Theorieën Thema 1-5 Flashcards

1
Q

Regenboogmodel van gezondheid

A

Een model ontwikkelt door Dahlgren en Whithead.
Het kijkt naar verschillende lagen rondom het individu. Deze lagen zijn niet gescheiden maar verweven. Als je één laag wilt beïnvloeden, moet je mogelijk ook andere wijzigen.
De lagen bestaan uit:
- Age, sex and constitutional factors.
- Individuel lifestyle factors
- Social and community networks
- Living and working conditions
- General socio-economic, cultural and environmental conditions.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Health Field concept

A
Ontwikkelt door Lalonde. 
Het omvat vier belangrijke factoren die de gezondheid mogelijk kunnen beïnvloeden. Deze factoren hebben allemaal een wisselwerking met elkaar. 
- Omgeving
- Biologische factoren
- Leefstijl
- Voorzieningen gezondheidszorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ANGELO model

A

Analysis Grid of Environments Linked to Obesity
Een raamwerk voor het begrijpen van de obesogene omgeving. Het kijkt naar de volgende omgevingen op micro en macro niveau en verdeeld over fysieke activiteit en voeding.
- Fysieke
- Economische
- Politieke
- Sociaal-culturele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Environmental stress theory

A

Ontwikkeld door Lazarus in de jaren 60.
Stress is een product van een externe stimulus in combinatie met de inschatting van het individu van het vermogen om met prikkel om te gaan. Dit helpt te verklaren waarom niet alle omgevingsstimuli altijd voor iedereen stress veroorzaken: of stress optreedt, is afhankelijk van individuele en contextuele factoren. Twee soorten beoordelingen staan centraal.
- Primair: treedt op bij het evalueren van de stressor op basis van persoonlijke en situationele factoren.
- Secundair: De beoordeling van de eigen coping-mechanismen van het individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

EnRG framework

A

Environmental Research Framework for weight Gain prevention.
Gedrag (energy balance related behaviour) komt voort uit een gelijktijdige beïnvloeding van bewuste als onbewuste processen die een direct of indirect effect kunnen hebben. De omgeving wordt beoordeeld middels het ANGELO model. De relatie tussen omgeving en gedrag wordt beïnvloed door persoonlijke determinanten:
- Demographic
- Personality
- Awereness (bewustzijn)
- Involvement (betrokkenheid)
En door gedragsdeterminanten.
- Habith strength
- Clustering.
Cognitieve determinanten hebben een middelende rol en beïnvloeden gedrag dus op een indirecte wijze.
- Attitude
- Subjective norm
- Perceived behavioural control.
Deze cognitieve determinanten hebben invloed op de intentie om het gedrag uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ecologische benadering

A

Kijkt naar individuele, psychosociale en omgevingsdeterminanten die invloed hebben op gezondheid. Er wordt gefocust op de relatie tussen de mens en zijn fysieke en sociaal-culturele omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Biofilie-hypothese

A

Een natuurlijke behoefte aan andere levensvormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dual-proces theory

A

Informatieverwerking verloopt volgens twee processen.

  • Een perifeer (automatisch) onbewust proces. Dit proces vindt plaats wanneer de motivatie of het vermogen van een persoon laag is.
  • Een centraal, gecontroleerd, bewust proces. Dit proces vindt plaats als de motivatie en het vermogen van een persoon hoog zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Theory of Planned behaviour

A
Ajzen.  
Een veelgebruikt model dat zich richt op het verklaren en veranderen van bewust gedrag. Het gaat ervan uit dat gedrag direct voortkomt uit de intentie om dit gedrag uit te voeren. Onze intentie wordt beïnvloed door: 
- Attitude
- Subjective norm
- Perceived behaviour control
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Self-Determination Theory

A
Wanneer onze drie basisbehoeften: 
- Autonomie
- Competentie
- Verbondenheid
Worden vervuld, Ervaren we meer
- Wilskracht
- Motivatie
- Betrokkenheid. 
Wat resulteert in: 
- Verbeterde prestaties, 
- Vasthoudendheid
- Creativiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Salutogenese

A

Aeron Antonovsky.
Benadering van de mens, die zich richt op factoren die gezondheid en welbevinden stimuleren i.p.v. factoren van ziekte. Het gaat om de verhouding tussen gezondheid, stress en coping. Het verbeteren van gezondheid richt zich op
- Het oplossen van problemen
- Het vermogen je hulpbronnen te gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sociale identiteits-benadering

A
Een samenvoeging van de 
- Sociale identiteitstheorie
- Zelfcategorisatietheorie
Het geeft meer duidelijkheid over de manier waarop gezondheid verweven is met het behoren tot sociale groepen. Er wordt uitgegaan van twee processen die tegelijkertijd plaatsvinden. 
- Persoonlijke identiteit
- Sociale identiteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Self-efficacy theory

A

Bandura.
Als mensen geloven dat ze voldoende bekwaam zijn om een taak uit te voeren, vergroot dit de kans op positief resultaat. Zelfeffectiviteit is een belangrijke factor voor motivatie, inspanning en volharding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Social identity theory

A

Deze theorie gaat in op de omstandigheden waaronder de sociale identiteit belangrijker is dan de identiteit van het individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Selfcategorisation theory

A

Turner
Breidt de sociale identiteitstheorie uit door het proces te onderzoeken dat ertoe leidt dat mensen zichzelf definiëren in temen van een bepaalde sociale identiteit.
Het focust op:
- Sociaal-cognitieve determinanten van zelfdefinitie
- Sociaal-cognitieve determinanten van zelfcategorisering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Niveaus van Bateson

A

Van beneden naar boven.

  • Environment (waar ben ik)
  • Behaviour (wat doe ik)
  • Capabilities (wat kan ik)
  • Values & belief (wat zijn mijn overtuigingen)
  • Identity (wie ben ik)
  • Vision (waar sta ik voor)
17
Q

Diathesis-stress model

Dual-Risk model

A

Het kijkt naar de combinatie van genetische kwetsbaarheid en omgeving. Het stelt dat een combinatie van beide invloed kan hebben op het fysieke en mentale welzijn. Het gaat uit van:

  • Resilient individual (veerkrachtig persoon). Een negatieve omgeving heeft geen effect op de gezondheid
  • Vulnerable individual (kwetsbaar persoon). Een negatieve omgeving heeft effect op de gezondheid.
18
Q

General Adaptation Syndrome (GAS)

A

Legt uit hoe schade door chronische blootstelling aan stress veroorzaakt wordt. Het herstellen van acute stress kost energie. Blootstelling aan langdurige stress kan leiden tot slijtage, aangeleerde hulpeloosheid en uitputting.

19
Q

Conitive load theory

A

Aanhoudende inzet van gerichte aandacht kan leiden tot mentale vermoeidheid.

20
Q

Behaviour Constraint model

A

Gedragsbeperkingsmodel.
De perceptie van controle is hierin belangrijk. Wanneer mensen een verlies van controle ervaren zullen ze in eerste instantie proberen deze controle terug te krijgen. Het suggereert dat het stressproces drie fasen kent:
- Alarm
- Weerstand
- Uitputting.
Dit kan leiden tot aangeleerde hulpeloosheid.

21
Q

Conditional model of stress

A

Moser
Het lijkt op het behaviour constraint model. Het verschil zit er in dat het model van Moser zich specifiek richt op de stedelijke omgeving van het individu. Ook hier hangen de effecten van de stressor af van de perceptie van controle van het individu. Bij mensen die in de stand wonen, speelt aanpassing en gewenning van stressoren mee. Stress bij stadsbewoners neemt toe wanneer acute stressoren optreden.

22
Q

Adaptation level theory

A

Aanpassingsniveau theory. Theorie van Wohlwill
Deze theorie stelt dat het stimulatieniveau van het individu kan worden beïnvloed door eerdere ervaringen met de stimulatie. Stedelingen hebben een ander stimulatieniveau dan plattelandsbewoners.

23
Q

Arousal Theory

A

Opwindings theorie, ook wel de wet van Yerkes-Dodson genoemd.
Suggereert dat er een optimaal niveau van opwinding is waaronder mensen het beste presteren. Omgevingsstimulatie van stressoren buiten dit optimale niveau kunnen fysiologische effecten zoals een verhoogde hartslag of bloeddruk veroorzaken (stress). Een te laag niveau is echter ook niet goed, dan slaat verveling toe. Wat te laag of te hoog is hangt van individuele en situationele factoren af.

24
Q

Environmental load theory

A

Omgeving overbelastingstheorie. Oorsprong in de cognitieve theorie. Milgram
Overbelasting komt voort uit een onvermogen van het systeem om alle input uit de omgeving te verwerken omdat er een teveel aan input is

25
Q

Negative Affect Escape-model.

A

Dit suggereert dat er een omgekeerde U-vormige relatie is tussen de temperatuur en agressie: als de temperatuur stijgt, neemt ook de kans op agressief gedrag toe, maar alleen tot een bepaald punt.

26
Q

Basic environmental Psychology model

A

In dit model bemiddelt de emotionele toestand van het individu op de gedragsreactie van omgevingsstimuli, namelijk toenadering- of vermijdingsgedrag.Het model onderscheidt drie emotionele toestanden.

  • Pleasure-Displeasure
  • Arousal-Non-arousal
  • Dominance-Submissiveness
27
Q

Attention resoration theory

A

Kaplan en Kaplan.
Natuurlijke omgeving stelt mensen in staat om hun cognitieve functie op te frissen en te herstellen van mentale vermoeidheid.

28
Q

Stress recovery theory

A
  • Contact met de natuur
  • Lokt lichamelijke en geestelijke reacties uit
  • Deze ondersteunen herstel van stress
  • Negatieve emoties en gedachten worden verminderd.
29
Q

I-change theory

A

Volgens dit model zijn er drie fasen in het proces van stoppen met roken die moeten worden aangepakt in interventies.Binnen deze stadia kunnen verschillende determinanten van rookgedrag relevant zijn.

  • Bewustwording:Om bewustwording te creëren is kennis van de risico’s van roken belangrijk.
  • Motiverende fase: Hierin zijn houding, sociale steun en zelfeffectiviteit de belangrijkste determinanten.
  • Actie: In de derde fase is opnieuw zelfeffectiviteit belangrijk.