Werkwoorden Vervoegen Tegenwoordige Tijd Flashcards

1
Q

What is the stem of a verb?

A

The stem is the infinitive without -en at the end.

For example, for the verb werken, the stem is werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

How do you conjugate a verb for ik (I)?

A

For ik, use just the stem of the verb.

Example: werken → ik werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

How do you conjugate a verb for jij/je (you, informal) and u (you, formal)?

A

For jij/je/u, use the stem + t.

Example: werken → jij werkt / u werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

How do you conjugate a verb for hij/zij/het (he/she/it)?

A

For hij/zij/het, use the stem + t.

Example: werken → hij werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

How do you conjugate a verb for wij/we, jullie, and zij/ze (plural)?

A

For these, use the infinitive form of the verb (the whole verb).

Example: werken → wij werken, jullie werken, zij werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

What happens when jij comes after the verb (in questions)?

A

When jij comes after the verb, -t is dropped.

Example: Werk jij morgen? (Do you work tomorrow?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

What happens if a verb’s stem ends in -t or -d?

A

For jij/hij/zij/het, you don’t add an extra -t if the stem already ends in -t.

Example: zetten → jij zet (not zett)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

What happens if a verb’s stem ends in -v or -z?

A

For verbs where the stem ends in -v or -z, the v becomes f and z becomes s.

Example: leven → ik leef

Example: lezen → ik lees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

How do you conjugate verbs that end in -eren?

A

For verbs ending in -eren, the stem remains the same as the infinitive without -en.

leren → ik leer, jij leert, wij leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

What happens when the stem of a verb has a double vowel?

A

If the stem has a double vowel (like lopen → loop), the double vowel stays for ik/jij/hij and the plural forms:

lopen → ik loop, jij loopt, wij lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

What happens when a verb’s stem contains ij?

A

Verbs with ij in the stem follow regular conjugation rules without changing the ij.

blijven → ik blijf, jij blijft, wij blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

What happens to verbs with a short vowel in the stem (like zetten)?

A

For verbs with a short vowel, the short vowel stays and follows regular rules for conjugation:

zetten → ik zet, jij zet, wij zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

How do you conjugate verbs ending in -den or -ten (e.g., wachten)?

A

For verbs ending in -den or -ten, the stem drops the -en but follows normal conjugation rules:

wachten → ik wacht, jij wacht, wij wachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

How do you conjugate reflexive verbs (like zich wassen)?

A

For reflexive verbs, conjugate the verb normally and add the reflexive pronoun (me, je, zich, ons, je):

zich wassen → ik was me, jij wast je, wij wassen ons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

What happens when a verb has a separable prefix (like opstaan)?

A

For separable verbs, the prefix splits off in the present tense in main clauses:

opstaan → ik sta op, jij staat op, wij staan op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

How do you conjugate inseparable verbs (like begrijpen)?

A

For inseparable verbs, the prefix stays attached and the verb conjugates normally:

begrijpen → ik begrijp, jij begrijpt, wij begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

How do you conjugate a verb for jullie (plural you)?

A

For jullie, use the infinitive form of the verb (the full verb, no changes):

werken → jullie werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Are irregular verbs conjugated the same way as regular verbs?

A

No, irregular verbs have their own specific conjugation patterns. Each irregular verb must be learned individually (e.g., zijn → ik ben, jij bent, wij zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

How do you conjugate verbs that end with -ven or -zen in the stem?

A

For verbs where the stem ends in -ven or -zen, the v becomes f and z becomes s when conjugated:

schrijven → ik schrijf, lezen → ik lees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

You want

A

jij wilt

Example: Jij wilt een kopje koffie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

We hope

A

wij/we hopen

Example: Wij hopen dat het mooi weer is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

You vote (plural)

A

jullie stemmen

Example: Jullie stemmen voor de nieuwe president.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

I read

A

ik lees

Example: Ik lees een interessant boek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

He sees

A

hij ziet

Example: Hij ziet de vogels in de lucht.

25
Q

She dances

A

zij danst

Example: Zij danst graag op muziek.

26
Q

They work

A

zij werken

Example: Zij werken hard voor hun doelen.

27
Q

I ask

A

ik vraag

Example: Ik vraag je om hulp.

28
Q

You help

A

jij helpt

Example: Jij helpt je vrienden altijd.

29
Q

We play

A

wij/we spelen

Example: Wij spelen voetbal in het park.

30
Q

You (formal) eat

A

u eet

Example: U eet gezond voedsel.

31
Q

You (singular) drink

A

jij drinkt

Example: Jij drinkt graag frisdrank.

32
Q

He studies

A

hij studeert

Example: Hij studeert voor zijn examen.

33
Q

She writes

A

zij schrijft

Example: Zij schrijft gedichten in haar vrije tijd.

34
Q

We travel

A

wij/we reizen

Example: Wij reizen naar verre landen.

35
Q

They listen

A

zij luisteren

Example: Zij luisteren naar muziek in de auto.

36
Q

I cook

A

ik kook

Example: Ik kook een heerlijke maaltijd vanavond.

37
Q

You (plural) swim

A

jullie zwemmen

Example: Jullie zwemmen in de zee.

38
Q

We finish

A

wij/we eindigen

Example: Wij eindigen de dag met een kopje thee.

39
Q

You ask (formal)

A

u vraagt

Example: U vraagt om meer informatie.

40
Q

You (plural) learn

A

jullie leren

Example sentence: Jullie leren snel. (You learn quickly.)

41
Q

I work

I work for EF

A

ik werk

Ik werk voor EF

42
Q

He plays

He plays FIFA every Saturday nighg

A

hij speelt

Hij speelt elke zaterdagavond FIFA

43
Q

She watches

She wachtes Abbott on her tablet

A

zij kijkt

Ze kijkt Abbott op haar tablet

44
Q

They understand

They understand me when I speak french

A

zij begrijpen

Ze begrijpen me wanneer ik Frans spreek

45
Q

I walk

I always walk along the Marne

A

ik loop

Ik loop altijd langs de Marne

46
Q

You (singular) sing

You sing really bad

A

jij zingt

Jij zingt echt slecht

47
Q

We write

A

wij/we schrijven

48
Q

You (formal) drive

You are driving above the speed limit

A

u rijdt

U rijdt boven de snelheidslimiet.

49
Q

She laughs

She laughs really loud

A

Ze lacht

Ze lacht heel luid

50
Q

She helps

She helps her mum every day

A

zij helpt

Ze helpt haar moeder elke dag

51
Q

We talk

We talk a lot on the phone.

A

wij/we praten

We praten veel aan de telefoon

52
Q

They play (musical instruments)

They play guitar and piano

A

zij spelen

Ze spelen gitaar en piano

53
Q

I wait

I am waiting for the metro

A

ik wacht

Ik wacht op de metro

54
Q

You (plural) work

You work in a good team

A

jullie werken

Jullie werken in een goede team

55
Q

He finds

He finds the language difficult.

A

hij vindt

Hij vindt de taal moeilijk

56
Q

She buys

A

zij koopt

Ze koopt veel kleding.

57
Q

We enjoy

A

wij/we genieten

We genieten van de vakantie.

58
Q

They travel

They are traveling through South-America

A

zij reizen

Ze reizen door Zuid-Amerika

59
Q

I clean

A

ik maak schoon

Op zondag maak ik schoon