Thema 4. Omgevingsbeleving. Deel 1 Flashcards

1
Q

Waarom zijn ecologische modellen relevant voor het bestuderen van sociale ongelijkheden in gezondheid

A

Ze focussen op de centrale rol van grotere contextuele determinanten van gezondheid, zoals sociaaleconomische factoren, geslacht en andere sociale en culturele invloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat verklaren ecologische modellen NIET

A

Ze verklaren niet de werkingsmechanismen van de relatie tussen omgevingsdeterminanten, gezondheidsgerelateerd gedrag en gezondheidsuitkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Umwelt

A

Het Duitse woord voor de omringende wereld. Deze term wordt gebruikt door sociale wetenschappers om de ervaring van een individu van zijn of haar werkelijkheid te beschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Piramide van Bateson

A

Ook wel de logische niveaus van Bateson genoemd. Het gaat om de logische niveaus van denken, leren, veranderen en functioneren. Het niveau waarop iemand zit in in grote mate bepalend voor zijn verandermogelijkheden en ontwikkelpotentie. Er worden zowel zichtbare factoren (gedrag) als onzichtbare factoren (wat we willen, denken, nodig hebben) onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Piramide van Bateson uitgewerkt in niveaus

A

Van onder naar boven:

  • Environment. Waar ben ik. (Results)
  • Behaviour. Wat doe ik. (Strategy)
  • Capabilities. Wat kan ik. (Knowledge)
  • Values & belief. Overtuigingen. Wat is belangrijk voor mij? (Core values)
  • Identity. Wie ben ik. (Vision)
  • Vision. Waar sta ik voor? (Mision)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onze reactie op zintuiglijke input hangt af van

A
  • Onze capaciteiten
  • Onze voorkeuren
  • Ons vermogen om te interageren (elkaar wederzijds beïnvloeden).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zeven capacitieitscategorieën

A

Ontwikkelt door keates en Clarkson. Zeven capaciteitscategorieën om signalen uit onze omgeving te beoordelen.

  • Zicht
  • Horen
  • Denken
  • Communicatie
  • Beweging
  • Reiken en strekken (vermogen om een of beide armen voor, boven of achter ons lichaam uit te strekken)
  • Behendigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een voorbeeld van intra-individuele fluctuaties van ons vermogen tot interactie met de omgeving

A

We worden ouders, het natuurlijk verouderingsproces gaat samen met een geleidelijke verslechtering van zintuigen en motorische vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Invloeden op individuele percepties

A
  • Vermogen van verschillende capaciteitscategorieën.

- Genetische kwetsbaarheid in combinatie met bepaalde omgevingsinvloeden (diathesis-stress model)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Diathese-stress model/dual-risk model

A

Dit model verklaart de relatie tussen omgevingsinvloeden en genetische kwetsbaarheid. Dit doen ze door de etiologie (is de ontstaansgeschiedenis) van zowel mentale als fysieke gezondheidsproblemen te veronderstellen op basis van interactie tussen individu en omgeving. Niet de aanleg van ziekte op zich, noch de omgeving op zichzelf maar de combinatie van beide leidt tot problematiek. Het diathesis-stress model onderscheidt twee soorten individuen.

  • Resilient individual (veerkrachtig invididu). Wordt niet beïnvloedt door een negatieve omgeving.
  • Vulnereble individual (kwetsbaar individu). Vertoont een negatief resultaat bij blootstelling aan een negatieve omgeving.

Er is geen verschil in reactie op een positieve omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ontwikkelingstransities

A

Perioden waarin omgevingsinvloeden mogelijk meer uitgesproken additieve of interactieve effecten kunnen hebben op individuele kenmerken (bijvoorbeeld de overstap naar de brugklas).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geschiedenis van de kijk op interactie tussen individu en omgeving

A
  • Jaren 70: Naive scientist proberen de omgeving te voorspellen en te beheersen op basis van twee primaire behoeften.
  • -> De behoefte om een samenhangend wereldbeeld te vormen.
  • -> De noodzaak om controle over de omgeving te krijgen.
  • Jaren 80: Cognitive miser. Duidelijk werd dat mensen gebruik maken van heuristieken. Mensen hebben de neiging om problemen op een eenvoudige manier van denken op te lossen.
  • Jaren 90: motivated tactican. Mensen zijn zowel cognitive miser als naive scientist.
  • 21ste eeuw: Activated actor. Mensen worden gekarakteriseerd als waarnemers die meerdere cognitieve strategieën tot hun beschikking hebben waar ze uit kiezen op basis van persoonlijke doelen, motivatie en behoeften. Werkprocessen worden verklaard vanuit dual-proces theorieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Heuristiek

A

Mentale shortcut die mensen in staat stelt om problemen op te lossen en snel en efficiënt te werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dual-procestheorieën

A

Verwijzen naar twee soorten van informatie verwerking. Deze processen bestaan uit:

  • Een perifeer (automatisch) onbewust proces. Deze zijn processen verbruiken weinig cognitieve middelen. Dit proces vindt plaats wanneer de motivatie of het vermogen van een persoon laag is.
  • Een centraal, gecontroleerd, bewust proces. Deze processen worden gekenmerkt door het samenbrengen van informatie en er goed over nadenken voordat er actie wordt ondernomen. Deze processen vinden plaats als de motivatie en het vermogen van een persoon hoog zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is nodig voor een centraal, gecontroleerd, bewust proces

A
  • Hoge mate van motivatie.

- Vermogen om te redeneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Twee voorbeelden van Dual-procestheorieën uit de jaren 80

A
  • Heuristisch-systemisch model van Chaiken

- Elaboration likelihoodmodel van Petty en Cacioppo

17
Q

Dual-proces theorie van Kahneman

A
  • Systeem 1: Intuïtie, vergelijkbaar met het heuristisch redeneren. Het is gebaseerd op gevormde gewoonten en moeilijk te veranderen of te manipuleren.
  • Systeem 2: redeneren, een langzamer proces. Onderhevig aan bewuste oordelen en attitudes.
18
Q

Dual-procestheorieën helpen bij:

A

Het krijgen van inzicht in hoe de commerciële industrie ons probeert te verleiden.

19
Q

Perceptie

A

Een subjectief, actief en creatief proces waarin we prikkels uit de omgeving interpreteren door betekenis te geven aan de zintuiglijke informatie waardoor we onszelf en onze omgeving begrijpen.

20
Q

Het perceptuele proces

A
  1. Stimuli in de omgeving. Alle dingen in onze omgeving die de potentie hebben om te worden waargenomen.
  2. De gevolgde stimulus: we richten ons op die ene stimulans die opvalt voor onze zintuigen.
  3. De aangeboden stimulus wordt als afbeelding op ons netvlies gevormd.
  4. Transductie: het netvliesbeeld wordt overgedragen via zenuwimpulsen en omgezet in elektrische signalen. Dit maakt interpretatie van de visuele boodschap door de hersenen mogelijk.
  5. Neurale verwerking: De elektrische signalen zullen een neurale verwerking ondergaan. Het pad dat het signaal volgt hangt af van het soort signaal (auditief of visueel signaal).
  6. Perceptie. We nemen het stimulusobject daadwerkelijk waar in de omgeving. Hier worden we ons bewust van de stimulus.
  7. Herkenning. De waargenomen informatie wordt toegewezen aan betekenisvolle categorieën.
  8. Actie. Het omvat elke vorm van actie als reactie op de omgevingsstimulus.
21
Q

We sorteren informatie op basis van:

A
  • Nabijheid
  • Gelijkenis
  • Verschil
22
Q

Factoren die ervoor zorgen dat we anders interpreteren dan anderen:

A
  • Onze ervaringen uit het verleden.
  • Onze verwachtingen
  • Biologische verschillen zoals stemming en geslacht.
23
Q

Onze waarneming en interactie met ons omgeving hangt af van:

A
  • Fysiologische factoren. Geeft de processen weer die in ons lichaam plaatsvinden. Bijvoorbeeld een toegenomen hartslag of verhoogde adrenalinespiegel als we angstig zijn.
  • Psychologische factoren. Hoe we ons op dit moment voelen, onze stemming. Dit kan aanzienlijk effect hebben op hoe we onze omgeving beschouwen.
  • Sociale factoren. De positie die we hebben in de samenleving heeft invloed op de manier waarop we onze omgeving waarnemen.
24
Q

Om gezond gedrag te stimuleren moet de omgeving:

A
  • Het gewenste gedrag uitlokken.
  • Het vermogen om het gedrag uit te voeren vergroten
  • De motivatie om te veranderen vergroten
25
Q

Sociale marketing kan worden gebruikt om mensen te verleiden tot een gezonde keuze door:

A
  • In te spelen op de voorkeur voor mensen voor gemakkelijk en direct lonend gedrag
  • Nudging.
26
Q

Basismodel voor omgevingspsychologie

A

Volgens dit model bemiddelt de emotionele toestand van het individu op de gedragsreactie van omgevingsstimuli, namelijk toenadering- of vermijdingsgedrag.Het model onderscheidt drie emotionele toestanden.

  • Pleasure-Displeasure verwijst naar de mate waarin mensen tevreden zijn met hun ervaring in interactie met hun omgeving.
  • Arousal-Non-arousal verwijst naar de mate waarin mensen zich opgewonden en gestimuleerd voelen door hun omgeving.
  • Dominantie-onderdanigheid verwijst naar de mate waarin mensen zich in controle voelen en vrij kunnen handelen in hun omgeving.
27
Q

Twee strategieën voor gedragsverandering volgens het basismodel voor omgevingspsychologie

A
  • Alfa-strategieën. Zijn gericht op het vergroten van benaderingen door één keuze aantrekkelijker te maken en de motivatie om in deze richting te veranderen te vergroten.
  • Omega-strategieën daarentegen bevorderen verandering door vermijdingskrachten te minimaliseren, door de weerstand van een persoon aan te pakken.
28
Q

Voorbeelden van Alfastrategieën

A
  • Make messages more persuasive (overtuigend)
  • Add incentives (voeg beloningen toe die uitnodigen harder te werken)
  • Increase source credebility (geloofwaardigheid van de bron vergroten)
  • Provide consensus information. (laat zien dat vele mensen het willen of hebbenn)
  • Emphasize scarcity (schaarste)
  • Engage a norm of reciprocity (norm van wederkerigheid)
  • Emphasize consistency and commitment (als je je ergens toe committeert houd je je er ook aan).
29
Q

Voorbeelden van Omegastrategieën.

A
  • Sidestep resistance (weerstand omzeilen)
  • Address resistance directly (bronnen van weerstand verlagen)
  • Adress resistance indirectly (bouw vertrouwen en zelfeffectiviteit om weerstand te verlagen)
  • Distract resistance (afleiden)
  • Disrupt resistance (verstoren)
  • Consume resistance (biedt kansen weerstand te tonen)
  • Use resistance to promote change (gebruiken)
30
Q

Ethische vragen bij overtuigingsstrategieën

A
  • Is de gekozen strategie gericht op het vergroten van individuele mogelijkheden en het voorkomen van misleiding van mensen?
  • Is het de bedoeling om iemand te helpen een betere beslissing te nemen?
  • Worden mensen behandeld als autonoom individu?
31
Q

Pathogeen

A

Potentieel om de gezondheid te schaden

32
Q

Salutogeen

A

Potentieel om de gezondheid te verbeteren of te behouden.

33
Q

We kunnen onze keuzes voor voeding sturen door

A
  • Een grote afstand tot ongezonde voeding
  • Gezonde voeding dichterbij zetten
  • Social norm aan aanpassen.