vocabulario; Para empezar Flashcards
1
Q
titelblad (vh hoofdstuk)
A
portadila
2
Q
om te oefenen =
A
aprendizaje
3
Q
werk =
A
trabajo
4
Q
naam =
A
nombre
5
Q
achternaam =
A
apelido
6
Q
afscheid nemen =
A
despedidas
7
Q
begroeten =
A
saludos
8
Q
tot ziens!
A
¡Hasta la vista!
9
Q
tot snel! / tot straks!
A
¡Hasta luego!
10
Q
hoe noem jij jezelf? hoe heet jij?
A
¿Cómo te llamas?
11
Q
hoe noemt u uzelf?/ hoe heet u?
A
¿Cómo se llama (usted)?
12
Q
luister
A
escuchad
13
Q
nuttige vragen in de klas
A
frases utiles en classe
14
Q
wat betekent…?
A
¿Qué significa…?
15
Q
hoe schrijf je rechten in het spaans?
A
¿Cómo se dice ‘rechten’ en español?
16
Q
hoe spreek je …. uit?
A
¿Cómo se pronuncia ….?
17
Q
hoe schrijf je…?
A
¿Cómo se escribe…?
18
Q
iets langzamer aub.
A
Más despacio, por favor.
19
Q
iets luider aub.
A
Más alto, por favor
20
Q
wilt u dat herhalen aub?
A
¿Puede repetir, por favor?
21
Q
meer =
A
mas
22
Q
en =
A
y
23
Q
of =
A
o
24
Q
maar =
A
pero
25
hond =
perro
26
aardappel/ paus
papa
27
iets, een ding =
cosa
28
meisje, tienermeisje =
muchacha
29
een liedje =
canción
30
de datum =
la fecha
31
zigeuner/ straatmuzikant
gitano
32
mensen/ volk =
gente
33
kind van...=
hijo
34
ster =
estrella
35
opleiding =
carrera
36
het spijt me/ sorry =
Lo siento
37
ontbijt =
el desayuno
38
de wet =
la ley
39
ik wil =
quiero
40
blijven =
quedarme
41
aan het begin =
al principio
42
het antwoord =
la respuesta
43
een vraag =
una pregunda
44
spellen =
deletrear
45
auto =
coche
46
hoofdletter =
mayúscula
47
kleine letter =
minúscula
48
(.)
el punto
49
(,)
la coma
50
(:)
los dos puntos
51
(;)
el punto y coma
52
( < > )
las comillas
53
(¿ ? )
los signos de interrogación
54
(¡ !)
los signos de exclamación
55
vrouwelijk =
feminine
56
mannelijk =
masculine
57
meervoud =
plural
58
enkelvoud =
singular
59
om te beginnen (2?)=
para empezar
60
goedemorgen
buenos días
61
ik heet
me llamo
62
ik ben
soy
63
de docent/-e
el profesor/ la profesora
64
het spaans
el español
65
hallo
hola
66
goedemiddag, goedenavond
buenas tardes
67
de namiddag, de avond
la tarde
68
en u?
¿y usted?
69
hoe gaat het met u?
¿Cómo está?
70
goed
bien
71
bedankt
gracias
72
hoe gaat het? alles goed?
¿Qué tal?
73
goedenavond, goedenacht
buenas noches
74
de avond (na zonsondergang), de nacht
la noche
75
het gaat wel
regular
76
de universitaire studie
la carrera universitaria
77
de sociale wetenschappen
las ciencias sociales
78
de wetenschap
la ciencia
79
de rechtsgeleerdheid
las ciencias jurídicas
80
rechten; het recht
el derecho
81
het maatschappijk werk
el trabajo social
82
de relatie, het verband
la relación
83
opleiding in de financiële richting
las finanzas
84
de politieke wetenschappen
las ciencias políticas
85
de economie
la economía
86
de kunst
el arte
87
de geestewetenschappen/ menswetenschappen
las humanidades
88
de kunstopleiding
las bellas artes
89
de geschiedenis
la historia
90
de journalistiek
el periodismo
91
de taal- en letterkunde
la filología
92
portugees
portugués/ -esa
93
de moderne talen
las lenguas modernas
94
de scheikunde
la química
95
de wiskunde
las matemáticas
96
de natuurkunde
la física
97
de biologie
la biología
98
de gezondheidswetenschappen
las ciencias de la salud
99
de farmacie
la farmacia
100
geneeskunde
la medicina
101
de diergeneeskunde
la veterinaria
102
de verpleegkunde
la enfermería
103
de architectuur
la arquitectura
104
de ingenieursstudie
la ingeniería
105
de IT
la ingeniería informática
106
op welke pagina staat de oefening ..?
¿En qué página está el ejercicio de...?
107
de Spaanstalige wereld
el mundo hispanohablante
108
de stad
la ciudad
109
de persoon
la persona
110
de gastronomie
la gastronomía
111
de muziek
la música
112
het monument
el monumento
113
de natuur
la naturaleza
114
met
con
115
zonder
sin
116
het accent
el acento
117
het trema
la diéresis
118
de hoofdletter M
la m mayúscula
119
mijn woorden
mis palabras
