B1 Unit 3 Flashcards
De container
Container [Hij doet de tuinafval in de groencontainer
Digitaal
Je moet het formulier digitaal invullen dus niet op papier
De getuige
Witness [Een getuige heeft gezien hoe de dief de winkel uit rende.
gezamenlijk
together/united [Wij kiezen gezamenlijk een datum voor het uitje. We moet het samen eens zijn.]
De kruiwagen
Wheel barrow [Hij heeft zand met de kruiwagen naar de tuin gebracht.]
De mededeling
Announcement/Communication [ Er is nog een mededeling; het afval wordt om acht uur opgehald.]
op de hoogte zign
Up to date: Ben je al op de hoogte van het laatste nieuws?
brengen van
bring from
het slachtoffer
Victim [Er is een ongeluk gebeurd. Het slachtoffer is naar het ziekenhuis gebracht.]
De bijeenkomst
meeting/reunion [Tijdens de bijeenkomst praten we over een nieuwe speeltuin.]
Het blad / de balderen
leaves [In de herfst vallen de balderen van de bomen.]
Communiceren
Communicate [Op je werk moet je goed communiceren. Je vertelt wat je doet en je vraagt dingen die je niet brgrijpt.]
eigenlijk
actually [Ik ken je nog, hoe heet je eigenlijk]
geschikt
Suitable [Dit lesboek is geschikt voor beginners]
Inbreken
To break in [Er is bij ons ingebroken. Onze laptops zijn gestolen]
de lantaarnpaal
Lampost [Deze lantaarnpaal is kapot, dus de weg is heel donker.]
meedoen
join/take part [We gaan een spelletje spelen. Will je meedoen?]
nuttig
Useful/Helpful Een mobiele telefoon is altijd nuttig. Je kunt bellen, informatie zoeken en hij heeft zelfs een zaklamp]
ongerust
Worried/anxious [Het is al laat, mijn dochter is niet thuis. Ik ben ongerust.]
de overkant
other side [Aan deze kant van de straat is geen plaats. Mijn auto staat aan de overkant.]
Zomaar
for no reason/ just like that [Waarom kom je langs? Zomaar, zonder reden.
De agenda
The agenda [Dit wordt een lange veradering! We hebben een volle agenda.]
De commissie
The commision/commitee [Een bewonderscommissie onderzoekt de ongelukken in de wijk]
Zich inzetten (voor)
Committed to [De buurman zet zich in voor de buurt. Hij rapareert fietsen voor de buren.]
De notulen
Minutes of a meeting [De bewoners bespreken de notulen van de vorige vergadering.]
De rongvraag
AOB [De bewoner wil nog iets bespreken bij de rondvraag]
Schoonhouden
To keep clean [Ik houd de gang in de flat schoon. Ik dweil twee keer per week]
Vooraf
In advance [Ik heb de filmkaartjes vooraf opgehaald bij de bioscoop]
De voorzitter
Chair (chair of the meeting) [De voorzitter opent de bewonersvergadering]
De woningscorporatie
De bewoners huren deze woning van een woning corporatie.
Het appartement
Ons appartement is op de vijfde verdieping van de flat
Beried zijn om
Be willing to [Mijn broer is bereid om me te helpen.]
In de loop van
During [In de loop van de week, op woensdag of donderdag gaat het sneeuwen.]
Nauwelijks
Barely [Ik heb ontzettende honger. Ik heb vandaag nauwelijks gegeten.
Overnemen
To take over [Onze docent is ziek, dus een andere docent neemt de les over]
het tijdstip
The time[Alex stapt elke dag op hetzelfde tijdstip op zijn fiets: om 8:00 uur]
Voor de zekerheid
To be sure [Het gaat misschien regenen, dus ik neem voor de zekerheid een paraplus mee.]
Waarderen
To appreciate [Ik waardeer jullie hulp! Ik vind het echt heel fijn!]
aandoen
To turn on/put on [Het is donker dus ik doe een lamp aan.]
aanvullen
To fill in/replenish [Het zout is bijna op. Ik koop meer zout en ik vul het aan.]
Het alarm
The alarm [Ons huis heeft een alarm. We horen het als er iemand inbreekt.
Mijn best doen
I do my best [Ik wil de toets maken, Ik doe mijn best!
Zich druk maken (om)
To be worried about. Ik maak me druk om mijn zoontje. Ik ben bang dat hij ziek wordt.
Fit
Jasmin is al twee weken ziek. Ze is nog steeds niet fit.
Het komt [niet] uit
It [doesn’t] work. Aster wil op donderdag met mij afspreken, maar dan werk ik. Het komt niet uit.
Logeren
To stay: kinderen logeren bij vrienden van ons. Ze blijven daar een nachtje slapen.
Net (zo)als
Like: Julans vader is dokter. Julan wil dokter worden, net als zijn vader.
Nogal
Quite: In deze kamer past geen grote bank. De kamer is nogal klein.
Een praatje maken (met)
Make conversation with/ to chat to:Karlijn maakt graag een praatje met de kapper, terwijl de kapper haar haar knipt.
Trouwens
Besides: Trouwens ik moet je nog iets vragen. Ik was het bijna vergeten.
Zich verzamelen
To gather [Op het veld heeft een groep zich verzameld, die zegt daar alleen te zijn voor koffie en een vreedzaam protest. ]
De industrie
Bij de haven van Rotterdam is veel industrie en dus veel werk.
Het graan
De bakker gebruikt voor zijn brood verschillende granen.
De kust
Wij gaan graag op vakantie aan de Nederlandse kust.
Het platteland
Country side [Ik woon liever op het platteland dan in een drukke stad]
schaatsen
To skate [Het ijs op het meer is genoeg. We kunnen schaatsen!]
tropisch
Marisol komt uit een tropisch land. Daroom houdt ze van warm weer.
de vervuiling
pollution [Door de vervuiling an het water gaan veel vissen dood.]
Vrijstaand
Freestanding [Rond het vrijstaande huis van mijn oom ligt een prachtige tuin].
af en toe
now & then [Sanna gaat af en toe naar de bioscoop, maar Olga gaat elke week.]
het gebied
Area: [woon jij in een gebied met veel mensen?]
de heuvel
Hills [ In Nederland heb je geen bergen, maar well een paar heuvels.]
De jeugd
Youth [In mijn jeugd was ik vaak bij mijn grootouders]