypnoe
  • subcostale / intercostale intrekkingen
  • neusvleugelen
  • zuurstofbehoefte
  • hypercapnie
  • pneumothorax
64
Q

pathofysiologie RDS

A

Ten gevolge van het surfactanttekort is de oppervlaktespanning in de alveoli hoog, waardoor er collaps van de alveoli optreedt.

65
Q

symptomen IVH (intraventriculaire hemorragie)

A

mild: geen klachten, moeilijk te objectivieren
- meer huilen
- prikkelend gedrag
- stijging van hartfrequentie

66
Q

risicofactoren IVH

A

vroeggeboorte, hoe meer het amenorrhoeduur daalt, grotere kans op IVH

67
Q

pathofysiologie NEC (necrotiserende enterocolitis)

A

Het is een aandoening die wordt gekenmerkt door ischemische necrose van het darmslijmvlies, die gepaard gaat met ernstige ontstekingen, invasie van gasvormende organismen in de maag en dissectie van gas in de darmwand en het poortaderstelsel.

68
Q

incidentie NEC

A

premature neonaten, incidentie neem toe naarmate de zwangerschapsduur korter is en geboortegewicht lager. 15%

69
Q

risicofactoren NEC

A
  • antenataal: maternaal NSAID gebruik (bijvoorbeeld als tocolyticum)
  • pre- en dysmaturiteit
  • asfyxie en circulatoire insufficiëntie
  • enterale voeding ( m.n. kunstvoeding en waarschijnlijk hoogosmolaire voeding)
  • polycythemie/hyperviscositeit
  • (wissel)transfusies
    (geen goede evidence voor; transfusies lijken in prognostische studies juist
    beschermend)
  • proliferatie van micro-organismen (evt t.g.v. antibiotica)
  • ranitidine (<32 weken/<1500 gram)
70
Q

symptomen NEC

A
  • voedingsintoleratnie
  • voedingsretenties
  • acute, foudroyant verlopende sepsis
  • acute bui
  • (gallige) maagretentie
  • zichtbare darmlussen
  • bloederige ontlasting
  • toenemende pijnlijke buik bij palpatie
71
Q

prognose NEC

A

aanzienlijke kans op mortaliteit
- verhoogde kans op groeiproblemen
- aanwezige enterostomie
- langdurige toediening parentale voeding

72
Q

pathofysiologie BPD (bronchopulmonale dysplasie)

A

Baby’s die vóór de 32e week worden geboren, maken bovendien te weinig van het stofje surfactant aan. Dit stofje zorgt ervoor dat de longblaasjes open blijven, maar bij onvoldoende surfactant klappen ze dichten en nemen ze niet goed zuurstof op. Het gebrek aan goed functionerende longblaasjes en surfactant leidt tot moeilijkheden bij de ademhaling.

73
Q

behandeling BPD

A
  • toediening surfactant
  • beademing (kan longen beschadigen)
74
Q

complicaties BPD

A
  • langdurige zuurstofnood
  • recidiverende luchtweginfecties
  • herhaaldelijke ziekenhuisopnames
  • verminderde inspanningstolerantie
  • longfunctiebeperking tot in adolescentie
  • voorafgaand aan COPD
  • pulmonale comorbiditeit
  • ontwikkeling groei, psychomotorische en intellectueel achterstand
75
Q

symptomen BPD

A

snelle ademhaling (tachypneu)
- intrekken van de borstkas
- moeite zelfstandig drinken v voeding
- vocht vasthouden
- matige groei

76
Q

risicofactoren BPD

A
  • longontwikkeling (hoe lager de
    amenorrhoeduur, hoe groter dan kans op BPD),
  • antenatale factoren (intra-uteriene groeirestrictie, maternaal roken)
  • en postnatale factoren (mechanische ventilatie, toediening van zuurstof en infectie).
  • Inflammatie van het kwetsbare longweefsel speelt hierin een belangrijke rol.
77
Q

pathofysiologie ROP (retinopathie van de prematuur)

A

In het netvlies treeft een verstoring op van de uitgroei van normale bloedvaten. Dit kan leiden tot afwijkende boedvaten (vaatnieuwvorming), met name in het perifere deel van het netvlies. Hierbij kan tractie optreden en uiteindelijk zelfs loslating van de retina.
Te vroeg geborenen hebben nog ‘onrijpe’ retinale vaten, waarvan de uitgroei verstoord kan raken.

78
Q

symptomen ROP

A

geen objectiveerbare klachten
screening:
- AD <30 weken en een geboortegewicht <1250 gram
- AD 30-32 weken en/of geboortegewicht tussen 1250-1500 gram en één of meer risicofactoren (mechanisme ventilatie, sepsis, NEC, behandeling met cardiotonica vanwege hypotensie, postnatale behandeling met corticosteroïden)

79
Q

risicofactoren ROP

A
  • Prematuriteit
  • Laag geboortegewicht
  • Meerlingzwangerschap
  • Zuurstoftoediening
  • Overige: ernstige infecties (sepsis)
80
Q

begrip parentale voeding

A

Parenterale voeding bestaat uit glucose (suiker), aminozuren (eiwit) en lipiden (vetten). Dit kan vanuit een all-one-one-zak aangeboden worden of als losse componenten (verschillende zakken of spuiten met allen een eigen pompsnelheid).

81
Q

voedingsvolume en -frequentie prematuur geboren neonaat

A

Geboortegewicht <2500 gram: 20-30 ml/kg/d tot 160-180 ml/kg/d.
Geboortegewicht >2500 gram: 10-156 ml per portie per dag tot 150-160 ml/kg/d.

<32 weken en/of <1750 gram: 12 voedingen per 24 uur
>32 weken én >1750 gram: 8 voedingen per 24 uur

82
Q

stoffen moedermelk

A

anti-infectieuze bestanddelen zoals secretoir IgA, lysomzym, lactoferrine en leukocyten.

83
Q

is de zwangerschap of de gewicht leidend voor het voedingsbeleid

A

gewicht

84
Q

voedingsproblemen prematuur geboren neonaten

A
  1. Slikproblemen: Dysmature baby’s kunnen moeite hebben met slikken of coördinatie van zuigen en slikken, wat voeding bemoeilijkt.
  2. Verhoogde energiebehoefte: Ze hebben vaak een hogere energiebehoefte om te groeien, wat kan leiden tot onvoldoende gewichtstoename als de voeding niet adequaat is.
  3. Hypoglykemie: Dysmature baby’s hebben een hoger risico op lage bloedsuikerspiegels, wat een impact kan hebben op hun eetlust en energie.
  4. Vertraagde groei: Het kan langer duren voordat ze op gewicht komen, waardoor speciale aandacht voor hun voedingsinname nodig is.
  5. Problemen met borstvoeding: Ze kunnen moeilijkheden ondervinden bij het aanhappen of het effectief drinken aan de borst
  6. Voedingsintoleranties: Sommige dysmature baby’s hebben een verhoogde kans op intoleranties of allergieën, wat de voedingskeuze beïnvloedt.
  7. Verhoogd risico op aspiratie: Door een verminderde spierspanning kunnen ze sneller voedsel of vloeistof in de luchtwegen krijgen.
85
Q

voordelen inhaalgroei dysmatuur geboren neonaten

A
  1. Verbeterde ontwikkeling: Het kan de neurologische en fysieke ontwikkeling bevorderen, waardoor de kans op langdurige problemen afneemt.
  2. Versterking van het immuunsysteem: Adequate groei kan het immuunsysteem versterken, waardoor de zuigeling beter bestand is tegen infecties.
  3. Toegenomen energie en activiteit: Een betere groei kan leiden tot meer energie en betrokkenheid bij de omgeving, wat belangrijk is voor ontwikkeling.
86
Q

noem de 4 domeinen van ontwikkeling van kinderen

A
  • Grof motorische ontwikkeling
  • Fijn motorische ontwikkeling en visus
  • Gehoor, spraak en taal
  • Sociaal, emotioneel en gedrag
87
Q

begrip mediane leeftijd

A

de leeftijd waarop de helft van een populatie kinderen die vaardheid heeft bereikt

88
Q

“rode vlag”-leeftijd

A

de leeftijd waarop een ontwikkelingsmijlpaal behaald zou moeten zijn

89
Q

factoren bij kinderen belangrijk om goede voeding te krijgen

A
  • hoge voedingsbehoefte
  • snelle groei van hersenen
  • weinig reserve opslag
90
Q

waarom is de energiebehoefte van de hersenen in een pasgeborene zo hoog

A

In de hele vroege fase van het leven gebeurt er enorm veel in de ontwikkeling van de hersenen. Er is migratie van neuronen en er worden ongelofelijk veel nieuwe interneuronale connecties gemaakt. De hersenen hebben dan ook een grote energiebehoefte. Dit zorgt ervoor dat de hersenen in een pasgeboren kind verantwoordelijk zijn voor 2/3 van de basale stofwisseling.

91
Q

begrip huilbaby

A

gedurende drie weken, drie dagen per week en drie uur per dag sprake is van huilen.

92
Q

belangrijkste redenen starten met borstvoeding

A
  • moeder/kind contact
  • gezondere voeding -> kleinere kans op infecties
93
Q

belangrijkste reden van stoppen met borstvoeding

A

onzekerheid over voldoende borstvoeding, lastig te combineren met werk (ouderschapsverlof in NL niet lang vergeleken met de rest van Europa)

94
Q

4 grote groepen stoffen in moedermelk

A
  • Macro- (kolhydraten, eiwitten en vetten) en micronutriënten (vitamines, mineralen en spoorelementen)
  • Immunologische componenten
  • Groeifactoren en hormonen
  • Enzymen
95
Q

mogelijk gevolgen voor kinderen in oorlog en kinderen die kunstvoeding krijgen

A

ontwikkelen van metabool syndroom, overgewicht en diabetes

cardiovasculaire risico’s op latere leeftijd bij niet borstgevoede kinderen is hypertensie, afwijkende retinavaten, insuline afwijkend lipideprofiel en een verdikte carotis intima media

minder vverkrijgen van essentiële (lange keten) vetzuren voor hersenen en retina

96
Q

voordelen bescherming door moedermelk

A

beter beschermd tegen infecties en met name gastro-intestinale infecties, middenoorontstekingen en luchtweginfecties

97
Q

invloed immunologische factoren in moedermelk

A
  • de aspecifieke afweer (denk o.a. aan complement en hormonen),
  • de specifieke afweer (met name IgA),
  • afweercellen zoals macrofagen en neutrofielen,
  • probiotica,
  • prebiotica en
  • andere stoffen zoals cytokines en anti-inflammatoire factoren zoals lactoferrine.

gevarieerder microbioom en betere balans gunstige en ongunstige bacteriën

98
Q

vanaf hoeveel weken kan een pasgeborene zelf drinken?

A

34 weken

99
Q

Moedermelk geeft met name bescherming voor een ernstige abdominale complicatie. Welke is dat?

A

NEC )necrotiserende enterocolitis)

100
Q

maternale complicaties borstvoeding en waardoor

A

de maternale complicaties zoals tepelkloven, verstopping en mastitis met of zonder abces

door borstvoedingstechniek (onvoldoende leegdrinken)

101
Q

contra-indicaties geven moedermelk

A

Varicella- of herpesinfectie rondom de tepel
HIV
Methadon
Antidepressiva
chemo

102
Q

mogelijk gevolg van te weinig aanleggen en/of te weinig productie van moedermelk

A

Wanneer de borst te infrequent gestimuleerd wordt komt de melkproductie onvoldoende op gang. Als het kind daardoor te weinig voeding binnenkrijgt kan er “stille ondervoeding aan de brost” optreden; het kind krijgt lage bloedsuikers, wordt slomer en gaat steeds slechter drinken, waardoor de borst weer onvoldoende gestimuleerd wordt; een vicieuze cirkel.

103
Q

begrip LSP (landelijk schakelpunt)

A

Het Landelijk Schakelpunt (LSP) regelt op een beveiligde manier het verkeer van berichten tussen zorgaanbieders en zorgverleners. Zorgaanbieders kunnen via het LSP medische gegevens bekijken die nodig zijn voor jouw behandeling.

104
Q

berip zorgdomein

A

ZorgDomein is een platform voor digitaal contact tussen zorgverleners. De meeste huisartsen en ziekenhuizen in Nederland zijn erbij aangesloten.

105
Q
A