Therapieën Flashcards

1
Q

Biologische behandelingen

A

Gaan uit van een fysiologische of biochemische visie op mentale problemen: om de gevoelens en de gedragingen van een patiënt te veranderen, moeten lichamelijke processen veranderd worden, voornamelijk door middel van geneesmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Psychotherapeutische behandelingen

A

Behandelingen waarbij men de gevoelens, de gedachten en de gedragingen van een patiënt probeert te veranderen door middel van gesprekken, het toepassen van leerprincipes en het gebruik van emotionele expressies aangevuld met het aanbrengen van veranderingen in de sociale omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Psychiater

A

Is een arts die een aanvullende opleiding psychiatrie gevolgd heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Klinische psychologen

A

Hebben een universitair diploma in de psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Toegepaste psychologie

A

Een bacheloropleiding aan de hogeschool die gericht zijn op het helpen van mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Psychiatrisch verpleegkunde

A

Is iemand die een studie verpleegkunde heeft gevolgd in de hogeschool, met specialisatie in de psychiatrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Psychofarmaca

A

Geneesmiddelen die gunstige invloed hebben op symptomen van mentale stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geneesmiddelentherapie

A

Hierbij worden chemische stoffen gebruikt om gedrag, emoties en cognities in gunstige zin te beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geneesmiddelentherapie

A

Hierbij worden chemische stoffen gebruikt om gedrag, emoties en cognities in gunstige zin te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Angstdempende geneesmiddelen

A

Onderdrukken de activiteit van het centrale zenuwstelsel en hebben daardoor een kalmerend effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Anti-depressiva

A

Verlichten de symptomen van een depressieve stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Anti-psychotica

A

Zijn geneesmiddelen die gebruikt worden bij de behandeling van psychotische stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Elektroconvulsieve therapie (ECT)

A

Bestaat uit het toedienen van elektrische stroomstoten in de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Transcraniale magnetische stimulatie (TMS)

A

Hierbij wordt magnetische stimulatie door een deel van de hersenen gestuurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Psychochirurgie

A

Er wordt een chirurgische ingreep gebruikt om cognitieve en emotionele stoornissen te behandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Lichttherapie

A

Een kuur waarbij de betrokkene ‘s morgens blootgesteld wordt aan fel kunstlicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Psychomotorische therapie

A

Een behandelingsvorm waarbij bewegingsactiviteiten geïntegreerd worden binnen een psychotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Vertrouwelijkheid of recht op privacy

A

Therapeuten moeten hun cliënten de zekerheid bieden dat wat zij zeggen vertrouwelijk zal blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Tarasoff-beslissing

A

Deze beslissing stelt dat therapeuten mogelijke slachtoffers van hun patiënten moeten waarschuwen wanneer deze in gevaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Klassieke psychoanalyse

A

Werd ontwikkeld door Freud en sluit aan bij zijn persoonlijkheidstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vrije associatie

A

Vertellen wat in je opkomt, hoe vreemd het ook klinkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Droomanalyse

A

Onderscheid manifeste (wat persoon herinnert over de droom) en de latente inhoud (waar de droom werkelijk over gaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Afweermechanismen

A

Zijn onbewuste mechanismen gebruikt om je van de angstaanjagende gedachten uit het Es te vrijwaren, in het gezondste geval bestaan ze uit verplaatsing en sublimatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Weerstand

A

Vindt plaats tegen de pogingen van de therapeut om het conflict te duiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Overdracht

A

Verwijst naar het feit dat huidige en vroegere emoties ten opzichte van de moeder, de vader en andere belangrijke personen overgedragen worden op de therapeut.

26
Q

Catharsis

A

Het overwinnen van de spanningen en de angsten nadat men zich bewust geworden is van de onderdrukte ideeën, verlangens en herinneringen

27
Q

Interpersoonlijke psychotherapie

A

Hierbij is de focus verlegd van de onbewuste conflicten in het individu naar het patroon van relaties dat de persoon heeft en gehad heeft met belangrijke anderen

28
Q

Humanistische therapieën

A

Zijn gebaseerd op de humanistische en positieve psychologie en gaan uit van de vaststelling dat personen in probleemsituaties vaak niemand vinden die echt naar hen wil luisteren en proberen te begrijpen

29
Q

Cliëntgerichte therapie

A

Door Carl Rogers ontstond in het midden van de 20e eeuw als alternatief voor de psychoanalyse

30
Q

Onvoorwaardelijke positieve aanvaarding

A

Verwijst naar de aanvaarding van de cliënt, ongeacht wat die zegt of doet

31
Q

Empathie

A

Warmte gevoeld voor de cliënt

32
Q

Authenticiteit

A

De overeenkomst tussen wat therapeuten voelen en wat ze tegen de cliënt zeggen of hoe zij zich tegenover de cliënt gedragen

33
Q

Focustherapie

A

Van Eugene Gendlin. Volgens haar zit veel impliciete, emotionele kennis vervat in ons lichaam en kunnen we leren wat goed en niet goed voor ons is door op onze lichamelijke reacties te focussen

34
Q

Gedragstherapie

A

Is een vorm van psychotherapie die het gedrag van een cliënt probeert te veranderen door de wetten en de principes van de leertheorie toe te passen

35
Q

Systematische desensitisatie

A

Bij deze techniek leert een individu een positieve respons te geven bij een stimulus die angst uitlokt

36
Q

Flooding

A

Een procedure waarbij men cliënten confronteert met een situatie die voor hen beangstigend is en hen laat ervaren dat die angst niet beantwoordt aan de daadwerkelijke gevolgen

37
Q

Implosietherapie

A

Een variant van floodingtherapie, waarbij de angstaanjagende stimulus niet werkelijk ervaren wordt maar enkel in de verbeelding opgeroepen (exposure in vitro)

38
Q

Aversietherapie

A

Wordt toegepast bij cliënten die een ongepaste stimulus of activiteit als attractief ervaren. Hierbij worden de positieve emoties tegengeconditioneerd door de stimulus te koppelen aan negatieve gevoelens

39
Q

Token economy

A

Patiënten krijgen punten voor goed gedrag die ze later kunnen inruilen voor privileges en hebbedingetjes

40
Q

Modeling

A

Cliënten gedragingen aanleren door ze voor te doen

41
Q

Cognitieve gedragstherapie (CBT)

A

Concentreert zich op het ter discussie stellen en vervangen van slecht aangepaste overtuigingen die cliënten hebben

42
Q

Rationeel-emotieve therapie (RET)

A

Ontworpen door Albert Ellis en gaat uit van de veronderstelling dat veel mensen onrealistische en perfectionistische overtuigingen hebben, die hen ertoe aanzetten om irrationeel gedrag te stellen en hen ook te vaak een gevoel van mislukking geven

43
Q

Cognitieve therapie van Beck

A

Bij deze therapie veranderen cliënten hun overtuigingen niet op basis van een debat met de therapeut, maar zij worden aangemoedigd om zelf informatie over hun overtuigingen in te winnen

44
Q

‘stop’ zeggen

A

Herkennen van een spiraal aan negatieve gedachten en deze op tijd stoppen

45
Q

Rationele herstructurering

A

Hierbij helpt een cliënt om de problematische attitudes en gedachten op een rationelere manier te structureren

46
Q

Positief denken

A

Mensen die positief denken, voelen zich minder snel wanhopig en geblokkeerd bij een uitdaging dan mensen die dit niet doen.

47
Q

Probleemoplossingsvaardigheden verbeteren

A

De cliënt leert hoe hij problemen zelf (in deelstappen) kan oplossen

48
Q

Attributieverandering

A

Volgens de attributievisie komen veel problemen tot stand doordat mensen ervaringen aan onjuiste en zelfbedreigende oorzaken toeschrijven

49
Q

Een protocol

A

Bevat een stappenplan met richtlijnen voor de beste behandeling van een bepaalde problematiek

50
Q

Systeemtherapie

A

Hier gaat men ervan uit dat veel problemen niet louter persoonsgebonden zijn, maar ontstaan en onderhouden worden binnen de context van relaties waarin de betrokkene zich bevindt

51
Q

Relatietherapie

A

Hierbij worden twee mensen in een relatie samen behandeld en wordt gekeken naar hun relatiemoeilijkheden

52
Q

Gezinstherapie

A

Is gegroeid vanuit de vaststelling dat sommige cliënten die een duidelijke verbetering vertonen na een individuele therapie binnen een institutionele setting, een terugval kennen korte tijd nadat ze terug thuis zijn

53
Q

Groepstherapie

A

Hierbij zijn meerdere cliënten aanwezig onder leiding van een therapeut

54
Q

Zelfhulpgroepen

A

Groepen die zonder een professionele hulp samenkomen om elkaar te ondersteunen

55
Q

Primaire preventie

A

Heeft als doel een aandoening te voorkomen door de oorzaken weg te nemen

56
Q

Secundaire preventie

A

Heeft als doel getroffenen in een zo vroeg mogelijk stadium op te sporen en te helpen, zodat men verdere achteruitgang kan voorkomen

57
Q

Tertiaire preventie

A

Gaat om het zelfredzaam maken en houden van mensen bij wie een chronische aandoening vastgesteld is, zodat zij onafhankelijk en zo optimaal mogelijk kunnen blijven functioneren

58
Q

Leefgroepen

A

Bewoners van een instelling worden niet langer behandeld als patiënten, maar vormen samen met de verzorgers een leefgemeenschap

59
Q

Tussenhuis

A

Is een huis in een gewone buurt, waarbij de begeleiding minder intens is en de klemtoon ligt op de re-ïntegratie van de bewoners in de maatschappij

60
Q

Placebo-effect

A

Is een fysiologische of psychologische respons op een substantie of procedure die geen farmacologische of therapeutische elementen bevat

61
Q

Therapie-effectgrootte

A

Een gestandaardiseerde maat d die de mate van verandering uitdrukt

62
Q

Bonafide therapieën

A

Therapieën waarvan een grote groep professionele psychotherapeuten gelooft dat ze heilzaam zijn, die gebaseerd zijn op een coherente psychologische theorie, een zo goed mogelijke wetenschappelijke basis hebben en gegeven worden door professioneel opgeleide therapeuten