idioom (zinnetjes) Flashcards by Semira Dallali Filarski

Q

tu m’en veux?

A

ben je boos op mij?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

je n’y peux rien

A

ik kan niets doen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

il n’en peut plus

A

hij kan er niet meer tegen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

on fait ce qu’on peut

A

ik doe wat ik kan/je doet wat je kunt

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ne m’en veuillez pas

A

wees niet boos op mij

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

voir grand

A

grootse plannen hebben, de dingen groot zien

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

la somme due

A

het verschuldigde bedrag (the due amount)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

on fait bien de partir à l’heure

A

we moeten op tijd vertrekken

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

naître sourd-muet

A

doofstom geboren

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

tomber dans les pommes

A

flauwvallen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ça passe ou ça casse

A

het is erop of eronder

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

retourner en arrière

A

op zijn schreden terugkeren

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ça va de soi

A

het spreekt voor zich

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

j’allais le dire

A

ik wilde het (gaan) zeggen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

allons-y

A

laten we gaan

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

chien qui aboie ne mord pas

A

blaffende honden bijten niet

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

finir par céder

A

uiteindelijk toegeven

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

gérer son avenir

A

zijn toekomst plannen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

diviser pour régner

A

verdeel en heers

Q

sécher un cours

A

spijbelen

Q

que devenez-vous?

A

hoe staat het ermee?

Q

qu’est-ce que tu deviens?

A

hoe gaat het ermee? hoe gaat het nu met je? wat doe je zoal tegenwoordig?

Q

il vaut mieux tenir que courir

A

beter één vogel in de hand dan tien in de lucht

Q

ben je boos op mij?

A

tu m’en veux?

Q

ik kan niets doen

A

je n’y peux rien

Q

hij kan er niet meer tegen

A

il n’en peut plus

Q

ik doe wat ik kan/je doet wat je kunt

A

on fait ce qu’on peut

Q

wees niet boos op mij

A

ne m’en veuillez pas

Q

grootse plannen hebben, de dingen groot zien

A

voir grand

Q

het verschuldigde bedrag (the due amount)

A

la somme due

Q

we moeten op tijd vertrekken

A

on fait bien de partir à l’heure

Q

doofstom geboren

A

naître sourd-muet

Q

flauwvallen

A

tomber dans les pommes

Q

het is erop of eronder

A

ça passe ou ça casse

Q

op zijn schreden terugkeren

A

retourner en arrière

Q

het spreekt voor zich

A

ça va de soi

Q

ik wilde het (gaan) zeggen

A

j’allais le dire

Q

laten we gaan

A

allons-y

Q

blaffende honden bijten niet

A

chien qui aboie ne mord pas

Q

uiteindelijk toegeven

A

finir par céder

Q

zijn toekomst plannen

A

gérer son avenir

Q

verdeel en heers

A

diviser pour régner

Q

spijbelen

A

sécher un cours

Q

hoe staat het ermee?

A

que devenez-vous?

Q

hoe gaat het ermee? hoe gaat het nu met je? wat doe je zoal tegenwoordig?

A

qu’est-ce que tu deviens?

Q

beter één vogel in de hand dan tien in de lucht

A

il vaut mieux tenir que courir