Unit 2: Chapter 8: Part 2: Bacteriofage levenscyclus. Flashcards

1
Q

Wat bepaald het specifieke gedrag van een viron

A

Doordat hij alleen maar aan bepaalde receptoren van een specifieke host cell kan binden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor functies hebben de receptoren normaal

A

Normale functies, opname protaine, cell-tot cell commninucatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke soorten receptoren zijn er?

A

Protaine, carbohydrates, glycoprotaine, lipide, lipoprotaine of complexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat kan er door de attacment ontstaan bij de celoppervlakte en het virus

A

Veranderingen die helpen bij de penetratie van het virus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een permissive cell

A

Een host cell die de complete replicatie cyclus van de virus kan faciliteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doen de tail fibers?

A

Hebben interactie met de polysaccaride op de e.coli celenvuloppe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er als de tail fibers inklappen?

A

Dan komen de tail pins tegen de polysaccharide aan en verbind de tailcore zich met de host.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doet het lysozyme-like enzyme?

A

Vormt een porie in het peptidoglycan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er als de tailsheath zich samentrekt?

A

Dan gaat het virale genoom het cytoplasma van de host binnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

`Wat gebeurt er als het virus de gastheer is binnen gekomen

A

Dan begint de synthese van het virale genoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ziet het genoom van de virus er uit als het bijna klaar is?

A

In korte stukjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er met de korte stukjes van het genoom tijdens de recombinatie?

A

Ze vormen samen 1 grote concatemer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er met de concatemer voor de verpakking

A

Het genoom wordt in verschillende stukjes geknipt, elk met een andere begin en eind code, zodat het geknipt is om in de kleine kop te passen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk enzym knipt de concatemer?

A

Endonucleolease

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 2 manieren waarop Prokaryoten zich wapenen tegen overname door een virus

A

CRISPR & Restriction Modification System

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is CRISPR

A

Een anti-vriaal systeem dat lijkt op RNA interferince

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het Restriction Modification System?

A

DNA destructie systeem, effectief tegen DS DNA virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke aanpassingen moet de prokaryoot zelf doen voor het Restriction Modification system?

A

Zijn eigen DNA modificeren zodat het niet word aangevallen door de enzymen.

19
Q

Wat doen Restriction Enzymes?

A

Het viraal DNA splitsen op specifieke codes.

20
Q

Welke systemen hebben virussen om zich te wapenen tegen het restriction Modification System?

A

Chemische modificatie van het virale DNA, glycolisatie of methylisatie
Productie van enzymen die het restricion system van de host belemmeren.

21
Q

Welke aangepaste base heeft T4?

A

5-hydromethylcytosine Door dit DNA is t4 resistent voor alle bekende restrictie enzymen.

22
Q

Welke verschillende fases heb je in de transcriptie van Phage DNA replicatie?

A

Early mRNA, Middle mRNA en Late mRNA.

23
Q

Welke verschillende fases heb je in de translatie van de de phage DNA replicatie?

A

Early Protaine, Middle Protaine, en Late Protaine.

24
Q

Waar staat de transcriptie voor bij de early en middle mRNA transcriptie?

A

Enzymen die nodig zijn voor DNA replicatie en Translatie.

25
Q

Waar staat de trascriptie voor bij de Late mRNA transcriptie?

A

Head en tail protaine, en enzymen nodig voor het vrijlaten van de volwassen phage delen.

26
Q

Hoe heet de stap die voor de Phage DNA Replicatie komt, en de twee stappen erna?

A

INfectie, self-assambly en Lysis.

27
Q

Wat zijn de functies van de Early protanie die tijdens de translatie ontstaan? (3)

A
  1. Enzymen voor de synthese en glucolysatie van hydroxymethylcytosine.
  2. Enzymen die functioneren in de T4 Replisome
  3. Protaine die de host- polymerase aanpassen.
28
Q

Wat zijn de functies van de middle Protaine die tijdens de translatie ontstaat (1)

A
  1. Meer protaine die het RNA Polymerase aanpassen.
29
Q

Wat zijn de functies van de late Protaine die tijdens de translatie ontstaan. (3)

A
  1. Protaine voor de virus Coat.
  2. Structuur Componenten
  3. Synthese in grote hoeveelheden.
30
Q

Welke 3 stappen zijn er in het opbouwen van een nieuwe viron?

A
  1. Bouwen van de onderdelen
  2. Verpakken van het genoom
  3. Verwijderen motor + Plaatsen andere onderdelen.
31
Q

Leg de eerste stap van de bouw van een viron uit.

A

De prohead en de motor worden in elkaar gezet maar blijven leeg. De scaffold protaine die worden gebruikt zijn tijdelijk

32
Q

Leg de tweede stap van de bouw van een viron uit.

A

De motor wordt aan de prohead vastgezet. Met behulp van de ATP van de host wordt het Genoom naar binnen gepompt. Hierdoor wordt de prohead groter en verdwijnen de scaffold protaine.

33
Q

leg de laatste stap uit van de bouw van een viron.

A

De andere onderdelen worden geplaatst en de motor wordt losgelaten.

34
Q

Wanneer is een virus in de virluent mode?

A

Als het virus zorgt voor lyse na de infectie.

35
Q

Wanneer is een virus in de temperate mode

A

Als het virus het genoom replicates gelijk met dat van de host, zonder de host te doden.

36
Q

Wat zijn temperate virussen

A

Deze kunnen een stabiele genetische relatie hebben met hun host, maar kunnen ook de lyctic cycle doen en het virus dan doden.

37
Q

Wat is lysogeny?

A

De staat waar de meeste virus genen niet worden uitgedrukt en het virus genoom (profage) wordt gerepliceert met dat van de host.

38
Q

Wanneer is een bacterie lysogen?

A

ALs deze een prophage in zich heeft.

39
Q

Wanneer kunnen lysogenetic virussen weer overschakelen naar de lyctic pathway>

A

Als de condities de host in gevaar brengen en daarmee het virus, bijvoorbeeld als de host verouderd.

40
Q

Hoe wordt het lysogenetische staat in stand gehouden/

A

Door een repressor protaine.

41
Q

Wat gebeurt er als Lamba zich integeerd in het DNA van de host

A

De uiteinde van het genoom (cos) plakken aan elkaar vast. dan komt er een opening bij attachment(att) hier wordt het virale genoom in dat van de host gevoegd.

42
Q

Wat gebeurt er als Lambada in de lyctic pathway zit?

A

Dan begint de rolling cirkel replicatie waar een lange contamer van DNA wordt gemaakt.

43
Q

Wat doet cL protaine?

A

Zorgt voor repressie van lambda lyctic events.

44
Q

Wat doet Cro Repressor

A

Zorgt voor de activatie van Lyctic events.