Thema 9 emoties Flashcards

1
Q

sociale cognitie

A

cognitieve processen in relatie tot sociaal gedrag en richt zich op de manier waarop mensen hun sociale omgeving waarnemen, interpreteren en evalueren.
het omvat verschillende componenten zoals het vermogen om je te kunnen verplaatsen in anderen, het vermogen om emoties bij andere waar te nemen, redeneerprocessen zoals de manier waarop je geneigd bent verklaringen te geven voor gebeurtenissen en de manier waarop beslissingen worden genomen. Nieuw onderzoeksveld sociale neurowetenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

emotie

A

Interne wegwijzers; toestand geassocieerd met belonende of straffende stimuli van zichzelf of nieuwe, wat zelfs kan leiden tot fobieen of fetisjen. Deze stimuli hebben vaak een inherente overlevingswaarde. emoties hebben een hedonistische waarde, ze worden subjectief gewaardeerd of niet. Hebben een specifieke gevoelstoestand, in die zin dat ze samengaan met een interne lichamelijke reacties. emoties leiden tot bepaalde externe motorische uitkomsten in gezicht en lichaam waaronder emotionele expressies die het lichaam voorbereiden bijvoorbeeld op vechten/vluchten en signalen zenden naar anderen, bijvoorbeeld dat iemand wil vechten.
emotie kan worden beschouwd als een complexe affectieve tijdelijke toestand waarin cognities intrinsiek zijn ingebed. bijvoorbeeld door overtuigingen, beoordelingen en controlemechanismen. we zijn geen slaven van onze emoties en kunnen ons gedrag ook niet-affectief cognitief controleren.
er zijn verschillende manieren om emotie te meten, afhankelijk van waarop men zich concentreert: op hun subjectieve aard zoals met vragenlijsten/op lichamelijke reacties zoals met regeistratie van gezichtsuitdrukkingen of op gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

mentaliseren

A

proces van afleiden van mentale toestanden of attribueren ervan aan anderen (de intenties, wensen en overtuigingen) is aan een ander brein netwerk gekoppeld dan emotionele oordeelsvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

spiegelen

A

proces van delen van emoties of mentale toestanden bewegings of lichaamstoestanden van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stemming

A

emotionele toestand over langere tijd, emoties zelf zijn voorbijgaand van aard. hoewel de emotionele status van stimuli wordt bewaard in het lange termijn geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

expressie

A

motorische uitkomsten in gezicht en lijf, geassocieerd met emotionele toestanden.
Darwin; expressies zijn aangeboren niet aangeleerd, zo kun je de emotionele toestand van een ander dier beoordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

theorie van James-Lange

A

zelfperceptie van lijfelijke veranderingen leidt tot emotionele ervaring. verandering lichaamstoestand vindt plaats voor de emotie. is autonome zws maar is inmiddels bewezen niet genoeg voor ontstaan kan wel Damasio somatic marker lichaamsreacties als onbewuste gedragsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

theorie van Canon-Bard

A

stelt dat lichamelijke gewaarwordingen de verschillen tussen emoties niet kunnen verklaren. theorie rond het brein als verklaring;de rol van de hypothalamus in emotie, waarbij lichamelijke reacties volgen op de emotie zelf.
zij meenden dat de hypothalamus ontvangt beoordeeld en doorstuurt naar autonome systeem voor de lichamelijke reactie en naar de cortex waardoor emoties bewust kunnen worden ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

circuit van papez

A

Uitbreiding van Canon Bard, limbisch circuit waarvan gedacht werd dat het een grotendeels ongedifferentieerd emotioneel brein vormde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

basisemoties van Ekman

A

verschillende categorieen van emoties, onafhankelijk van cultuur en met hun eigen biologische grondslag (in termen van evolutie en neuraal substraat) het is belangrijk te beseffen dat voorstanders van de benadering van basisemoties niet ontkennen dat sommige emoties worden geconstrueerd, uit verschillende kernprocessen, zoals autonome reacties, reacties van nadering en vermijding en andere cognities. maar ze verschillen van theorieen als die van van Feldmann en Rolls die menen dat alle emoties worden geconstrueerd. 6 stuks blijdschap verdriet walging boosheid angst en verrassing, maar niet elke basisemotie heeft haar eigen breingebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

model van Feldmann Barret

A

alle emoties en stemmingen vormen een kernaffectsysteem met 2 dimensies, van aangenaamheid en activering, verschillende categorieen emoties zijn punten in het vlak en hebben te maken met bepaalde cognities, maar hebben geen speciale status. het model is gebaseerd op factoranalyse van stemmingen, gekoppeld aan lichamelijke gewaarwordingen van emoties en limbische structuren.
Alleen Feldman-Barrett’s en Roll’s emotietheorieen zijn gebaseerd op beeldvormend neurowetenschappelijk onderzoek. Ten tijde van het ontstaan van de andere theorieën waren de beeldvormende technieken (PET, MRI, MEG) nog niet ontwikkeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

morele emoties

A

term van Haidt; emoties gerelateerd aan gedrag van zichzelf richting anderen of van anderen richting zichzelf of anderen.
moreel oordeel betreft een evaluatie van gedrag en intenties volgens een standaard. morele emoties doen zich voor als we gedrag afmeten aan deze standaard.
Instincten culturele normen en persoonlijk.
verwerking morele emoties gebeurt in hersenstructuren die betrokken zijn bij emotie en cognitieve beoordeling

patienten met lesies aan de orbifrontale en ventromediale cortex vertonen vaak verminderd sociaal functioneren. Ze hebben volgens hun familie minder gevoelens van empathie, schaamte en schuld. bij morele dilemma’s presteren ze meestal atypisch, in die zin dat logica het wint van morele emotie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uniek menselijke emoties

A

Smith en Lazarus; morele emoties die afhangen van evolutionair oudere emotionele processen en evolutionair nieuwere vaardigheden om op gedrag te reflecteren; schaamte, trots en dankbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

amygdala

A

Dezelfde hersennetwerken worden gebruikt voor het verwerken van sociale stimuli als voorniet sociale stimuli met affectieve eigenschappen. Deel van het limbisch systeem, betrokken bij het leren van de emotionele waarde van stimuli, positief en negatief.
(insula ook). De amygdala ligt bilateraal (aan weerszijden)in het voorste deel van de temporaalkwabben aan de voorkant van de hippcampus en ook belangrijk voor geheugen. onder ook andere belangrijk voor het aanleren en behouden van een geconditioneerde angstrespons.
lesies in de amygdala leiden tot selectieve verstoring van het vermogen om angst bij anderen waar te nemen. Maar is geen angstcentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

syndroom van Kluver-Bucy

A

bij apen, na lesies in bilaterale amygdala en temporaalkwab, met ongebruikelijke tamheid en emotionele afstomping, onderzoeken met de mond en veranderen van voeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

huidgeleidinsreactie (SCR)

A

veranderingen in electrische geleiding op de huid, veroorzaakt door bepaalde stimuli. De lichamelijke maat van emotieverwerking. Meer zweet zelfs niet zichtbaar 1 -5 seconden na stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bechara associatie

A

Associatie wordt bewaard in de amygdala en de hippocampus mensen met schade aan de amygdala vertonen geen geconditioneerde respons maar zijn wel in staat tot het verbaal leren van associatie, schade aan de hippocampus wel een gecondtioneerde reactie maar niet de herinnering van een associatie. associatie wordt dus op meer dan 1 plaats bewaard de hippocampus en amygdala.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Insula

A

is een klein corticaal gebied onder de temporaalkwabben, betrokken bij lichaamswaarneming, zoals pijn en bevat de primaire smaakcortex, reageert op walging. Ook morele walging! Evolutionair gezien gerelateerd aan ziekte en besmetting door (voedsel) inname.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

interoceptie

A

emotieverwerking door insula; het proces van monitoren toestand lichaam, bewust en onbewust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

orbifrontale cortex:

A

gecontextualiseerde emoties en emotionele gevoelens; hoe belonend een stimulus in de huidige context is, belangrijk bij extinctieleren en omkeringsleren (beloonde en niet beloonde stimuli worden afgewisseld).
ook voor de subjectieve ervaring van aangenaamheid van bijvoorbeeld muziek, niet alleen bepaald door de stimulus zelf maar ook door de overtuigingen erover.
de laterale prefrontale cortex is bij het contextualiseren en reguleren van emoties actief als een situatie actief beoordeeld wordt, de orbifrontale cortex als een situatie passief wordt ondergaan.

21
Q

extinctieleren

A

leren dat een voorheen beloonde stimulus niet langer beloond wordt. Problemen met omkeringsleren correleert met de mate van sociaal onaangepast gedrag.

22
Q

anterior(voorste rostraal) cingulate cortex

A

reactie-evaluatie detacteren van fouten en het monitoren van reactieconflicten, autonome reacties emoties en pijn.
of een handeling tot beloning of bestraffing zal leiden. dit verschilt van de functie van de orbitofrontale cortex, de bepaalt of een stimulus beloond of bestraft wordt.
De voorste cingulate cortex is, net als de insula, betrokken bij het verwerken van lichamelijke signalen die bij emoties horen. maar terwijl de insula let op de input, houdt de anterior cingulate zich bezig met de output van lichamelijke reacties(hartslag, huidgeleiding, bloeddruk, krijgt via de thalamus ook signalen van pijn, ook sociale pijn.

23
Q

ventraal striatum

A

deel van de basale ganglia, inclusief de nucleus accumbens. betrokken bij een limbisch circuit, relevant voor beloningsleren dat orbifrontale cortex, basale ganglia en thalamus verbindt. Gespecialiseerd in emoties (het dorsale is sensomotorisch, ventrale meer emoties)

24
Q

nucleus accumbens

A

Gebied in het ventraal striatum, neuronen die de neurotransmitter dopamine bevatten en psychomotorische stimulantia als amfetamine en cocaine hebben hun effect via dit systeem. En ook andere belonenende simuli zoals seks en neutrale stimuli die eerst werden geassocieerd met voedsel leiden tot afgifte van dopamine in de nucleus accumbens.

25
Q

dopamine neuronen

A

coderen volgens huidige opvattingen niet de beloning op zichzelf maar het verschil tusssen de voorspelde en feitelijke beloning.

26
Q

soortgenoot

A

Andere leden van dezelfde species.
Een gezicht is behalve een visueel object ook een sociaal object, een aanwijzing dat we met een soortgenoot te maken hebben en geeft belangrijke informatie over iemands gevoelstoestand, intenties, de categorieen waartoe hij behoort en misschien zelfs karaktereigenschappen.

27
Q

simulatie theorie

A

bestaat uit een verzameling verschillende theorieen, die de sensatie van spiegelneuronen uitbreiden van gedrag naar sensatie en emotie. naar de limbische gebieden via de insula. met een gemeenschappelijk uitgangspunt, dat we anderen begrijpen door plaatsvervangend dezelfde toestand in onszelf te hebben. EMG laat zien dat onze gelaatsspieren veranderen bij het zien van een gezichtsuitdrukking.

28
Q

sociale referentie

A

de emotionele reactie van een ander kan leiden tot vermijding of interactie met een voordien neutrale stimulus. (klassieke conditionering)

29
Q

syndroom van Capgas

A

mensen rapporteren dat hun bekenden zijn vervangen door dubbelgangers. Ze herkennen ze wel maar reageren niet emotioneel op hen. Je lijkt op mijn vrouw maar bent een bedrieger. Aan telefoon zonder visie gaat het wel.

30
Q

Theory of mind

A

vermogen om mentale toestanden van anderen weer te geven. Er zijn 3 gebieden betrokken bij mentaliseren: temporale polen, mediale prefrontale cortex en het temporaal-parietaal knooppunt/sulcus.
mentaliseren betekent hetzelfde maar dan zonder de connatie van een afzonderlijk mechanisme.

31
Q

Empathie

A

vermogen om het standpunt van anderen te begrijpen en hun ervaringen te delen.
cognitieve empathie; theory of mind
affectieve empathie; simulatietheorie
Singer; simulatie werkt automatisch maar wordt niet beschermd tegen diepere overtuigingen.
Decetyu en jackson bieden een empathiemodel dat bestaat uit 3 mechanismen
1simulatie als eigenschap van vele breinsystemen en niet van spiegelneuronen
2 onderscheiden van zichzelf en anderen
3 weloverwogen inspanningen om van perspectief te veranderen.

32
Q

spiegelsystemen

A

neurale citcuits of gebieden die het onderscheidt tussen zichzelf en anderen niet kennen, maar niet noodzakelijk spiegelneuronen impliceren die gedrag coderen.

33
Q

autisme

A

aanwezigheid van abnormale en verstoorde ontwikkeling in sociale interactie en communicatie en een beperkt repertoire aan activiteiten en interesses.
Het stellen van van de diagnose geeft een aantal problemen. ten eeerste wordt de diagnose op basis van gedrag gesteld, omdat er geen biologische kenmerken bekend zijn. Ten tweede kunnen profiel en ernst veranderen tijdens de ontwikkeling, door externe factoren en evt comorbide stoornissen. Autisme wordt daarom als spectrum stoornis beschouwd.

34
Q

syndroom van Asperger

A

autisme zonder significante vertraging in taal en cognitieve ontwikkeling. Vaak de mensen met autisme met een normale intelligentie.

35
Q

foutieve overtuigingen

A

overtuiging die verschilt van eigen overtuiging en van de werkelijkheid. Sally Anne taak kinderen met autisme Hypothese ;tekort aan vermogen om zich mentale toestanden voor te stellen. Noodzakelijk maar niet voldoende bewijs.
Theory of mind/mentaliseren verklaart cognitief sterke en zwakke punten niet bij autisme.
een andere verklaring stelt dat mensen een mix hebben van 2 verschillende verwerkingsstijlen empathiserend en sytematiserend. mensen met autisme zouden extrem sytematiserend zijn empathiseren missen (Baron Cohen autisten extreem mannelijk brein, ook vaker bij man 1 gen ligt op x chromosoom bewijs syndroom van turner, x chromosoom vader preventief effect op autismeneurale grondslag theory of mind;). dat verklaart problemen met mentaliseren terwijl het sytematiseren begrip van op regels gebaseerde systemen en aandacht voor detail vereisen.

36
Q

zwakke centrale coherentie

A

verwerking van delen krijgt voorrang boven verwerking van gehelen.
Een mogelijke verklaring autistic savant 10% populatie autisme heeft buitengewone gaven.

37
Q

gebroken spiegeltheorie

A

verklaring van autisme waarbij de sociale problemen worden beschouwd als een gevolg van het disfunctioneren van het spiegelsysteem. Er is bewijs EEG mu oscillaties is dit dan een primair verklarend tekort voor de volledige reeks sociale beperkingen? En het kan ook andersom werken. een tekort ergens anders kan ook het functioneren van het spiegelsysteem beinvloeden en misschien zelfs leiden tot structurele veranderingen in dat systeem.
Imitatie en empathietaken berusten ook niet uitsluitend op dit soort simulatiemechanismen maar ook op weloverwogen perspectief nemen kennis van sociale regels en cognitieve controle.

38
Q

Mu-oscillaties

A

EEG-oscillaties van 8-13 HZ in de sensomotorische cortex, die het grootst zijn als proefpersonen in rust zijn. als ze een actie uitvoeren is er echter een afname van aantal mu-golven.
Autisten niet zoveel Mu bij observeren van handelingen, wel bij het uitvoeren van handelingen.

39
Q

het sociale brein

A

Neurale gronslag theory of mind; mediale prefrontale cortex , de bovenste temporale sulcus, de orbifrontale cortex, de amygdala en de voorste insula. Geven raamwerk voor 2 aspecten van sociale cognitie; het vermogen om voorspellen hoe anderen zijn en het vermogen om te voorspellen wat andere gaan doen. dwars door deze categorieen loopt de onderscheiding in top-down en bottom-up processen, te vergelijken met expliciete en impliciete kennis.

40
Q

de bovenste temporale sulcus STS

A

aflezen intenties uit bewegingen

41
Q

het spiegelneuronensysteem

A

neuraal mechanisme achter het voorspellen van gedrag, dit systeem is verantwoordelijk voor het feit dat het waarnemen van de fysiologische toestand en emotionele expressie van anderen onze eigen lichaamstoestand beinvloedt.

42
Q

groepsstereotypen

A

opmerkelijk effectief als voorspellers van gedrag, hoewel ze vaak ruw en incorrect zijn.
het belang van emoties en waardeoordelen die vaak impliciet van invloed zijn bij het voorspellen van gedrag van leden van een groep.

43
Q

amygdala

A

deel van een systeem dat waarde koppelt aan stimuli, of die nou sociaal zijn of niet. Zien van ander ras zet consistent de amygdala aan. Met de frontale corticale gebieden proberen we deze automatische reacties te onderdrukken.
schade aan de amygdala belemmert het vermogen om iemands betrouwbaarheid te bepalen.

44
Q

kennis over individuen

A

door directe interactie, door observatie van mensen in interactie met anderen en door wat er over mensen verteld wordt. Expliciet en impliciet. Wat we leren over individuen blijkt ruwe informatie over categorieen op te heffen. Als groepstereoptypen strijdig zijn met indivuiduele reputatie,Vanaf 6 jaar raciale en seksestereotypen worden al op jonge leeftijd verworven ook door kinderen met sociale tekortkomingen.

45
Q

mentaal perspectief nemen

A

voorspellen wat anderen kunnen weten

Ruimtelijk perspectief is wat ze kunnen zien.

46
Q

bottom up processen

A

impliciet, betrekking op gepresenteerde stimuli, gebieden voor zintuiglijke verwerking

47
Q

top down processen

A

expliciet, betrekking op de uitgevoerde taak, vooral in de frontale cortex

48
Q

De mediale prefrontale cortex MPFC

A

activiteit heeft betrekking op sociale taken en is de bron van top down signalen die leiden tot veranderingen in de signaalverwerking in meer naar achter gelegen gebieden zoals de bovenste temporale sulcus bedoeld voor de analyse van sociale signalen.

49
Q

freud

A

volgens freud kan onze geest worden onderverdeeld in 3 mechanismen id ego en super ego. het id heeft te maken met onze primitieve driften, soms toegangkelijk via ego en in conflict met superego, onze culturele normen en strevingen. freuds uitgangspunt dat emoties onbewust ons gedrag beinvloeden komt overeen met het huidige denken. Veel psychiatrische stoornissen moeten worden gezien als emotionele verstoringen.