Thema 8 executieve functies Flashcards

1
Q

executieve functies

A

hogere orde fucties, mentale processen die cruciaal zijn voor doelgericht gedrag, controle processen waardoor personen hun prestaties kunnen optimaliseren in situaties die de werking en coordinatie van basale cognitieve processen vereisen, hebben een metacognitieve rol ze zijn niet gebonden aan een specifiek domeid zoals geheugen of taal, maken de onderscheiding tussen automatisch en gecontroleerd gedrag. gecontroleerd gedrag vereist het gebruik van executieve functies. dat geldt ook voor situaties waarin mensen situaties mentaal simuleren zonder die werkelijk uit te voeren. een aantal aspecten is dan ook gelijk te schalen met het werkgeheugen. Executieve functies worden geassocieerd met de prefrontale cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

homunculusprobleem

A

de mate waarin gedrag automatisch danwel gecontroleerd verloopt, meer een kwestie van geleidelijkheid dan van alles of niets.
Het is ook een valkuil om te denken dat gecontroleerd gedrag een autonoom besturingsmechanisme vereist. controle is meer het resultaat van meerder concurrerende invloeden. beslissingen komen tot stand door interactie van omgevingsinvloeden (bottom-up) en invloeden van motivatie en doelen (top-down).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de prefrontale cortex

A

3 corticale oppervlakken;
Het laterale oppervlak ligt voor de prematorische gebieden en de frontale oogvelden, het dichst bij de schedel. heeft meer te maken met zintuiglijke input.
Het mediale oppervlak ligt tussen de 2 hersenhelften aan de voorzijde van het corpuscallosum en de voorste cingulate cortex,
Het orbitale/ventromediale opperlak ligt boven de oogkassen en de neusholte. meer verbonden met de mediale temporaalkwabstructuren die essentieel zijn voor lange termijn geheugen en de verwerking van emoties.
De prefrontale cortex heeft verbindingen met vrijwel alle zintuiglijke systemen, motorische systemen en structuren voor affect en geheugen.

De frontaalkwab vormt een groot deel van het brein en kan grofweg onderverdeeld worden in drie delen:

Orbitale frontale cortex. Dit deel bevindt zich ter hoogte van de ogen en is verantwoordelijk voor controle van sociaal gedrag en emotionele interacties. Vooral dit deel is vatbaar voor hersenletsel, zie ook de patiënt Phineas Gage.

Laterale frontale cortex. Dit deel bevindt zich aan de zijkanten van de frontale kwabben en wordt geassocieerd met executieve controle.

Mediale frontale cortex. Dit deel bevindt zich tussen de hemisferen en is gerelateerd aan planning en controle van motorisch gedrag.

Er zijn verschillen tussen de hemisferen. De linkerhemisfeer wordt meer geassocieerd met taal en de rechterhemisfeer wordt meer geassocieerd met aandachtfuncties. Er zijn enkele voorzichtige aanwijzigingen dat er sprake is van enige lateralisatie in de orbitale frontale kwab, waarbij schade aan het linkerdeel depressie kan veroorzaken en schade aan het rechterdeel een persoonlijkheidsstoornis.

Tijdens het leven vinden er veranderingen plaats in de frontaalkwab. In de kindertijd zal de dikte van de frontaalkwab afnemen en zullen de verbindingen tussen de cellen toenemen via een competitie tussen zenuwcellen: verbindingen die vaak worden geactiveerd, worden sterker en verbindingen die zelden worden geactiveerd verdwijnen. Tijdens het ouder worden neemt het aantal cellen af, terwijl de cellen wel harder hun werk doen. Dit is te zien tijdens het uitvoeren van cognitieve taken, waarbij ouderen meer activiteit in de frontaalkwab laten zien in vergelijking met jongeren.

De prefrontale cortex is van belang voor ‘recency memory’; dat wil zeggen dat gebeurtenissen in een goede tijdsvolgorde geplaatst kunnen worden. Mensen met een beschadiging aan de frontaalkwab hebben moeite om herinneringen in de juiste tijd te plaatsen. Daarnaast wordt de frontaalkwab ook geassocieerd met ‘source memory’. Dit geheugen is verantwoordelijk voor het opslaan van de context waarop iets geleerd wordt, bijvoorbeeld de tijd, de plek, de personen die aanwezig waren, enzovoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

phineas gage

A

Grote veranderingen in gedrag door ongeval met staaf door hoofd in linker orbifrontale/ventromediale gebied en het gebied linksvoor; essentieel voor het nemen van beslissingen, planning en gedragsregulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

FAS-test

A

test van vloeiende spraak waarbij proefpersonen binnen een bepaalde tijd woorden moeten noemen die beginnen met een bepaalde letter. deze tests vereist vaardigheden als het gebruik van nieuwe strategieen, kiezen tussen alternatieven en het vermijden van herhaling. patienten met laterale prefrontale lesies links hebben hier veel moeite mee.
Meet taakuitvoering executieven functies en prefrontale cortex
->intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

strooptest

A

responsconflict (lezen gaat automatisch)bij het noemen van de inktkleur van een geschreven kleur, meer integriteit prefrontale cortex (eigenlijk voorste cingulate cortex en het aangrenzende pre sma gebied) overwinnen gewoonte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

go/no-go-test

A

test van responsinhibitie waarbij proefpersonen moeten reageren op een frequente stimulus (go) maar juist niet op een andere stimulus (no-go) het aantal fouten is een indicatie van impulsiviteit. (is eigenlijk mediale prefrontale cortex, het pre sma)Het gaat om de rechter laterale frontaalkwab en de mediale prefrontaalkwab

  1. Geef een reactie (Go) op een bepaalde set van stimuli.
  2. Geef GEEN reactie (No Go) op een subset van deze stimuli of bij bepaalde extra stimuli.
  3. Omdat de No-Go-stimuli in de minderheid zijn, wordt een reactiepatroon van Go-responsen gevormd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

impulsiviteit

A

gedragsneiging om onmiddelijk te reageren of te streven naar onmiddelijke beloning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wisconsin card sorting test

A

test van executieve functies voor het afleiden en gebruik van regels.(kleur aantal en vorm taakwisseling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

perseveratie

A

onvermogen om te stoppen met een eerdere respons, vaak bij schade aan prefrontale cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

taakwisseling

A

het loslaten van een eerder schema en inschakelen van een nieuw schema. (meten met fMRI of TMS)
beeldvorming laat zien dat een verscheidenheid aan prefrontale gebieden, samen met de voorste cingulate cortex/pre-sma betrokken is bij taakwisseling. specifieke gebieden kunnen echter niet altijd aan specifieke cognitieve processen gekoppeld worden, omdat er vaak verschillende taakwisselingsmechanismen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wisselkosten

A

reactievertraging door het loslaten van een eerder schema en het inschakelen van een nieuw schema, hoger bij moeilijk naar makkelijk dus ligt meer aan inhiberen oude taak dan beginnen nieuwe taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

multitasking

A

het uitvoeren van meerdere taken achter elkaar. Vereist taakwisseling plus het vasthouden van toekomstige doelen, terwijl aan huidige doelen wordt gewerkt. patienten hebben vaak moeite met taakwisseling. ze besteden bijvoorbeeld te veel tijd aan plannen en voeren vervolgens de gemaakte plannen niet uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Egas Moniz

A

ontwikkelde cerebrale angiografie bloedvaten zichtbaar met radioactieve stof en in 1935 de prefrontale lobotomie (koppeling met rest met name limbisch systeem doorsnijden) als behandeling van psychiatrische stoornissen zoals OCD depressie en schizofrenie. Een goede beoordeling zou verslechtering van executieve funcites aan het licht hebben gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

omkeringsleren

A

leren dat een voorheen beloonde stimulus/respons niet meer wordt beloond. er is een verband aangetoon tussen onvermogen tot omkeringsleren en slechte gedragsregulatie.
Taakwisselingstest Dias; er bestaan 2 afzonderlijke inhibitieprocessen de ene gerelateerd aan beloning, de andere aan kenmerken van de stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

somatic marker-hypothese

A

hypothese dat emotionele en lichaamstoestanden die worden geassocieerd met eerder gedrag beslissingen beinvloeden. de somatische stempels vormen de verbinding tussen situaties die zijn opgeslagen in de cortex en de gevoelens bij die situaties, geregistreerd in emotiegebieden als de amygdala en gebieden waarin lichaamsstoestanden worden gepresenteerd, zoals de insula. de somatische stempels worden bewaard in de ventromediale cortex en zijn van belang voor gedragscontrole, vooral in situaties waarin gevoelens een rol spelen,

17
Q

Iowa gambling task (Damasio)

A

om de somatic marker hypothese te testen, taak waarbij deelnemers moeten leren riskante keuzen te vermijden ten gunste van minder riskante keuzen. patienten met lesies in de orbitale/ventromediale cortex presteren slecht op de test maar niet op werkgeheugen tests. patienten met lesies in de laterale prefrontale cortex vertonen een omgekeerd beeld.

18
Q

sociopathie

A

antisociale persoonlijkheidsstoornis. een slechte executieve controle van sociale en emotionele informatie, maar niet een gebrek aan kennis van sociale conventies.presteren slecht op Iowa gambling task
een andere mogelijke verklaring van de resultaten is het onvermogen tot omkeringsleren. andere onderzoekers hebben een verband aangetoond tussen onvermogen tot omkeringsleren en slechte gedragsregulatie.

19
Q

delay discounting of temporal discounting

A

verschijnsel dat toekomstige beloningen minder subjectieve waarde hebben dan dezelfde beloningen nu(onmiddelijke beloning is orbifriontaal en anders laterale prefrontale parietale gebieden.)

20
Q

neuro economie

A

gebruik van neurowetenschappelijke methoden en theorieen om economische beslissingen te verklaren.

21
Q

ultimatumspel

A

spel waarbij een speler het opdelen van geld voorstelt en een ander akkoord gaat (en zijn aandeel krijgt) of weigert (en beide spelers niets krijgen) Aan economische beslissingen zit ook een sterk sociaal argument.

22
Q

multiple demand network

A

aantal breingebieden in laterale prefrontale en parietaal kwabben, geactiveerd door een reeks taken, ten opzichte van een controle conditie (fluide intelligentie) de neuronen reageren vooral op de regels van de taak en niet zozeer op de specifieke stimulus of respons. de codering van taakrelevante kenmerken is daardoor zeer flexibel en gericht. (fluide intelligentie)

23
Q

fluide intelligentie

A

flexibel denken en probleemoplossen in nieuwe situaties, onafhankelijk van bestaande kennis.
meta-analyses op basis van beeldvorming tonen vergelijkbare patronen van fluide intelligentie en het multiple demand network.

24
Q

gekristalliseerde intelligentie

A

het vermogen om eerder opgedane kennis en expertise te gebruiken. Uitgedrukt in IQ,
patienten met lesies in de prefrontale cortex scoren niet slechter op intelligentietests wel op test voor fluide intelligentie.

25
Q

functie voorste deel van de frontaalkwabben

A

meerdere taken op elkaar afstemmen, hierarchische indeling van executieve functies naar achteren uitvoering van enkelvoudige taken en het multiple demand network.
het voorste gebied van de mediale prefrontale cortex wordt meestal geactiveerd bij sociaal cognitieve taken en de mediale voorhoofdspool in rusttoestand tijdens de uitvoering van taken.

26
Q

monitoren

A

het proces waardoor onthouden informatie in verband wordt gebracht met de vereisten van een taak (model van Stuss rechter hemnisfeer prefrontale cortex links is meer de taakuitvoering (Taakuitvoering is meestal belangrijker als de taak niet afgebakend is).
(een alternatief gezichtspunt op de rechter laterale prefrontale cortex is dat die gespecialiseerd is in responsinhibitie.)

27
Q

volgehouden aandacht

A

vasthouden van taakgerichtheid en geldende regels gedurende langere tijd.(monitoren)
Een herziene versie van het SAS model bevat vele modulaire componenten van executieve functies maar groepeert deze ook in verschillende fasen, waaronder taakuitvoering en het monitoren van reultaten.

28
Q

foutgerelateerde negativiteit

A
ERP component (error potential) bij EEG die wordt waargenomen op de hoofdhuid als een fout wordt gemaakt.(anterior cingulate)
uit experimenten blijkt dat een proef meteen na een fout langzamer en nauwkeuriger verloopt dan na een correcte proef.
29
Q

rol van anterior cingulate Voorste altijd bij limbische kwab maar functioneert op raakvlak met frontale gebieden

A

van belang voor motivatie en activering. evalueren van reactieconflicten, zowel als een fout waarschijnlijk is als na het maken van een echte fout. Fouten zijn motiverende gebeurtenissen, net als beloningen en straffen. Ook op die laatste reageert de cingulate cortex, zelfs als er geen sprake is van een conflict tussen een gewoonte of een niet- gewoonte reactie.

30
Q

Modellen op executieve functies te verklaren

A

gemeenschappelijke elementen;
1overeenstemming welke zaken een model moet verklaren; compenseren van automatisch gedrag, taakwisseling en het tegelijk uitvoeren van taken en denken aanandere doelen.
2 de modellen hebben meestal een aantal belangrijke kenmerken gemeenschappelijk. de verwerking moet flexibel zijn om te kennen omgaan met wisselende taken en met een hele reeks als dan situaties.
bovendien gaan bijna alle modellen uit van een zekere gedragsbeinvloeding door executieve functies, door inhibitie winst of beide.
er zijn echter ook verschillen tussen de modellen. een belangrijk onderscheid is de mate waarin modellen ervan uitgaan dat executieve functies worden opgesplitst in deelprocessen.

31
Q

warme versus koude controleprocessen

A

waarschijnlijk het minst controversiele indelingsprincipe van executieve functies is het onderscheid tussen de controle van affectieve of beloningsstimuli warm en puur cognitieve stimuli koud. bij beloningsstimuli gaat het vaak om geld of voedsel bij puur cognitieve stimuli meestal om zintuiglijke factoren als kleur en vorm. De meeste test betreffen de tweede vorm. warme cognitieve controle vindt vooral plaats in de orbitfrontale cortex en koude cognitieve controle in de laterale prefrontale cortex. dit verschil weerspiegelt de anatomische verbindingen tussen deze frontale gebieden en de achterliggende gebieden.

32
Q

Koechlin en Summerfield posterieure en anterieure hierarchie van executieve functies

A

waarbij de achterste premotorische cortex zorgt voor eenvoudige stimulus respons vergelijkingen en verder naar voren gelegen gebiedenvoorhoofdspool voor meer complexe vergelijkingen.