Slim Academy extra cards Flashcards

1
Q

verschil zwangerschapsduur en ontwikkelingsduur, welke wordt in de klinische setting gebruikt?

A

ontw: gerekend van het moment v bevruchting, zwanger: gerekend vanaf de laatste menstruatie
zwangerschapsduur wordt in de klinische setting gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

anencephalie

A

het ontbreken van grote delen van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

effecten van microcefalie

A

mentale retardie en ontwikkelingsachterstanden op motorisch en spraakgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

effecten van verstoring neuronale migratie

A

migratiestoornissen, wat invloed heeft op de vorming en functie van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

oorzaak gespleten lip of gehemelte

A

neurale buisdefect: stoornis in fusie van de neurale buis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mogelijke lichamelijke afwijkingen te zien op 13-weken echo

A
  • hersenafwijkingen: holoprosencefalie (onvolledige hersenindeling)
  • ruggenmerg- of neuraalbuisdefecten: spina bifida
  • hartafwijkingen: structurele problemen met hart, soms pas bij 20-weken echo zichtbaar
  • buikwanddefecten: gastroschisis )darmen buiten de buik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

situs inversus

A

de organen zijn gespiegeld ten opzichte van hun normale positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hatching

A

de blastocyst breekt door de omringende zona pellucida en begint de innesteling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functie amnionholte

A

omgeeft de holte om het embryo en beschermt tegen schokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

functie dooierzak

A

essentieel voor de vroege voeding van het embryo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

functie chorionholte

A

omringt het embryo en de dooierzak en amnionholte. beschermt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verschillen extra-embryonale holtes en vliezen bij eeneiige tweelingen

A
  • vroege splitsing: 2 afzonderlijke blastocysten en zorgt voor een dichoriale diamniotisch tweeling: 2 amnionholtes en 2 placenta’s
  • latere splitsing: monochoriale diamnotische tweeling: 1 placenta met 2 amnionholtes
  • zeer late splitsing: monoamniotische tweeling: 1 placenta en een gedeelde amnionholte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

5 vormen van weefsel van mesoderm

A

primitiefknoop (craniaal)
notochord
paraxiale mesoderm (somieten, skeletspieren, onderhuids bindweefsel)
intermediair mesoderm (urogenitale systeem, hieruit ontwikkelt het mesonefros)
cardiogeen mesoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cranio rachischisis

A

neurale buis sluit volledig of gedeeltelijk niet, ergste vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

complicaties bij spina bifida + oplossing

A

hydrocefalus: waterhoofd omdat de kleine hersenen naar beneden zakken door chiari-malformatie type II, wat de afvoer vh hersenvocht bellemerd
oplossing: drain plaatsen voor drukvermindering

gekluisterd ruggenmerg (TSC): het ruggenmerg staat onder spanning door verlitteking in het wervelkanaal
oplossing: operatie

invloed onderwijs en sociaal functioneren: 37% volgt regulier onderwijs en verstoring blaasdruk
oplossing: sociaal continent (stoma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verschillen CZS en PZS

A
  • myeline wordt in het CZS geproduceerd door oligodendrocyten en hebben minimale uitgroei na beschadigde axonen. myeline in het PZS wordt geproduceerd door schwann-cellen en kunnen na schade weer uitgroeien
  • het CZS ontstaat uit neurale buis, het PZS uit de neurale plaat
  • astrocyten controleren in het CZS welke voedingsstoffen door de hersenbarriere morgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vormen neuronen (+anatomische onderverdeling)

A
  • inhiberende: remmend, interneuronen. neurotransmitter: GABA
  • exciterend: activerend. neurotransmitter: glutamaat
  • modulerend: reguleren algemene functies

anatomisch:
- interneuronen: kort axon en innerveert nabijgelegen neuronen
- projectieneuronen: lang axon en gaan naar andere hersengebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Standaardbehandeling spina bifida postnataal

A
  • sluiten van defect
  • voorkomen van lekkage van liquor (hersenvocht)
  • verminderen infectierisico’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

voor en nadelen van de MOM’s trial

A

wat: prenatale operaties voor spina bifida

voor:
- reductie aantal VP-drains
- verbetering in hindbrain herniation

nadeel:
- procedure intensief voor moeder want 2 keizersneden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

5 onderdelen van hersenen en welke ventrikels er vormen

A

tlencephalon > eindhersenen > laterale ventrikels
diencephalon > tussenhersenen > derde ventrikel
metencephalon > achterhersenen > vierde ventrikel
mesencephalon > middenhersenen > aquaduct
myelencephalon > verlengde merg/medulla oblongata > vierde ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

functie telecephalon

A

cortex bestaat uit hippocampus (geheugen en reuk cortex). informatie uit hersenzenuw I (olfactorius), uit bulbus olfactorius
hogere cognitieve functies: taal en abstract denken
amygdala: emotieregulatie
basale ganglia: motorische regulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

functie diencephalon

A

thalamus: doorgeefstation voor sensorische en motorische signalen
hypothalumus: metabolische processen door aansturen autonome zenuwstelsel of hormonen via hypofyse

derde ventrikel is scheiding tussen thalumus en hypothalumus

epifyse: produceert melatonine

hersenzenuw II (opticus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

functie hersenstam (mesencephalon, pons en myelencephalon)

A

basale levensfuncties: ademhaling en hartslag
motorische en sensorische kernen
penduculi cerebri (pons): vezelbaan van axonen die krijst in de piramidebaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

functie cerebellum

A

coördinatie en verfijning van beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
welke onderdelen van het cerebellum zijn verkeerd bij de chiari malformatie
de tonsillen zakken naar het ruggenmerg
26
teken de brachiale plexus
controleer
27
verschil spina bifida occulta en aperta
occulata: afwijking verborgen onder huid aperta: opening zichtbaar (open rug)
27
verschillen pre- en postganglion bij para- en sympatisch zenuwstelsel
sympatisch: - pre en postganglionaire neuronen in zijhoor van thoracaal ruggenmerg en sympatische ganglia dichtbij wervelkolom parasympatisch: - preganglionaire in sacrale ruggenmerc en hersenstam - postganglionaire neuronen meestal in kleine ganglia naast doelorgaan
28
neurotransmitters van sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel
sympatisch: noradrenaline bij postganglionaire neuronen parasympatisch: acetylcholine bij postganglionaire neuronen
29
begrip holosystolische souffle
geruis gedurende de gehele souffle
30
begrip bicuspide klep aorta + mogelijke gevolgen
tweeslippige aortaklep - vroegtijdige verkalking > ademhalingsproblemen > langere capillaire refill > vergrote lever >>hyperttrofie van linker ventrikel en hartfalen
31
welk ion wordt vrijgemaakt in het hart voor een verhoogde contractiekracht
calcium
32
hoe werkt het sympatische effect van noradrenaline op de sinusknoop
noradrenaline wordt afgegeven door de sympaticus. dit bindt aan de B1-adrenerge receptoren. dit stimuleert de calcium kanalen en de If-kanalen. het actiepotentiaal drempel komt lager te liggen. de diastolische repolarisatie loopt sneller en de hartfrequentie gaan omhoog
33
hoe werkt het parasympatisch effect van acetylcholine op de sinusknoop
de acetylcholine wordt afgegeven door de parasympaticus. dit bindt aan de muscarinereceptoren. deze activeert de kaliumkanalen (via second messengers) en de remming van calciumkanalen en If-kanalen. de diastolische depolarisatie verloopt langzamer. door remming van de kaliumkanalen wordt de membraanpotentiaal negatiever. het duurt langer voordat de actiepotentiaal drempel bereikt wordt
34
is in een feuteus de linker of de rechter harthelft gespierder
de rechter: het bloed moet gepompt worden naar de grote circulatie via het foramen ovale en de weerstand in de longen is hoog
35
formule gemiddelde arteriële druk
2/3 x Pdiastolisch + 1/3 x Psystolisch
36
waar bevinden baroreceptoren
aortaboog en sinus caroticus (plaatselijke verwijding v arteria carotis interna)
37
welk orgaan geeft adrenaline af
bijniermerg
38
5 veranderingen na geboorte in de bloedsomloop
- sluiten foramen ovale - sluiten ductus arteriosus (ductus v botalli) - sluiten ductus venosus (dit verbindt de vena umbilicalis met vena cava inferior) --> ligamenten venosus - vena umbilicalis --> ligamentum hepatis teres - arteria umbilicales --> ligamentum umbilicalis medialis
39
hoe ontstaat S1
sluiten atrioventriculaire kleppen
40
hoe ontstaat S2
sluiten halvemaanvormige kleppen
41
hoe ontstaat S3
kan fysiologische afwijking zijn kan ademhalingsafhankelijke fysiologische splijting zijn van S2 (pathofysiologische afwijking, rechter ventrikel moet meer bloed wegpompen)
42
symptomen lo van een aangeboren hartafwijking
- dysmorfe kenmerken (syndroom v Down) - kleurverandering: blauw/grauw/roze - verminderde circulatie: oa capillaire refill - verschillen in circulatie armen en benen - verhoogde hartgrootte: oa voussure cariaque - afwijkende harttonen - hartruis - vergrote lever
43
3 vormen van L-R shunts
- ASD -VSD -PDA
44
wat wordt er belast bij de volgende aandoeningen: ASD, VSD, tetralogie v Fallot en aortastenose
ASD: volumebelasting rechts VSD: volumebelasting links tetralogie: drukbelasting rechts aortastenose: drukbelasting links
45
pathofysiologie necrotiserende enterocolitis (NEC)
een gedeelte van het darmslijmvlies afsterft door ischemie en ontsteking. er kan pneumatosis intestinalis zichtbaar zijn: luchtbellen die zichtbaar zijn in de darmwand en soms in de poortader, vooral het terminale ileum en proximale colon
46
incidentie necrotiserende eneterocolitis (NEC)
10% van premature baby's vooral <1500 gram of voor 32 weken 10% a terme baby's kan NEC ontwikkelen, vooral bij cardiale aandoeningen
47
klinisch verloop NEC
onvoorspelbaar, niet altijd optijd herkend spesis galbraken (groen) opgezwolen en pijnlijke buik met soms rode verkleuring v huid bloederige ontlasting apneu ademhalingsproblemen bradycardie lethargie instabiliteit lichaamstemperatuur
48
laboratoriumuitslagen NEC
verhoogd CRP en leukocyten verlaagd trombocyten, natriumgehalte metabole acidose
49
aangeboren afwijkingen wanneer de dooierzaksteel niet verdwijnt voor geboorte en aan navel vast zit
- umbilicoileale fistel: ontlasting verliezen via navel (mogelijk gevolg hiervan is volvulus: afklemming v bloedvaten door draaiing om zichzelf) - fibreuze band: de darm via stukje bindweefsel verbonden met navel - divertikel v Meckel: overblijfsel v dooierzaksteel (mogelijk gevolg: schijn appendicitis, ontsteking waarbij de appendix wordt weggehaald ipv divertikel - cyste: in persisterende steel of in navel
50
waarvan is de plica umbilicalis mediana een rudimentair overblijfsel?
de urachus: het rudimentaire overblijfsel van de allantois
51
organen die secundair retroperitoneaal liggen
duodenum en pancreas colon ascendens colon descendens rectum
52
klassieke symptomen neonatale darmobstructie
braken buikdistensie niet passeren meconium
53
pathofysiologie duodenale atresie
duodenum niet volledig gecanaliseerd tijdens de achtste zwangerschapweek. kan door annulaire pancreas (de kop van de pancreas een ring vormt rond het tweede deel van het duodenum)
54
prevalentie duodenale atresie
1 op 6000-10000 geboorten 30% geassocieerd met trisomie 21
55
lo duodenale atresie
echo: polyhydramnion postnataal: double bubble
56
behandeling duodenale atresie
chirurgische correctie, herstellen van de continuïteit van duodenum
57
pathofysiologie malrotatie volvulus
abnormale rotatie van darmkanaal, waardoor de basis van het mesenterium smal blijft
58
symptomen malrotatie volvulus
plotselinge bilieus braken en scaphoïde buik (verzonken buik)
59
pathofysiologie jejuno-ileale atresie
vasculaire verstoring tijdens ontwikkeling
60
prevalentie jejuno-ileale atresie
1 op 1500 geboorten
61
symptomen jejuno-ileale atresie
bilieus braken en buikdistensie
62
pathofysiologie ziekte van hirschprung
geen ganglioncellen aanwezig in een deel van de darmwand, meesal sigmoïd of rectum. hierdoor verstoring in peristaltiek, waardoor meconiumpassage wordt vertraagd en buikdistentie vertoont
63
diagnostiek ziekte van hirschprung
contrast enema, waarbij een overgangszone zichtbaar wordt, en een rectumbiopt
64
pathofysiologie persistant pulmonary hypertension of the newborn (PPHN)
als de longvaatweerstand onvoldoende daalt, blijft de druk in de longcirculatie hoog. dit veroorzaakt een rechts-links shunt via het foramen ovale en ductus arteriosus, wat leidt tot cyanose
65
oorzaken PPHN
perinatale asfyxie longhypoplasie (onderontwikkelde longen
66
pathofysiologie persisterende ductus arteriosus (PDA)
als de ductus arteriosus na geborte niet sluit, kan een links-rechts shunt ontstaan, wat longovervulling en onvoldoende systemische doorbloeding veroorzaakt
67
oorzaken PDA
premature baby: ductus sluit minder snel het in stand houden van de PDA: bij pulmonalisartresie moet deze open blijven met prostaglandine
68
welke 2 opties hebben ouders voor extreme vroeggeboorte en wat wordt er gedaan?
- Newborn Life Support (NLS) > actief beleid met intensieve behandeling voor maximale kansen - op comfort gerichte zorg > geen intensieve behandeling en de baby uiteindelijk zal overlijden
69
wordt de problematiek bij te vroeg geboortes geclassificeerd als complicaties of ziekte?
complicaties: alle organen zijn wel aangelegd, maar nog niet uitgeruipt voor functies volledig uitoefenen > kort termijn: tijdens ziekenhuisopname > lang termijn: na ontslag uit ziekenhuis
70
belangrijke bestanddelen moedermelk
stamcellen, witte bloedcellen, (goede) bacterien, enzymen en antistoffen
71
verminderde risicofactoren met moedermelk
diarree en misselijkheid, gastro-enteritis, griep en verkoudheid, orr- en borstinfecties
72
voorbeelden groeifactoren
erytropoëtine (EPO), interleukines, trmbopoietine (TPO)
73
bouwtoffen rode bloedcellen
ijzer, foliumzuuur, vitamine b12, eiwitten en aminozuren, vitamine C
74
oorzaken ijzertekort
bloedverlies, verhoogde vraag, verminderde absorptie en verminderde intake