Thema 2. Obesogene omgeving. Deel 1 Flashcards

1
Q

Obesogeniciteit van een omgeving

A

De som van invloeden die de omgeving, kansen of levensomstandigheden hebben op het bevorderen van obesitas bij individuen of populaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Overgewicht/obesitas

A

Abnormale of overmatige vetophoping die de gezondheid kan schaden.
Mensen met een BMI dat groter of gelijk is aan 25 hebben overgewicht, groter of gelijk aan 30 hebben obesitas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Individuele gedragsverandering bij obesitas is moeilijk omdat

A
  • Individuen kunnen alleen volledig verantwoordelijk worden gehouden voor hun levensstijl als ze daadwerkelijk geen belemmerende medische aandoeningen of genetische afwijkingen hebben
  • Individuen moeten in staat zijn om een gezonde levensstijl te leiden, zoals toegang tot gezond voedsel.
  • Er is een wisselwerking tussen individu en omgeving.
  • Bij enkel individuele benadering wordt de stroomopwaartse drijfveer, zoals bv. de voedselindustrie, vergeten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De gezonde stad

A

Een project van Nederlandse bodem waarbij innovatieve initiatieven van bedrijven, lokale overheden en inwoners met elkaar samenwerken om de voorwaarden te creëren die een stad gezond maken om in te leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fysiologische omgeving

A

Bepaalt aan welke omgevingsinvloeden we direct en indirect worden blootgesteld. Direct door chemische en biologische factoren en indirect door natuurlijke of groene omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gebouwde omgeving

A

Het fysieke ontwerp, landschapsgebruik en infrastructuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voedselomgeving

A

Kan zowel de beschikbaarheid en toegankelijkheid van voedsel zijn als de marketing van voedsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Psychosociale-culturele omgeving

A

De interne psychologische toestand, sociale interacties, cultuur, manier waarop we informatie verwerken waaraan we worden blootgesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hypothyreoïdie en syndroom van Cushing

A

Twee medische aandoeningen waarbij obesitas één van de symptomen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Lichaamsbeweging

A

Een fysieke inspanning, uitgevoerd met het doel de gezondheid en fitheid in stand te houden of te verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fysieke activiteit

A

Het bevat zowel lichaamsbeweging als andere fysieke activiteiten die worden uitgevoerd tijdens spelen, werken, actief woon-werkverkeer, het uitvoeren van huishoudelijke taken en recreatieve activiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Lichamelijke activiteit is sinds 1960 gestaag afgenomen door:

A
  • Afnemende beroep gerelateerde activiteit.
  • Toenemende sedentair gedrag
  • Toegenomen reistijd met de auto van huis naar werk
  • Toename van passieve vervoersmiddelen versus lopen of fietsen.
  • De toegenomen verstedelijking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sedentair gedrag

A

Zitten of liggen waarbij je weinig energie verbruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De gemeenschapsomgeving van voedselomgeving

A

Plaatsen waar voedsel kan worden verkregen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Consumentenomgeving/in-store omgeving van voedselomgeving

A

Beschrijft waaraan een persoon wordt blootgesteld bij het kopen voedsel, inclusief de beschikbaarheid en betaalbaarheid van gezonde opties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Organisatorische omgeving van voedselomgeving

A

De omgevingen die toegankelijk zijn voor beperkte groepen, zoals huizen, werkplekken en scholen.

17
Q

Informatieomgeving van voedselomgeving

A

Beschrijft welke informatie wordt gegeven over voedingsproducten, bijvoorbeeld over voedingswaarden of in advertenties.

18
Q

Omgevingsfactoren van overeten

A
  • De presentatie van grote porties.
  • De beschikbaarheid van voedsel.
  • De sociale acceptatie van frequent eten.
  • Weinig of verwarrende informatie over de energie inhoud van voedsel.
19
Q

Acties van beleidsmakers volgens de WHO

A

Beleidsmakers in handel, voeding en landbouw moeten gestimuleerd worden om een gezond voedingspatroon te promoten. Consumenten moeten worden aangemoedigd om gezond voedsel te eisen. Dit kan door:

  • Het vergroten van prikkels om gezond voedsel te produceren.
  • Het op de markt brengen van ongezond voedsel beperken.
  • Het bewustzijn van de consument over gezonde voeding bevorderen.
  • Mensen voor te lichten over gezonde voeding.
  • Enz.
20
Q

EnRG raamwerk

A

Environmental Research Framework for weight Gain Prevention. Gedrag komt voort uit gelijktijdige beïnvloeding van bewuste en onbewuste processen die een direct en indirect effect kunnen hebben. Gedrag kan beïnvloedt worden door verschillende soorten omgevingen (fysiek, politiek, economische en sociaal-cultureel), handelend op verschillende niveaus (micro en macro). Deze relatie wordt beïnvloedt door zowel persoonlijke determinanten als gedragsdeterminanten die een modererende rol spelen. Cognitieve determinanten hebben een bemiddelende rol.

21
Q

Modererende rol

A

De kwantitatieve waarde of sterkte van een verband tussen twee variabelen worden door de modererende rol beïnvloedt.

22
Q

Het EnRG raamwerk en het effect voor gezondheidspsychologen

A

Gezondheidspsychologen kunnen niet alleen aantonen dat relaties tussen omgeving en gedrag aanwezig zijn, maar moeten ook begrijpen hoe persoonlijke mechanismen werken en hoe deze mechanismen kunnen worden gebruikt bij het sturen om gedrag te veranderen.

23
Q

Het is moeilijk om een causaal verband tussen omgeving en fysieke activiteit of voeding te leggen omdat.

A
  • Er is nog geen gouden standaard voor het meten van bijvoorbeeld toegang tot voedsel, sociale omgeving, invloeden van ouders en sociale normen. Er is ontwikkeling en validatie (controle) van methoden nodig.
  • Causaliteit wordt moeilijker te bewijzen naarmate we stroomopwaarts in de keten gaan. Bv. het akkoord over wereldhandel in voedsel kan alleen worden beoordeeld aan de hand van een gezondheidseffect-beoordeling.
  • Dynamische interacties binnen en tussen individuele en maatschappelijke niveaus bemoeilijken de interpretatie van resultaten.

–> hiermee kan causaliteit alleen gesuggereerd worden, niet bewezen. Evaluaties van natuurlijke experimenten of quasi experimentele interventiestudies kunnen het best mogelijke bewijs bieden hiervoor.

24
Q

De vier clusters voor een gezonde stad

A
  • sociale kenmerken
  • cultuur
  • beleid
  • fysieke inrichting
25
Q

12 kenmerken van een gezonde stad volgens 100 professionals

A

Heeft een goede luchtkwaliteit.
Waar kinderen buiten kunnen spelen.
Heeft groen om in te spelen
Heeft voldoende en kwalitatief goede sport- en beweegvoorzieningen
Die verleidt tot bewegen
Waarin je je gemakkelijk per fiets kan verplaatsen.
Waarin je je gemakkelijk te voet kunt verplaatsen
Is een veilige stad
Waar mensen zich veilig voelen
Heeft veilige fietsroutes
Die gezondheid benadert vanuit verschillende sectoren.
Waarin mensen in een kwetsbare situatie voldoende ondersteuning krijgen.

26
Q

Ecologische benadering voor beweeggedrag

A

Binnen een ecologische benadering moeten individuele, psychosociale en omgevingsdeterminanten onderzocht worden. Er wordt gefocust op de relaties tussen de mens en zijn fysiek en sociaal-culturele omgeving.

27
Q

Een ecologische benadering heeft effect op de manier van dataverzameling in een onderzoek

A
  • De ecologische benadering stelt dat gedrag moet worden gespecificeerd –> één manier van dataverzameling is minder goed bruikbaar.
  • Zowel objectieve als subjectieve omgevingsinvloeden moeten worden meegenomen.
28
Q

Conclusies uit het stuk ‘fysieke activiteit van ouderen’

A

Er zijn correlaties gevonden tussen individuele, psychosociale en omgevingsdeterminanten met beweeggedrag voor ouderen. Dit benadrukt het belang dat interventies zich moeten richten op al die determinanten.

  • Voor wandelend boodschappen doen lijkt de associatie met omgevingsdeterminanten het grootst.
  • Voor wandelen in vrije tijd werd een negatieve relatie gevonden met gemixt gebruik van grond. Auteurs vermoeden dat dit komt door grotere verkeersdrukte.
  • De uitkomsten voor omgevingsdeterminanten zijn groter dan vanuit individueel en psychosociale determinanten.