onregelmatige werkwoorden Flashcards
ik ben
yo soy
jij bent
tú eres
hij /zij is
él/ella es
wij zijn
nosotros somos
jullie zijn
vosotros sois
hun zijn
ellos/ellas son
yo soy
ik ben
tú eres
jij bent
él/ella es
hij/zij is
nosotros somos
wij zijn
vosotros sois
jullie zijn
ellos/ellas son
hun zijn
ik ben (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
yo estoy
jij bent (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
tú estás
hij/zij is (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
él/ella está
wij zijn (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
nosotros estamos
jullie zijn (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
vosotros estáis
hun zijn (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
ellos/ellas estan
yo estoy
ik ben (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
tú estás
jij bent (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
él/ella está
hij//zij is (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
nosotros estamos
wij zijn (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
vosotros estáis
jullie zijn (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
ellos/ellas estan
hun zijn (plaatsaanduiding, beoordeling, veranderlijk)
ik ga
yo voy
jij gaat
tú vas
hij/zij gaat
él//ella va
wij gaan
nosotros vamos
jullie gaan
vosotros vais
hun gaan
ellos/ellas van
yo voi
ik ga
tú vas
jij gaat
él/ella va
hij/zij gaat
nosotros vamos
wij gaan
vosotros vais
jullie gaan
ellos/ellas van
hun gaan
ik heb
yo tengo
jij hebt
tú tienes
hij/zij heeft
él/ella tiene
wij hebben
nosotros tenemos
jullie hebben
vosotros tenéis
hun hebben
ellos ellas tienen
yo tengo
ik heb
tú tienes
jij hebt
él/ella tiene
hij/zij heeft
nosotros tenemos
wij hebben
vosotros tenéis
jullie hebben
ellos ellas tienen
hun hebben
ik kom
yo vengo
jij komt
tú vienes
hij zij komt
él ella viene
wij komen
nosotros venimos
jullie komen
vosotros venéis
hun komen
ellos ellas vienen
ik doe
yo hago
jij doet
tu haces
hij/zij doet
él/ella hace
wij doen
nosotros hacemos
jullie doen
vosotros hacéis
hun doen
ellos ellas hacen
ik geef
yo doy
jij geeft
tú das
hij/zij geeft
él/ella da
wij geven
nosotros damos
jullie geven
vosotros dais
hun geven
ellos ellas dan
ik zie
yo veo
jij ziet
tú ves
hij/zij ziet
él/ella ve
wij zien
nosotros vemos
julie zien
vosotros veis
hun zien
ellos ellas ven
ik weet
yo sé
jij weet
tú sabes
hij/zij weet
él/ella sabe
wij weten
nosotros sabemos
jullie weten
vosotros sabéis
hun weten
ellos ellas saben
ik zeg
yo digo
jij zegt
tú dices
hij/zij zegt
él/ella dice
wij zeggen
nosotros decimos
jullie zeggen
vosotros decéis
hun zeggen
ellos/ellas dicen
ik zet
yo pongo
jij zet
tú pones
hij/zij zet
él/ella pone
wij zetten
nosotros ponemos
jullie zetten
vosotros ponéis
hun zetten
ellos ellas ponen
ik ga (uit)
yo salgo
jij gaat (uit)
tú sales
hij/zij gaat (uit)
él/ella sale
wij gaan (uit)
nosotros salimos
jullie gaan (uit)
vosotros saléis
hun gaan (uit)
ellos ellas salen