Vocab Enrichment 1.1 Flashcards
Translate to Dutch
today’s date
de datum van vandaag
Wat is de datum van vandaag?
4/1/1986 (April first, nineteen eighty-six)
01/04/1986 (één april, negentien zesentachtig)
Hij is geboren op één april, negentien zesentachtig.
9/20/2003 (September twentieth, two thousand and three)
20/09/2003 (twintig september, tweeduizend drie)
We verhuisden op twintig september, tweeduizend drie.
11
elf
Er waren elf mensen in de kamer.
12
twaalf
Het is nu twaalf uur.
13
veertien
Hij heeft drietien boeken gelezen.
14
veertien
Ze werd veertien jaar oud vandaag.
15
vijftien
Er zijn vijftien appels in de mand.
sixteen
She is sixteen years old.
zestien
Zij is zestien jaar oud.
seventeen
He turned seventeen yesterday.
zeventien
Hij is gisteren zeventien geworden.
eighteen
Eighteen people attended the meeting.
achttien
Achttien mensen woonden de vergadering bij.
19
There are nineteen days left until the holiday.
negentien
Er zijn negentien dagen over tot de vakantie.
twenty
Twenty students passed the exam.
twintig
Twintig studenten zijn geslaagd voor het examen.
24
I will call you in twenty-four hours.
vierentwintig
Ik bel je over vierentwintig uur.
32
The temperature is thirty-two degrees.
tweeëndertig
De temperatuur is tweeëndertig graden.
41
The event starts in forty-one minutes.
eenenveertig
Het evenement begint over eenenveertig minuten.
53
He weighs fifty-three kilograms.
drieënvijftig
Hij weegt drieënvijftig kilo.
65
She is sixty-five years old.
vijfenzestig
Zij is vijfenzestig jaar oud.
78
The book costs seventy-eight euros.
achtenzeventig
Het boek kost achtenzeventig euro.
89
There are eighty-nine chairs in the hall.
negenentachtig
Er staan negenentachtig stoelen in de zaal.
96
The tree is ninety-six years old.
zesennegentig
De boom is zesennegentig jaar oud.
100
He paid one hundred euros.
honderd
Hij betaalde honderd euro.
There are six of us
Wij zijn met z’n zessen
a thousand
He earns a thousand euros a month.
duizend
Hij verdient duizend euro per maand.
a million
She won a million euros in the lottery.
een miljoen
Zij won een miljoen euro in de loterij.
a billion / one billion
There are more than a billion people in China.
een miljard
Er zijn meer dan een miljard mensen in China.
a trillion
The debt is more than a trillion euros.
een biljoen
De schuld is meer dan een biljoen euro.
167
The room accommodates one hundred sixty-seven people.
honderdzevenenzestig
De zaal biedt plaats aan honderdzevenenzestig mensen.
492
They sold four hundred ninety-two cars.
vierhonderdtweeënnegentig
Zij verkochten vierhonderdtweeënnegentig auto’s.
516
The building is five hundred sixteen meters tall.
vijfhonderdzestien
Het gebouw is vijfhonderdzestien meter hoog.
740
zevenhonderdveertig
The house number is seven hundred forty.
Het huisnummer is zevenhonderdveertig.
981
The group had nine hundred eighty-one participants.
negenhonderdeenenachtig
De groep had negenhonderdeenenachtig deelnemers.
2538
There are two thousand five hundred thirty-eight residents in that villa
tweeduizend vijfhonderdachtendertig
Er wonen tweeduizend vijfhonderdachtendertig mensen in dat dorp.
more
meer
more than
She has more money than I do.
meer dan
Zij heeft meer geld dan ik.
most
Het meest / De meeste
most of / the majority of
Most of my friends are Dutch.
de meeste / de meerderheid van
De meeste van mijn vrienden zijn Nederlands.
least / the least
She has the least money among all the students.
De minste / het minst
Zij heeft het minst geld van alle studenten.
fewer than / less than
This box has less money than that one.
minder dan
Deze doos heeft minder geld dan die andere.
to know
Do you know how much it is?
weten
Weet je hoeveel het kost?
to know / to be familiar with
I don’t know him very well.
kennen
Ik ken hem niet zo goed.
because
I ate because I was hungry.
omdat
Ik heb gegeten omdat ik honger had.
wrong / incorrect / mistaken
We got on the wrong train.
verkeerd
We zijn in de verkeerde trein gestapt.
right / correct / proper
The proper way to use chopsticks.
juist
De juiste manier om met eetstokjes te eten.
to understand / to comprehend
Do you understand what he is saying?
begrijpen
Begrijp je wat hij zegt?
never
That will never happen.
nooit
Dat zal nooit gebeuren.
Never mind / Forget it
Don’t worry about it.
maakt niet uit
Maak je geen zorgen.
mean / unfriendly / cold
The mean guy refused to share the candy with the kids.
gemeen
De gemene man weigerde zijn snoepjes met de kinderen te delen.
nice / kind / friendly
She is a nice person.
aardig
Zij is een aardig persoon.
only / just / merely
It only costs $5.
slechts / maar
Het kost slechts vijf dollar.
the only __
This is our only chance.
de enige
Dit is onze enige kans.
the only one
The only thing I want is for you to be happy.
de enige ding
Het enige wat ik wil, is dat je gelukkig bent.
right
My right eye hurts.
rechts
Mijn rechteroog doet pijn.
left
My left hand is sore.
links
Mijn linkerhand doet pijn.
to the right of / on the right-hand side of / on the right of
My notebook is to the right of the book.
rechts van
Mijn notitieboek is rechts van het boek.
to the left of / on the left-hand side of / on the left of
My book is to the left of my notebook.
links van
Mijn boek is links van mijn notitieboek.