Examenidioom 15 Flashcards
Marqué un but
Een doelpunt gescoord
Consiste à
Bestaat uit
Fait le tour
Om … heen gelopen
Persiste à
Blijft
Devineras
Raadt
Rempli
Gevuld
Aménagé
Ingericht
Taillé
Gesnoeid
Insisté
Aangedrongen
Attaqué
Aangevallen
Franchi
Overgegaan
Combattu
Bestreden
Supplie
Smeek
Remis
Overhandigd
Renoncer à
Afgezien van
S’(est) échappé
Ontsnapt
Recouru à
Zich gewend tot
Persuadé
Overtuigd
Manier
Hanteren
Parviens … à
Lukt (slagen in)
Précédé
Voorafgaan
Partagé
Gedeeld
Attaché
Vastgemaakt
Disparaître
Verdwenen
Se maquille
Maakt zich … op
Brisé
Ingeslagen
Rejoints
Zich … bij … gevoegd
Intervenir
Tussenbeide … komen
Veiller à
Ervoor zorgen
Cédé
Afgestaan
Rétabli
Hersteld
Amener
Meenemen
Piloter
Besturen
Démarrer
Starten
Gravir
Beklimmen
Extraire
Trekken
Accéder au
Toegang … hebben tot
Usé de
Gebruikt
Maintenir
Handhaven
Priver de
Ontnemen