18 11 20 Flashcards

1
Q

les deux-roues

A

tweewieler motor scooter (gemotoriseerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

les quatre-roues

A

vierwieler auto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

la joaillerie

A

juwelen, juwelier, juwelierskunst, juweliersvak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

le pelage

A

huid, vacht, pels, vel; het schillen en pellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

amorcer (ww)

A

beginnen, starten, in beweging zetten, de aanzet geven tot; opstarten, rebooten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

repousser

A

terugdrijven, terugduwen, afstoten, afslaan; afstoten, afwijzen; terugschuiven (meubels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

puisque

A

aangezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

engouement (le)

A

bevlieging, kortdurende opwelling, begeerte, geestdrift; verstopping van een pijp of orgaan, constipatie, hardlijvigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

asseoir (ww)

A

(neer)zetten; vestigen, grondvesten, gronden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

j’en suis assis; ça m’assoit

A

ik sta paf/perplex; dat zou me verbazen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

en amont de

A

voorafgaand aan/in de aanloop naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

s’assouplir

A

soepel/zacht/buigzaam worden; handelbaar/gedwee worden; afgezwakt/versoepeld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

s’emparer

A

zich meester maken van (ook fig); overmeesteren, bemachtigen, (stad etc) innemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tweewieler motor scooter (gemotoriseerd)

A

les deux-roues

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vierwieler auto

A

les quatre-roues

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

juwelen, juwelier, juwelierskunst, juweliersvak

A

la joaillerie

17
Q

huid, vacht, pels, vel; het schillen en pellen

A

le pelage

18
Q

beginnen, starten, in beweging zetten, de aanzet geven tot; opstarten, rebooten

A

amorcer (ww)

19
Q

terugdrijven, terugduwen, afstoten, afslaan; afstoten, afwijzen; terugschuiven (meubels)

A

repousser

20
Q

aangezien

A

puisque

21
Q

bevlieging, kortdurende opwelling, begeerte, geestdrift; verstopping van een pijp of orgaan, constipatie, hardlijvigheid

A

engouement (le)

22
Q

(neer)zetten; vestigen, grondvesten, gronden

A

asseoir (ww)

23
Q

ik sta paf/perplex; dat zou me verbazen

A

j’en suis assis; ça m’assoit

24
Q

voorafgaand aan/in de aanloop naar

A

en amont de

25
Q

soepel/zacht/buigzaam worden; handelbaar/gedwee worden; afgezwakt/versoepeld worden

A

s’assouplir

26
Q

zich meester maken van (ook fig); overmeesteren, bemachtigen, (stad etc) innemen

A

s’emparer