Unit 3&4 Flashcards
Beschrijft/ Décrit
To describe
de werkdag / la journée de travail
the workday
wakker/éveillé
Awake
opstaan/ se lever
Stand [stand up/wakeup]
aantrekken/ attirer
to put on [kleding]
uitzoeken/ enquêter
to search for
de klanten/les clients
the clients
beantwoorden/ réponse
satisfy/to answer
nergens/ nulle part
nowhere
aanwijzen/ signaler
identify/designate
de vergadering / la réunion
meeting
de baas / le patron
the boss
het beroep / la profession
work [profession]
de stem/ la voix
the voice
zeker / sans aucun doute
sure/certain/ without a doubt
de opleiding / formation
education/training
de veiligheid / la sécurité
safety
de schrijver / l’auteur
the writer
het systeem / le système
the system
niks / rien
nothing
verkeerd / tort
wrong
het niveau / niveau
level/standard
de studie / l’étude
the subject
oplossen / résoudre
to solve
zullen / doit
will/shall
direct/ tout de suite
nu
geweldig / magnifique
great
de moeite / l’effort
the effort
de fles / la bouteille
the bottle
de schaar / les ciseaux
scissors
de negals / les negals
the nails
knip (knippen / couper
to cut
scherp / pointu
sharp
de borstel / la brosse
the hairbrush
zacht / mou, tendre
soft
het bakje / le plateau
bin
voeren / alimentation
to feed
de doekjes / les lingettes
the wetwipes
plast (plassen) / faire pipi
to piss
voelt (voelen) / sentir
to feel
stevig / fort, solide
strong
de klacht / la plainte
the complaint
de bestelling / l’ordre
delivery
anderhalve
1.5
geleden / de puis
ago
beloven / promesse
promise
anders / autrement
others
onmiddelijk / immédiatement
immediate
reageren (op) / répondre
react
tevreden / satisfait
satisfied/content
leveren / livrer
deliver/supply
de excuses / les excuses
to say sorry
gauw / bientôt
soon/shortly
eens / être d’accord
agree