Unit 2: Chapter 8: Part 3: Virale diversiteit en ecologie Flashcards

1
Q

Welk genoom hebben de best bestudeerde bacterie?

A

ds DNA genomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe zien de meeste virussen er uit?

A

Complex, naked, met een head en tail en andere componenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 2 verschillen die dierlijke virussen hebben met bacteriële virussen

A
  1. De complete viron gaat de cel in.

2. De plek waar de replicatie plaatsvind is in de celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke vormen van virale genoom replicatie bevatten dierlijke virussen

A

Alle vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hebben dierlijke virussen vaker een envelope dan bacteriële virussen?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er als een dierlijk virus de host cel verlaat?

A

Dan gebruikt hij een deel van het lipid bilayer van de cel als envulope

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waardoor worden de meeste virale ziekten bij mensen veroorzaakt?

A

Door RNA virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 4 consequenties van virale infectie voor dierlijke cellen.

A
  1. Persistent infection- vrijkomen van virus zorgt niet voor lyse.
  2. Latente infectie- vertraging tot lyse
  3. Transformatie- verandering van normale cel in tumor cel.
  4. Cell fusion- 2 cellen worden 1 met meerdere kernen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doen DNA virussen

A

replicatie door RNA terug te zetten naar DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem de 8 stappen van een retrovirus

A
  1. viron gaat de host in.
  2. verwijdering enveloppe
  3. reverse transcriptie begint in de nucleo capsid.
  4. ss DNA wordt geproduceert
  5. Reverse transcriptase dupiceerd deze.
  6. ds DNA gaat de celkern in
  7. intergrase zet deze vast in het DNA van de host.
  8. Het DNA van de virus is nu een provirus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 3 specifieke ssRNA genen bij een retrovirus en waar ze voor coderen.

A

gag- structurel protaine
pol- Reverse transcriptase en intergrase
env- Envelop protaine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel prokaryoten zijn er per ml zeewater?

A

10-6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoeveel virussen zijn er per ml zeewater

A

10-7 (10x zoveel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel van de prokaryoten worden er dagelijks door virussen gedood

A

5-50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar zorgen de virussen voor bij bacteriën.

A

Evolutie, door genen van bacterie naar bacterie over te dragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tot welke groep behoren de meeste bacteriën in zeewater?

A

Archrea

17
Q

Welke groep organimse heeft de meeste genetische diversiteit

A

In virussen

18
Q

Wat is viraal metagenoom?

A

De optelsom van alle virale genen in een omgeving.

19
Q

Zijn de meeste virussen al ontdekt

A

Nee

20
Q

Weten we de functie al van de meeste genen?

A

Nee