Unit 2: Chapter 9: Part 1: Virale genomen en Evolutie Flashcards

1
Q

Hoe groot is het genoom van de kleinste virus? en de naam?

A

Cirovirus, 1.75 Kilobase single strand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe groot is het genoom van het grootste virus?

A

Megavirus, 1.25 Megabase paris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke genomen zijn vaak kleiner?

A

Rna Genomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel klassen heeft het Baltimore schema?

A

7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg uit wat voor virussen er in Baltimore Klasse I en VII Zitten.

A

Double stranded DNA (+-) virussen. Trancriptie vind plaats bij de -Strand er wordt dan mRNA(+) gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg uit wat voor virussen er in Baltimre Klasse II zitten.

A

Single Straned DNA (+) virus, eerst wordt er door een - Strand gemaakt, er is dan een double straned intermidiate. (replicative form) Hiermee wordt mRNA+ gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg uit wat voor virussen er in Baltimore klasse III zitten.

A

Double stranded RNA (+-) Er vind transriptie plaats van de - strand en er wordt dan direct mRNA gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit wat voor virussen er in Baltimore klasse IV zitten?

A

Single Stranded RNA (+) Dit wordt direct gebruikt als mRNA +

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg uit wat voor virussen er in Baltimore klasse V zitten

A

Single Straned RNA (-) De minus strand wordt gebruikt voor transcriptie van de minus strand om mRNA te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit wat voor virussen er in Baltimore klasse VI zitten

A

Single straned RNA (+) Retrovirus. Hier vind reverse transcriptie plaats, er wordt een dsDNA intermidiate gemaakt, de - strand wordt gebruikt voor transcriptie voor mRNA(+)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welke 2 groepen kun je de protaine die mRNA maakt in delen.

A

Early Protaines: Protaine die snel worden gemaakt na de infectie.
Late Protaines: Protaine die later na de infectie worden gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een bewijs dat virussen zijn ontstaan na het ontstaan van cellen?

A

Het zijn delen van cellen die de hulp van levende cellen nodig hebben voor reproductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke rol hebben virussen waarschijnlijk gehad in de overstap van RNA naar DNA?

A

Door infectie van een DNA virus bij een RNA virus ontstond er een DNA genoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat voor voordeel heeft een DNA genoom tegen over een RNA genoom?

A

DNA is stabieler dan RNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat vertelt de grotere afstand in het genoom van Bacteria in vergelijking met de genomen van Archrea en Eukarya over de afstamming van deze groepen.

A

Bacteria is door een ander virus geinfecteerd dan Archrea en Eukarya

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom is het moeilijk om een Phylogenetic three te maken van virale genen?

A

Omdat er veel van het genetische materiaal een onbekende functie heeft.

17
Q

Noem een voorbeeld van een virus waar wel een Phylogenetic three van is?

A

Nucleocytoplasmic Large DNA virusses