De biologische basis van het gedrag Flashcards
begrippen
neuron
- ook zenuwcel
- basiselement van het zenuwstelsel en liggen niet tegen elkaar
- functie: communiceren met andere neuronen
- op basis van communicatie –> handelingen uitgevoerd
- veel verdwijnen in de eerste velvensjaren
- omgevingsfactoren hebben een invloed op de ontwikkeling
- componenten: cellichaam, dendrieten en een axon
foetale alcoholsyndroom
- stoornis door te veel alcohol
- bloedsomloop moeder –> bloedsomloop foetus
- gevolgen: hyperactiviteit, motorische problemen, vermindering alertheid, mentale retardatie
neurogenese
- aanmaak van neuronen
motorische neuronen
signalen van hersenen/ruggenmerg –> spieren, organen en klieren van het lichaam
- uitvoering van de ‘bevelen’ van de hersenen
- brengen info over van centrale zenuwstelsel naar verschillende structuren in het lichaam
sensorische neuronen
ontvangen informatie van lichaamsweefsel en waarnemingsorganen –> hersenen/ruggenmerg sturen
- hersenen ontvangen info over buitenwereld
- transporteren ze informatie van sensorische neuronen naar centraal zenuwstelsel
interneuronen
- verbinden 2 types neuronen aan elkaar
- dragen informatie over tussen neuronen
cellichaam
bevat celkern (genetische info van het organisme bevat) en mitochondria (zorgen voor stofwisseling van de cel)
dendrieten
netwerk van smalle vezels (lijken op takken) die vanuit het cellichaam komen
- ontvangen signalen van andere cellen
axon
lange, dunne vezel uit het cellichaam die splitsen in een waaier van uiteinden aan het einde
- verschillende cellen groepen zich en vormen de zenuwen
rustpotentiaal
- neuron –> geen signalen vuurt/ontvangt
- binnenkant - en buitenkant +
- kalium herstelt het rustpotentiaal
actiepotentiaal
- neuronen gestimuleerd worden door andere neuronen of receptorcellen
- meeste stimuli landen op dendrieten
- veel natrium binnen stromen = polariteit van - naar + lokt actiepotentiaal uit
excitatorische signalen
ontvangende cel is iets minder negatief/meer positief –> verkleint potentiaalverschil tussen binnen- en buitenkant
inhibitorische signalen
ontvangende cel is iets meer negatief/minder positief –> vergroot potentiaalverschil tussen binnen- en buitenkant
axonheuvel
plaats waar axon begint
refractaire periode
- korte tijd na een actiepotentiaal (1-2 milliseconden)
- geen nieuwe actiepotentiaal ontstaan
myelineschede
- dun vetlaagje rond de axon
- sneller nadenken (brokkelt af bij ouder worden en zelden voltooid bij volwassenheid)
knoop van Ranvier
de inkeping op regelmatige afstand bij de myelineschede
multiple sclerose
- ziekte
- afbraak van myelineschede
gevolg: moeilijkheid met bewegen en vertraging van informatietransactie
synaps
- chemisch proces
- plaats waar zenuwimpuls van het ene naar het andere doorgegeven wordt
synaptische spleet
- tussen twee neuronen
- tussen 0,02 en 0,05
neurotransmitter
kleine hoeveelheid van een scheikundige stof in de synaptische spleet van de aankomst van een actiepotentiaal
neurotransmissie
proces van communicatie door middel van neurotransmitters
dopamine
- neurotransmitter
- betrokken bij 3 grote communicatieroutes
1ste = bewegingscontrole
2de = rol bij denken (planning van de denkprocessen en doelgericht handelen)
3de = regelen van emoties en motivaties (rol bij beloning en motivatie)
noradrenaline en serotonine
rol bij gemoedsgesteldheid
Acetylcholine
- betrokken bij twee functies:
bewegingscontrole
geheugen - eerste die ontdekt werd
- actief bij motorische neuronen om skeletspieren samen te trekken
GABA
- gamma aminobutyric acid
- vermindert de kans op actiepotentiaal (belangrijkste inhibitorische neurotransmitter)
endorfines
- pijnreducerende effecten
- om bij pijn te blijven vechten of vluchten
- rol bij eten
oxytocine
- ook knuffelhormoon
- hersenen/bloed voorkomt
- bevorderen van positief sociaal contact
- afkeer tot lichamelijk contact te overwinnen
gliacellen
- herstellen van schade
- interactie tussen neuronen (dachten dat ze de lijn vormden tussen neuronen –> glia = lijm)
- evenveel als neuronen
neurovasculaire eenheid
waarbij het neuron geassocieerde gliacellen en belendende (aangrenzende) bloedvaten als structurele eenheid beschouwd wordt
zenuwstelsel
- geheel aan neuronen
- 2 onderdelen
1. centrale zenuwstelsel
2. perifere zenuwstelsel
centrale zenuwstelsel
- hersenen
drijven in hersenenvocht (beschermend tegen schokken)
ingesloten in een beenachtige structuur
meer gecompliceerde functies gecontroleerd - ruggenmerg
omgeven door zelfde vloeistof
ingesloten in een beenachtige structuur
eenvoudige reflexen gecontroleerd
perifere zenuwstelsel
- alles buiten hersenen en ruggenmerg
bevat - sensorische neuronen
- motorische neuronen
bestaat uit - somatisch zenuwstelsel
- autonome zenuwstelsel
somatisch zenuwstelsel
- controleren van interacties (lichaam met buitenwereld)
- sensorische neuronen = boodschappen brengen vanuit waarnemingsorganen
- motorische neuronen = activeren de skeletspieren (bewust controle oefenen)