varia Flashcards
in levende lijve (in eigen persoon) [met vlees en botten]
en chair et en os
la chair
vlees, huid, vruchtvlees
être bien en chair
goed in zijn vel zitten
chair de poule
kippenvel
het palet
la palette
de sjoelbak
le jeu de palet
le télétravail
het thuiswerken
thuiswerken
travailler chez soi télétravailler travailler à domicile
de bevalling
accouchement (m)
aîné aînée
oudste, eerstgeborene
ancêtres
voorouders
abortus
avortement (m)
le berceau
de wieg
bercer
wiegen
cadet
jongste
époux épouse
echtgenoot, echtgenote, partner, wederhelft, eega
noce (v)
bruiloft
gendre
schoonzoon
tegel
le carreau
commode (bw)
praktisch, gemakkelijk
égout (m)
goot, riool
tussenverdieping
entresol
la paroi
de wand
overloop
le palier
plancher
de vloer
le réduit
berghok
le seuil
drempel dorpel ook figuurlijk: drempelwaarde, kritiek punt
le verrou
grendel, knip, schuif ook figuurlijk: hindernis, verhindering, beletsel, belemmering
ruit, raampje
la vitre
doodskist
le cercueil
cortège funèbre
rouwstoet
deuil (m)
rouw verlatenheid, eenzaamheid, triestheid verlies, sterfgeval