vocabulaire zomer 2022 Flashcards
pour autant que
voor zover dat
non que
niet dat
bien que/ quoique
hoewel
à plus tard
see you later/ tot straks
du calme!
take it easy!
Comment ca s’appelle?
hoe heet dat?
quoi de neuf
what’s up/what’s new
pour que
opdat/zodat
de crainte que
uit angst dat
oser
durven, wagen
fiable
betrouwbaar, bona fide
un chauffard
wegpiraat, doodrijder
pentu
schuin, hellend
le sentier
wandelpad, voetpad
preter (dakje eerste ‘e’)
1) aanleiding geven tot, stof opleveren voor, leiden tot
2) verschaffen, geven, verlenen, schenken
preter à confusion
verwarring stichten
Le creux
1) holte, kuiltje, uitholling
2) dieptepunt, dal
vacillant
1) wankelend, waggelend, trillend, bevend, flakkerend
2) onstandvastig, onbetrouwbaar, onzeker, weifelend, besluiteloos, wankelmoedig, aarzelend
lorsque
toen, terwijl
voir - passé simple
je vis, tu vis, il/elle vit, nous vimes, vous vites, ils/elles virent
avoir - passé simple
j’eus, tu eus, il/elle eut, nous eumes, vous eutes, ils/ells eurent
le cafard
1) verklikker, huichelaar
2) kakkerlak
3) melancholie, neerslachtigheid
avoir le cafard
down/neerslachtig zijn
coup de cafard
mistroostige bui
accablant
overstelpend, verpletterend
une chaleur accablante
drukkende hitte
sourdement
1) dof, mat
2) in het verborgene, heimelijk
se déchirer
1) scheuren, uiteenrijten
2) elkaar kwellen, elkaar afmaken
coutume
gewoonte, gebruik, zede, traditie
vanner
uitputten, afmatten
bafouiller
hakkelen, stamelen, onsamenhangend praten, stotteren
la défaillance
flauwte, zwakte, onmacht, defect