Vocabulaire 52C Flashcards
1
Q
La mesure
A
De maatregel
2
Q
La sieste
A
Het middagdutje
3
Q
Le sommeil
A
De slaap
4
Q
Le souci
A
De (be)zorg(dheid)
5
Q
Strict
A
Streng
6
Q
Consister en
A
Bestaan uit
7
Q
Déveloper
A
Ontwikkelen
8
Q
Encadrer
A
Begeleiden
9
Q
Empêcher
A
Verhinderen
10
Q
Éviter
A
Vermijden
11
Q
Exagérer
A
Overdrijven
12
Q
Le poids
A
Het gewicht
13
Q
Proportionnellement
A
Naar verhouding
14
Q
Parallèlement
A
Gelijktijdig
15
Q
Améliorer
A
Verbeteren
16
Q
La hauteur
A
De hoogte
17
Q
La retraite
A
Het pensioen
18
Q
Le soulagement
A
De opluchting
19
Q
La volonté
A
De wil
20
Q
Témoigner
A
Getuigen
21
Q
Auparavant
A
Daarvóór (tijd)
22
Q
Poursuivre
A
Vervolgen
23
Q
Prêt
A
Klaar/gereed
24
Q
Sensibiliser
A
Bewust maken
25
Concernant
Wat betreft
26
De temps à autre
Af en toe
27
Vis-à-vis de
Ten aanzien van
28
Remporter
Behalen
29
Renoncer à
Afstand doen van
30
Surmonter
Overwinnen
31
À cause de
Vanwege
32
D'ailleurs
Overigens
33
Davantage
(Nog) meer
34
En fonction de
Afhankelijk van
35
Puisque
Omdat immers, aangezien
36
Tot à fait
Helemaal (correct)
37
De slaap
Le sommeil
38
Streng
strict
39
Vet
Gras
40
De gewoonte
L'habitude v
41
Bewegen
Bouger
42
Een dieet volgen
Suivre un régime
43
Het kampioenschap
Le championnat
44
Behalen
Remporter
45
Vervolgen
Poursuivre
46
Overwinnen
Surmonter
47
(Nog) meer
Davantage
48
Het plan
Le projet
49
Ontwikkelen
Développer
50
Overdrijven
Exagérer
51
Verbeteren
Améliorer
52
Vermijden
Éviter
53
Af en toe
De temps à autre
54
Zich ontspannen
Se détendre
55
Omdat (immers), aangezien
Puisque
56
Inderdaad
En effet
57
Helemaal (coorect)
Tot à fait
58
Vanwege
À cause de
59
De val
La chute
60
De sprong
Le saut