Vocabulaire 53ABC Flashcards

1
Q

les sous (mmv)

A

de centen, het geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

épargner

A

sparen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gérer

A

beheren, managen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

faire des économies (vmv)

A

sparen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mettre de côté

A

opzijzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verser de l’argent (m)

A

geld storten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

garder

A

houden, bewaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

l’intérêt (m)

A

de rente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

les revenus (mmv)

A

de inkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

le rapport à

A

het verband met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

discerner

A

onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

se rendre compte de

A

zich realiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

décrocher

A

(iets) binnenhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

avoir tendance à

A

de neiging hebben om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

rapporter

A

opbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

avouer

A

toegeven, opbiechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

l’entourage (m)

A

de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

entier(-ère)

A

(ge)heel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

maîtriser

A

beheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

éauiliber

A

in evenwicht brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

réduire

A

verminderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

définir

A

vaststellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

arriver à

A

erin slagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

les loisirs (mmv)

A

de vrije tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
les ressources (vmv)
de inkomsten
26
les dépenses (vmv)
de uitgaven
27
l'achat
de aankoop
28
fallior
moeten, nodig hebben
29
reconnaître
(hier:) erkennen
30
désormais
voortaan
31
pour que
opdat
32
en revanche
integendeel
33
grâce à
dankzij
34
autant de
evenveel
35
la moitié
de helft
36
en fonction de
al naargelang, op de grond van
37
zijn budget beheren
gérer son budget
38
sparen
faire des économies (vmv)
39
geld storten
verser de l'argent (m)
40
de bankrekening
le compte en banque
41
opzijzetten
mettre de côté
42
de inkomsten
les revenus (mmv), les ressources (vmv)
43
beheersen
maîtriser
44
in evenwicht brengen
équilibrer
45
vaststellen
définir
46
de uitgaven
les dépenses
47
de aankoop
l'achat (m)
48
uitgeven
dépenser
49
de rente
l'intérêt
50
houden, bewaren
garder
51
de centen, het geld
les sous (mmv)
52
toegeven
avouer
53
ingewikkeld
compliqué
54
de helft
la moitié
55
integendeel
en revanche
56
voortaan
désormais
57
elke
chaque
58
slagen in
arriver à
59
Waaruit bestaan jouw inkomsten?
En quoi consistent tes revenus?
60
Wat doe jij met ...?
Que fais-tu de ... ?
61
Om mijn geld beter te beheren, doe ik ...
Pour mieux gérer mon argent, je fais ...
62
Hoe slaag jij erin om te ...?
Comment arrives-tu à ...?
63
modifier
wijzigen
64
s'adaper à
zich aanpassen aan
65
rendre (+bijv. nw.)
maken
66
bouché
verstopt, vast
67
dense
dicht
68
sensible à
gevoelig voor
69
à l'échelle (v) de
op de schaal van
70
l'outil (m)
het gereedschap
71
à l'infini
tot in het oneindige
72
au bout de
aan het einde van
73
fluide
stromend, vlot
74
le moyen
het middel
75
déplacement
het vervoer
76
le chemin de fer
de spoorweg
77
performant
efficiënt
78
innovant
vernieuwend
79
habituel
gebruikelijk
80
l'onde (v)
de golf
81
le fil
de draad
82
circuler
rijden, stromen
83
suffire
voldoen
84
à travers
door ... heen
85
le matériau
het materiaal
86
tel
zo, zo'n
87
faciliter
makkelijker maken
88
reposer sur
gebaseerd zijn op
89
le comportement
het gedrag
90
allumé
aan (apparaat)
91
éteint
uit (van apparaat)
92
éclairé
verlicht
93
l'écran (m)
het scherm
94
effectuer
uitvoeren
95
sonner
rinkelen, bellen
96
étonner
verbazen
97
insérer
bij-/invoegen
98
permettre de
toestaan te
99
optimaliseren
optimiser
100
wijzigen
modifier
101
zich aanpassen aan
s'adapter à
102
gebruiken
utiliser
103
volgen
suivre
104
toenemen
augmenter
105
efficiënt
performant
106
vernieuwend
innovant
107
het scherm
l'écran (m)
108
de bril
les lunettes (vmv)
109
de mens
l'être (m) humain
110
de verbetering
l'amélioration (v)
111
verbeteren
améliorer
112
maken
créer
113
gevoelig voor
sensible à
114
het instrument
l'outil (m)
115
de ruimte
l'espace (m)
116
verminderen
diminuer/ réduire
117
aandoen
allumer
118
uitdoen
éteindre
119
verlichten
éclairer
120
uitvoeren
effectuer
121
vervangen
remplacer
122
wanneer
quand
123
Deze uitvinding zal in staat zijn te ...
Cette innovation sera capable de/d' ...
124
Het voordeel van ... is ...
L'avantage de/d' ..., c'est ...
125
Het zal ons in staat stellen te ...
Il/Elle nous permettra de/d' ...
126
Voortaan zal het mogelijk zijn (om) te ...
Désormais, il sera possible de ...
127
inicter à
aanzetten tot
128
céder à
bezwijken/vallen voor
129
avertir
waarschuwen
130
quitter
weggaan
131
c'est que
het is zo dat
132
en tant que
als, in de functie van
133
attirant
aantrekkelijk
134
avoir affaire à
te maken hebben met
135
le mensonge
de leugen
136
l'abus (m)
het misbruik
137
à travers
door (middel van)
138
á l'inverse de
in tegenstelling tot
139
par la suite
vervolgens
140
lorsque
toen
141
par rapport à
met betrekking tot
142
d'ailleurs
overigens
143
figurer parmi
voorkomen in
144
la qualité
de eigenschap
145
l'étude (v)
het onderzoek
146
aveugle
blind
147
le cerveau
de hersenen
148
se mettre à
beginnen te
149
se tromper
zich vergissen
150
le souvenir/un rappel
de herinnering
151
mensonger
leugenachtig
152
inversement
omgekeerd
153
contenir
bevatten
154
lors de
tijdens
155
conduire
leiden, sturen
156
inconsciemment
onbewust
157
autant
evenveel
158
le repère
het herkenningspunt
159
intervenir
tussenbeide komen
160
agir
handelen
161
waarschuwen
avertir
162
aangaan
concerner
163
verleiden
séduire
164
nadenken
réfléchir
165
nodig hebben
avoir besoin de
166
nuttig
utile
167
liever, eerder
plûtot
168
de eigenschap
la qualité
169
waarderen
apprécier
170
de voorkeur
la préférence
171
het merk
la marque
172
de leugen
le mensonge
173
de boodschap
le message
174
het doel
l'objectif (m), le but
175
het gevolg
l'effet (m)
176
daarentegen
au contraire
177
echter
pourtant
178
het experiment
l'expérience
179
de consument
le consommateur
180
aantonen
montrer
181
de keuze
le choix
182
bewijzen
prouver
183
Een wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat ...
Une enquête scientifique a démontré que ...
184
De onderzoekers hebben (daaruit) geconcludeerd dat ...
Les chercheurs (en) ont conclu que ...
185
80% van de deelnemers denkt dat ...
80% des paricipants pensent que ...
186
Volgens de beroemde wetenschapper X, is het belangrijk om te ...
Selon le célèbre scientifique X, il est important de ...
187
De oplossing die zij voorstellen, zou zijn om te ...
La solution qu'ils proposent, serait de ...