test4 Flashcards
The weather
How is the weather?
Het weer
Hoe is het weer?
The sun
The sun is shining today.
De zon
De zon schijnt vandaag.
The rain
The rain is coming tomorrow.
De regen
De regen komt morgen.
The snow
The snow is cold.
De sneeuw
De sneeuw is koud.
The wind
The wind is blowing hard.
De wind
De wind blaast hard.
The sky
The sky is blue.
De lucht
De lucht is blauw.
The cloud
There are many clouds.
De wolk
Er zijn veel wolken.
The temperature
The temperature is high.
De temperatuur
De temperatuur is hoog.
The season
What is your favorite season?
Het seizoen
Wat is jouw favoriete seizoen?
Autumn
Autumn is beautiful.
De herfst
De herfst is mooi.
Winter
In winter
De winter
it is cold.
Spring
I love spring.
De lente
Ik hou van de lente.
Summer
Summer is warm.
De zomer
De zomer is warm.
It is
It is a beautiful day.
Zij is
Het is een mooie dag.
To rain
It is going to rain.
Regenen
Het gaat regenen.