Test1 Flashcards
Store
## Footnote
I am going to the store to buy bread.
Winkel
## Footnote
Ik ga naar de winkel om brood te kopen.
Book
## Footnote
I am reading a book.
Boek
## Footnote
Ik ben een boek aan het lezen.
Dog
## Footnote
The dog is barking.
Hond
## Footnote
De hond blaft.
Car
## Footnote
I am driving the car.
Auto
## Footnote
Ik rijd in de auto.
Bicycle
## Footnote
I am riding my bicycle.
Fiets
## Footnote
Ik ben aan het fietsen.
School
## Footnote
The school is closed today.
School
## Footnote
De school is vandaag gesloten.
House
## Footnote
We are going to our house.
Huis
## Footnote
We gaan naar ons huis.
Cat
## Footnote
The cat is sleeping.
Kat
## Footnote
De kat slaapt.
Tree
## Footnote
There is a tree in the garden.
Boom
## Footnote
Er staat een boom in de tuin.
Table
## Footnote
The table is made of wood.
Tafel
## Footnote
De tafel is van hout gemaakt.