25 10 20 Flashcards
le clou du spectacle
hoogtepunt van de avond
J’ai hâte
ik kan niet wachten
infime
gering, uiterst klein, uiterst laag, minuscuul, miniem
avoir de la peine
verdriet hebben
à peine
nauwelijks, amper, met pijn en moeite
en peine
van zijn stuk, met de mond vol tanden, gegeneerd, in verlegenheid (gebracht)
plat
vlak, effen, plat; vlak, alledaags, onbeduidend, laag-bij-de-gronds, banaal, gewoon(tjes); laag, nederig, kruiperig, slaafs, onderdanig
vlak, banaal, slaafs
être plat comme une punaise
een hielenlikker/kruiper van de laagste soort zijn
teinte plate
fletse tint
gaspiller son temps
zijn tijd verdoen, verknoeien, verspillen
à tue-tête
luidkeels, oorverdovend
étiolé
verwelkt, kwijnend, krachteloos
un abri
schuilplaats, schuilkelder, onderdak, afdak, tramhuisje, bushokje, abri, bunker
un abri de jardin
tuinhuisje
un briquet
aansteker