Thema 5 auditieve waarneming Flashcards

1
Q

pure tonen

A

geluiden bestaande uit sinusgolven, worden in het dagelijks leven maar zelden gehoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

pitch (toonhoogte)

A

waargenomen eigenschap van geluiden, gerelateerd aan de frequentie, waardoor ze gerangschikt kunnen worden van laag tot hoog, mensen tussen 20-20000Hz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

volume

A

waargenomen intensiteit van geluid, de amplitude van de sinusgolf.
pitch en volume zijn psychologische kenmerken, frequentie en intensiteit zijn fysieke eigenschappen. worden niet geheel onafhankelijk verwerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de fundamentele frequentie (f0)

A

Veel geluiden kunnen worden beschreven als combinaties van sinusgolven van verschillende frequenties, intensiteiten en fasen. zo kennen muzieknoten meestal een serie sinusgolven op regelmatige afstanden.
De laagste frequentiecomponent van een samengesteld geluid dat de waargenomen pitch oftewel toonhoogte bepaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Missing fundamental fenomeen

A

als de fundamentele frequentie van een samengesteld geluid ontbreekt, wordt de pitch niet anders waargenomen, pitchconstantheid omdat de hersenen die herstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

timbre

A

De relatieve intensiteit van verschillende geluidsgolven is belangrijk voor het onderscheiden van dezelfde noten, gespeeld door verschillende instrumenten. De waargenomen kwaliteit van geluid, Timbre is een psychologisch kenmerk.
Het waarnemen van timbre wordt vooral beinvloed door lesies in de rechter temporaalkwab.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

slakkenhuis (cochlea)

A

deel van het binnenoor dat door vloeistof voortgeplant geluid omzet in neurale impulsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

basilair membraan

A

membraan in de cochlea met kleine haarcellen verbonden aan neurale receptoren. Geluid leidt tot beweging leidt tot stroom van ionen door rekgevoelige ionenkanalen wat neurale activiteit in gang zet. heeft aan weerszijden verschillende eigenschappen, dicht bij ovale venster smaller en stugger, en vertoont maximale afwijking bij geluiden met een hoge frequentie. het uiteinde dichterbij het middelpunt van de spiraalvorm breder en soepeler en maximale afwijking bij laagfrequente geluiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

primaire auditieve cortex A1

A

belangrijkste corticale gebied voor de ontvangst van auditieve input vanuit de thalamus. Dit kerngebied ligt in de gyrus van Heschl in de temporaalkwabben en is omgeven door secundaire auditieve gebieden belt en parabelt, die ook info krijgen uit de mediale geniculate nucleus. dus bij schade aan de primaire auditieve cortex ben je niet meteen doof. Schade leidt echter wel bij problemen bij identificatie en lokalisatie van geluiden.
Neuronen in de auditieve cortex reageren niet alleen op frequentie informatie, maar ook op specifieke geluidsvniveaus/plaatsen, meestal controlateraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beltgebied

A

deel van de secundaire auditieve cortex dat veel signalen krijgt van de primaire auditieve cortex.
neuronen reageren ook op meer complexe tonen, gekenmerkt door plotselinge frequentieverschuivingen..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

parabeltgebied

A

deel van de secundaire auditieve cortex dat veel signalen krijgt vanuit het aangrenzende beltgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tonotypische indeling gehoorsysteem

A

principe dat geluiden waarvan de frequenties dicht bij elkaar liggen worden gepresenteerd door neuronen die dicht bij elkaar liggen in het brein.
neuronen in de gehoorzenuw reageren op specifieke frequenties. bovendien is de zenuwbundel zo gerangschikt dat neuronen die reageren op hogere frequenties aan de buitenkant liggen en de neuronen die reageren op lagere frequenties meer aan de binnenkant. ook tot op zekere hoogtre in cortex zo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gespreid scannen/sparse scanning

A

kort onderbroken scannen met fMRI waardoor geluiden in relatieve stilte worden weergegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

head-related transfer (HRTF)

A

intern model van de vervorming van geluiden door de unieke vorm van iemands oren en hoofd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

planum temporale

A

deel van de auditieve cortex (achter de primaire auditieve cortex) dat auditieve informatie integreert met niet auditieve informatie, bijvoorbeeld om geluiden ruimtelijk te onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Auditieve stroomsegregatie

A

Verdeling van een samengesteld auditief signaal naar verschillende bronnen of auditieve objecten.
stroomsegregatie blijft waarschijnlijk niet beperkt tot de auditieve cortex, ook parietale gebieden zijn belangrijk.
Hoewel de parietale cortex als eindpunt van de waarroute gezien kan worden, is zijn rol bij stroomsegregatie niet alleen ruimtelijk van karakter maar ook van meer algemene aard zoals bij het oplossen van het cocktailparty probleem waarbij een enkelvoudige stroom moet worden onderscheiden van meervoudige stromen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Mismatch negativity (MMN)

A

ERP- component die optreedt als een auditieve stimulus afwijkt van voorafgaande auditieve stimulus.
MMN kan ook worden opgeroepen door ruimtelijke afwijkingen wat suggereert dat stroomsegregatie zowel frequentie als het ruimtelijk domein betreft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

cocktailpartyprobleem

A

probleem van het waarnemen van afzonderlijke geluiden in aanwezigheid van andere geluiden (met andere akoestische en ruimtelijke eigenschappen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

amusie

A

auditieve agnosie (=niet herkennen) waarbij de perceptie van muziek meer wordt beinvloedt dan de perceptie van andere geluiden.Amusia staat voor een auditieve agnosie waarbij muzikale perceptie meer aangetast is dan de perceptie van andere geluiden.

20
Q

toondoofheid (congenitale amusie)

A

ontwikkelingsprobleem bij het waarnemen van relaties tussen tonen/pitch, mensen bij wie geen sprake is van en neurologische oorzaak daar is verband aangetoond met afwijkingen in de dichtheid van de witte en grijze stof in de rechter hersenhelft, zowel in de auditieve cortex als in de onderste frontale gyrus. verschilt met spraak is snel vals.
Toondoofheid betekent een goede perceptie van ritme, maar beperking van de perceptie van pitch-gebaseerde aspecten van muziek.

21
Q

melodie

A

toonpatronen over een tijdsverloop.
het vaststellen van de noten die mogelijk zijn in een melodie, en de plaats waar ze in de melodie passen. deze regels voor muziek worden aangeduid als muzieksyntax,

22
Q

pure woorddoofheid

A

type auditieve agnosie waarbij patienten wel omgevingsgeluiden en muziek herkennen maar geen spraak. Schade aan de linkerhemnisfeer

23
Q

spectogram

A

plot de frequentie van geluid (y-as) en tijd (X-as), waarbij de intensiteit van het geluid wordt weergegeven door de donkerte. laat zien dat er wel gaten vallen na bepaalde medeklinkers zoals b en f, maar niet tussen woorden, berust op opgeslagen kennis en een paar auditieve aanwijzingen

24
Q

fonemen

A

basiselementen van spraak, waarvan er mider dan 100 bestaan

25
Q

allofonen

A

uitspraakvarianten verschillende gesproken of akoestisch weergegeven fonemen. 1 foneem kan meerdere allofonen of uitspraakvarianten hebben.

26
Q

formanten

A

horizontale strepen op het spectogram die een vrije luchtstroom aanduiden (klinkers)

27
Q

voicing/stemhebbend danwel stemloos.

A

vibratie van de stembanden die het voortbrengen van medeklinkers kenmerkt.
medeklinkers geven een nauwere luchtstroom, of blokkeren die zelfs volledig zoals bij de b.
het brein doet categorische perceptie. de continue veranderingen worden ingedeeld in afzonderlijke percepten.

28
Q

co- articulatie

A

het uiten van een foneem wordt beinvloed door eerdere en volgende fonemen

29
Q

McGurk-illusie

A

Het horen van lippen en het zien van stemmen.auditieve waarneming van een andere lettergreep door een fusie van niet overeenkomende auditieve en visuele aspecten van spraak.
we horen bar maar zien far gemaakt met mond, conflict in brein en visie wint dan meestal. Niet alles wat je hoort klopt dus multimodale perceptie

30
Q

arcuate fasciculus

A

witte stof die het temporoparitiale gebied en de frontaalkwabben verbindt

31
Q

articulatorische lus

A

korte termijn geheugen voor woorden dat wordt ververst door subvocale articulatie, hoe route als neuro anatomische basis.

32
Q

geluid

A

geluid ontstaat door de beweging of trilling van voorwerpen, die zich in het omringende medium manifesteert als drukwisselingen. Het menselijk gehoor kan wisselingen in luchtdruk waarnemen tussen 0,00002 en 100 Pascal. Bij het waarnemen van geluiden hebben we meer nodig dan alleen onze oren. Net als bij andere zintuigen is het doel van het gehoor om een intern model van de wereld te construeren, op huidige en voorafgaande input en de constantheid van deze info. een verschil tussen gehoor en zicht is de gevoeligheid voor info van tijd en ruimte.Het gehoorssysteem is fijngevoeling voor tijdsinformatie, zoals snelle frequentiewisselingen en het groeperen van informatie.

33
Q

het oor

A

het oor bestaat uit het buitenoor, het middenoor en het binnenoor.
Tot het buitenoor behoren de pinna of oorschelp en de gehoorgang. Weerkaatsingen van geluidsgolven in pinna en gehoorgang kunnen bepaalde geluiden versterken en zijn belangrijk voor het lokaliseren van geluiden.
Het middenoor zet luchttrillingen om in vloeistof vibraties. Malleus incus en stapes
Het binnenoor heeft kamers die belangrijk zijn voor gehoor (slakkenhuis) en evenwicht (labyrint)

34
Q

synapsen auditieve route van oor naar hersenen

A

beginnend bij uitsteeksels van de gehoorzenuw in de cochleaire nuclei in de hersenstam en eindigend met uitsteeksels van de mediale geniculate nucleus in de A1 primaire auditieve cortex.
Schade aan de primaire cortex leidt dan ook niet meteen tot dooferid, maar geeft wel problemen bij het herkennen en lokaliseren van geluiden. op deze oplopende route gaat het niet om passieve transmissie van info maar om actieve extractie en synthese van informatie in het auditief signaal.

35
Q

verwerking van kenmerken in de auditieve cortex

A

bij auditieve perceptie moeten verschillende kenmerken verwerkt worden, zoals pitch volume of tempo, hierarchisch, de vroege corticale gebieden waaronder de primaire auditieve cortex coderen meer voor eenvoudige kemerken en latere waaronder belt en parabelt meer voor complex, anders dan bij zicht geen modulaire indeling. er is wel een pitchgebied dat alleen op het psychologische kenmerk van pitch reageert. De neuronen in het kerngebied reageren op specifieke frequenties, terwijl cellen in het beltgebied reageren op een breder frequentiebereik. dit komt overeen met het gezichtspunt dat neuronen in het beltgebied de activiteit van vele frequentieselectieve neuronen optellen.

36
Q

centrum rand eigenschappen

A

cellen in de primaire auditieve cortex hebben reactie eigenschappen die overeen komen met de reeks van frequenties waarop een neuron reageert. overeenkomstig het principe bij zicht, kan een neuron dat reageert als een geluid van 3-6khz op aan staat, ook reageren als een geluid van 6-9khz op uit staat.

37
Q

Wat vs Hoe

A

dorsale hoe route door de parietaalkwabben en frontale cortex. bijvoorbeeld spraak, het auditieve signaal staat meer in verbinding met motorische representaties dan met ruimtelijke.
2 locatiemanieren
-intraraurale verschillen, welke kant komt het binnen, belt en parabelt links of rechts
-vervormingen van geluidsgolf door hoofd en pinnae. HRTF model planum temporale integreert ook boven en onder.
hiermee kan de relatieve positie van geluid bepaald worden. om de feitelijke locatie te bepalen moet ook de stand van het hoofd bekend zijn. de auditieve info moet daarom worden gecombineerd met info over lichaamshouding. dat gebeurt binnen 200 ms

38
Q

muziek perceptie

A

veel aspecten van het waarnemen van muziek hebben een biologische basis en zijn aangeboren. het is een universeel fenomeen dat zich al vroeg ontwikkelt. Muziek heeft een aantal essentiele kenmerken.
1 muziek is gebaseerd op een aantal specifieke toonhoogtes
2 deze noten worden gecombineerd tot groepen en patronen op een manier die aansluit bij het gehoor.
rechter hemnisfeer pitch dominant
, linker hemnisfeer belangrijk voor oa timing.

39
Q

Het model van muzikale cognitie van Peretz en Coltheart

A

kent afzonderlijke processen voor teksten en wijs en ritme van de muziek, en ook een verdere onderverdeling tussen processen voor tijdsindeling en pitchindeling.
akoestische input >akoestische analyse (auditieve stroomsegregatie);
1: pitch organisatie (muziek)
de constructie van melodie valt hieronder onder tonal encoding.
2: temporale organisatie (taal en muziek))
zowel de pitch organisation als de temporal organisation paden sturen hun output naar het musical lexicon of de emotieexpress analyse, sucesvolle herkenning van een tune hangt af van een selectieprocedure in het muzikale lexicon, de output gaat naar afhankelijk van wat de taak was naar phonological lexicon om te zingen en anders geassocieerde kennis in de associatieve geheugencomponent. in parallel maar onafhankelijk ook naar emotieexpressie module. draagt ook bij aan herkenning.

40
Q

Geheugen voor wijs

A

geheugen voor bekende wijzen maakt deel uit van het semantisch geheugen.

41
Q

ritme

A

stoornissen in ritme kunnen zich onafhankelijk van stoornissen in pitch voordoen. fMRI interacties tussen gehoorsysteem en motorisch systeem, bij zowel het waarnemen als voortbrengen van ritme.

42
Q

Muziek en emotie

A

muziek heeft het vermogen onze emotie te beinvloeden, zelfde circuits in hersenen. mogelijk hebben patienten met problemen bij het verwerken van emoties vergelijkbare problemen bij het herkennen van enge muziek.

43
Q

stemperceptie

A

Belin et al. vonden stem selectieve gebieden in de bilaterale bovenste temporale sulcus die meer op vocale geluiden spraak en niet spraak zoals lachen reageert dan op andere geluiden. na de auditieve cortex zijn mensen in hun linkerhemnisfeer responsiever voor spraak dan voor niet spraak, langs de wat route van de temporaalkwabben. Rechter melodisch.

44
Q

de motorische theorie van spraakperceptie

A

Bij spraakperceptie gaat het om het herkennen van een beperkt aantal opgeslagen representaties in een oneindige hoeveelheid akoestisch signalen.
de motorische theorie opleving door spiegelneuronen. luisteren naar fonemen van een andere taal is niet genoeg om ze te verwerken in het gehoorsysteem in de linker hemnisfeer daarvoor is ook het uitspreken van deze fonemen nodig.

45
Q

auditieve ventrale en dorsale routes voor wat en die voor waar en hoe

A

hoe route koppelt spraakgeluid aan motorische representaties voor het voortbrengen van spraak.
De ventrale wat route is er voor lexicale semantische verwerking.

46
Q

dorsale (omhoog)auditieve weg vanuit oor naar brein

A

vanuit het oor starten er projecties van de auditieve zenuw naar de chochlear nuclei in de de hersenstam en deze eindigen vanuit de medial geniculate nucleus in de primaire auditieve cortex, gelokaliseerd in de Heschl’s gyrus in de temporaal kwabben en omgeven door de secundaire auditieve corticale gebieden belt en parabelt