Thema 6 Aandacht Flashcards

1
Q

aandacht

A

proces waardoor bepaalde informatie wordt geselecteerd voor verdere verwerking, en andere informatie niet. Aandacht is nodig om zintuiglijke overbelasting te voorkomen. Aandacht werkt als een flessenhals.
Terwijl perceptie gaat over het begrijpen van de wereld om ons heen, bewegen aandachtsprocessen zich op het snijvlak van de omgeving en onze interne toestanden (zoals doelen en verwachtingen). de omgeving vraagt onze aandacht bottom up en onze doelen bepalen onze aandacht top down. Meestal zijn beide krachten van invloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

onopzettelijke blindheid

A

onvermogen zich bewust te zijn van een visuele stimulus, doordat aandacht ervan afgeleid wordt
Hier is er sprake van ‘inattentional blindness’. Het is een variant op het bekende gorilla-experiment van de onderzoekers Simons en Chabris. Veel kijkers van dit filmpje zullen niet direct opgemerkt hebben dat enkele cheerleaders hun shirt hebben uitgetrokken. Ze zijn zo gefocust op de bal, dat ze de onverwachte gebeurtenis compleet gemist hebben.
Bij ‘inattentional blindness’ is men zich niet bewust van een volledig zichtbare visuele stimulus omdat de aandacht ervan wordt weggeleid. De visuele stimulus (bijvoorbeeld het verschijnen van een gorilla of enkele cheerleaders die hun shirt uittrekken) wordt in zijn geheel niet geïdentificeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

veranderblindheid

A

onvermogen om het verschijnen of verdwijnen van objecten op 2 wisselende afbeeldingen op te merken Bij het blauwe skoda fabia filmpje is sprake van ‘change blindness’ (veranderingsblindheid), het fenomeen waarbij we veranderingen in het gezichtsveld (verschijnen en verdwijnen van objecten) niet opmerken. Er is een kort moment van afleiding (het knipperen van het beeld) en onze blik is gericht op de blauwe auto.
Ook bij grote veranderingen kan er sprake zijn van ‘change blindness’. De personen die gevraagd zijn om een foto te maken, richten hun aandacht zo sterk op het maken van de foto dat ze de verandering niet opmerken.
Veranderingsblindheid te maken heeft met beperkingen van ons aandachtssysteem en geen fundamentele beperking van onze visus betreft. De pariëtale gebieden liggen namelijk buiten het centrale visuele systeem in de hersenen.
Bij change blindness worden veranderingen in het gezichtsveld niet opgemerkt. Deze fout ontstaat omdat een nieuw beeld niet wordt vergeleken met een eerder opgeslagen beeld in ons geheugen (bijvoorbeeld de verschillende personen in het vorige filmpje).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

saillant

A

elk aspect van een stimulis dat ,om welke reden dan ook opvalt.
Visuele aandacht is als een zoeklicht. Meestal maar niet altijd, zijn aandacht en oogfixatie op hetzelfde gericht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

richten

A

het verplaatsen van aandacht van 1 locatie naar een andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

covert richten

A

verplaatsen van aandacht van 1 locatie naar een andere, zonder de ogen of het lichaam te verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

overt richten

A

verplaatsen van aandacht van 1 locatie naar de andere in combinatie met beweging van ogen of lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

inhibitie van terugkeer (Posner)

A

uit onderzoek van Posner blijkt dat als een aanwijzing max 150ms aan het verschijnen van een stimulus vooraf gaat, proefpersonen significant sneller zijn in het ontdekken van de stimulus. Bij een vertraging van meer dan 300 ms treedt het omgekeerde effect op. de aandacht als de stimulus niet verschijnt, wordt op iets anders gericht.
Een vertraging van reactietijd die te maken heeft met het teruggaan naar een locatie die eerder de aandacht had.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

exogeen richten

A

aandacht die extern wordt gestuurd, door een stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

endogeen richten

A

aandacht die wordt gestuurd door doelen van de waarnemer zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

visueel zoeken

A

vaststellen van aan of afwezigheid van een specifiek object in een reeks van afleidende objecten.
een paradigma dat om endogene aandacht vraagt. Daarbij wordt zowel bottom up verwerking( het identificeren van objecten en kenmerken) als top down verwerking (onthouden van het gezochte en endogeen richten van de aandacht) toegepast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

attentional blink

A

Een voorbeeld van niet ruimtelijke aandacht is de tijdgerelateerde aandacht, onvermogen om een stimulus waar te nemen die snel na een andere stimulus verschijnt.

niet ruimtelijke aandacht betreft ook de de aandacht voor objecten. Op 2doorzichtige objecten die over elkaar gelegd worden kan selectief de aandacht gericht worden, waarbij het voorwerp dat de aandacht heeft samengaat met een sterke bold reactie in het corresponderende breingebied.
Een korte periode na een eerste target is er een verlies aan vermogen om een tweede target op te merken / te rapporteren. Een deelnemer aan het attentional-blink-experiment is dus ‘blind’ voor de tweede target wanneer deze snel na de eerste target verschijnt (meestal 2-3 items later).

Het grote verschil tussen ‘inattentional blindness’ en ‘attentional blink’ is dat de onopgemerkte visuele stimulus bij inattenional blindness geheel onverwacht is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lateraal intraparietaal gebied (LIP)

A

een gebied in de parietaalkwab belagrijk voor aandacht dat neuronen bevat die reageren oponverwachte of relevante saillante stimuli in de omgeving en die worden gebruikt voor het plannen van oogbewegingen. Dit deel van het brein is multisensorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

saccade

A

snelle, ballistische oogbeweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

saillantiemodel

A

ruimtelijk overzicht (gesuggereerd in LIP) van de meest relevante stimuli in de omgeving, metafoor van aandacht als zoeklicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

afstemmen

A

aanpassen van ruimtelijke coordinaten, zodat ze overeenkomen met een ander coordinaten stelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Frontaal oogveld (FEF)

A

deel van de frontaalkwabben dat verantwoordelijk is voor oogbewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

halfzijdig neglect

A

onvermogen om de aandacht te richten op stimuli aan de tegenovergestelde zijde van een breinleasie. de neglect is normaal gesproken veel sterker bij lesies in de rechter hersenhelft. dit wijst op een hemisferische asymmetrie, waarbij de rechter pareietaalkwab meer dan de linker bedoeld is voor ruimtelijke aandacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

pseudoneglect

A

De rechter parietaalkwab levert een grotere bijdrage aan het vormen van een saillantiemodel dan de linkerkant, wat resulteert in een voorkeur voor saiillantie aan de linkerkant. overmatige aandacht voor de linkerzijde in de hersenen zonder lesies
en voor grotere kwetsbaarheid aan de linkerkant voor de effecten van hersenbeschadeging. Lesies in de parietaalkwabben kunnen overigens ook leiden tot niet ruimtelijke aandachtstekorten.

20
Q

fenomenaal bewustzijn

A

het ‘rauwe ‘ gevoel van gewaarwording, de inhoud van bewustzijn. de ervaring van het waarnemen

21
Q

toegankelijk bewustzijn

A

vermogen om verslag te doen van het bewustzijn. De rapporteerbaarheid van een ervaring gekoppeld aan het frontaal parietale netwerk, maar de eigenlijke ervaring (fenomenaal) van waarneming aan interacties in het perceptuele verwerkingsnet zelf.

22
Q

pop out

A

vermogen om een object te ontdekken tussen afleidende objecten in situaties waarin het aantal afleidingen onbelangrijk is (bij FIT)

23
Q

denkbeeldige conjuncties

A

situatie waarin visuele kenmerken van 2 verschillende objecten onterecht worden waargenomen als behorend tot 1 object (Bij FIT)

24
Q

vroege selectie

A

aandachtstheorie (bijvoorbeeld FIT) volgens welke informatie wordt geselecteerd volgens waarneembare eigenschappen.

25
Q

late selectie

A

aandachtstheorie volgens welke alle binnenkomende informatie wordt verwerkt tot een betekenisvol (semantisch) niveau, voorafgaand aan verdere verweking. (bijvoorbeeld het effect van negatieve priming)

26
Q

negatieve priming

A

als een genegeerd object plotseling het object wordt dat de aandacht krijgt, zijn proefpersonen langzamer in hun verwerking ervan.

27
Q

extinctie

A

in de context van aandacht verwijst dit naar onbewustheid van een stimulus in aan wezigheid van andere stimuli die om aandacht vragen. Zien en aandacht geven zijn dan op zichzelf geen probleem.
Schade aan de parietaalkwab kan niet alleen voor neglect zorgen maar kan ook leiden tot extinctie.

28
Q

syndroom van Balint

A

ernstig probleem met ruimtelijke verwerking, normaal gesproken als gevolg van bilaterale lesies van de parieteelkwab en ernstige ruimtelijke problemen simultanagonese.
ook optische ataxie acties van handen met zicht sturen en om de juiste oogbewegingen te maken optische apraxie.
Extreme competitie volgens biased theory

29
Q

simultanagonese

A

onvermogen meer dan 1 object tegelijk waar te nemen

30
Q

lijnbisectie

A

taak waarbij het middelpunt van een lijn aangewezen moet worden, bij neglect midden vaak naar rechts

31
Q

wegstreeptaak

A

variant op het visuele zoekparadigma waarbij de patient moet zoeken naar objecten in een reeks en deze moet doorstrepen als ze gevonden zijn.
Neglect patienten vinden vaak woorden aan de linkerzijde niet.

32
Q

egocentrische ruimte

A

overzicht met aanduidingen ten opzichte van het lichaam. De belangrijkste klinische eigenschap van neglect waarbij het middelpunt van het referentiekader op de middellijn van het lichaam ligt.

33
Q

allocentrische ruimte

A

overzicht met aanduidingen van objecten en plaatsen ten opzichte van elkaar. De hippocampus wordt gezien als de locatie van een allocentrische ruimtekaart, punten tov elkaar, maar de parietaalkwabben zijn vereist voor het voorstellen ervan uit een bepaald gezichtspunt.

34
Q

ruimtelijke referentiekaders van neglect

A

egocentrisch, allocentrisch, perceptuele versus representatieve neglect, dichtbij versus veraf (gereedschappen die een verlengstuk worden van lichaam), neglect van persoonlijke en buitenpersoonlijke ruimte van lichaam, binnen objecten versus tussen objecten (object basis of op ruimte basis)

35
Q

De waar route

A

de vroege visuele verwerking in de occipitale cortex kent 2 routes: de ventrale wat naar de temporaalkwabben voor het herkennen van objecten en de dorsale waar naar de parietaalkwabben voor het lokaliseren van objecten. de dorsale route speelt ook een belangrijke rol bij aandacht en bij het richten van handelingen op objecten.
corbetta en Shulman menen dat de dorsale stroom uit 2 delen bestaat: een dorsodorsale en een ventrodorsale tak. de dorsodorsale stroom zou dan de aandacht richten volgens een saillantiemodel, waarbij ook LIP en FEF betrokken zijn. DE ventrodorsale tak zien zij als een stroomonderbreker die cognitieve activiteit onderbreekt om de aandacht op iets anders te richten.

36
Q

ruimtelijke aandacht bij gebruik van meerdere zintuigen

A

bij buikspreken conflict tussen feitelijke en schijnbare bron van geluid. Visuele aanwijzig neemt als het ware de locatie vh geluid over. lokaliseren is visueel accurater dan auditief.
Aandacht kan worden opgebroken in verschillende soorten mechanismen.

37
Q

de relatie tussen aandacht perceptie en bewustzijn

A

aandacht is een mechanisme voor de selectie van informatie. Bewustzijn is en uitkomst die gekoppeld is aan dat mechanisme. bewustzijn hangt af van het vermogen van een participant om de aanwezigheid van een stimulus op te merken. door bewustzijn spreiding naar verder gelegen breingebieden om te kunnen handelen.
In het model van Dehaene wordt bewustzijn gekoppeld aan top-down aandacht voor een zintuiglijke stimulus van voldoende sterkte. dit wordt geassocieerd met het spreiden van activiteit naar een frontaal parietaal netwerk. niet bewuste condities daarentegen worden gekoppeld aan varierende activiteit in alleen de zintuiglijke cortex.
De beschreven visie wordt niet algemeen aanvaard .
Alternatief; perceptueel bewustzijn onderverdelen in fenomenaal en toegankelijk bewustzijn.

38
Q

de kenmerkenintegratie theorie FIT

A

De feature integration model, is een vroege selectie model dat beschrijft hoe aandacht waarneembare objecten selecteert en de verschillende kenmerken daarvan combineert tot een rapporteerbare ervaring.
volgens Fit verloopt het zoeken naar een doelobject langzamer als er een combi van kenmerken heeft en er meerdere objecten zijn. het zoeken verloopt dan serieel diagonaal stijgende lijn . als een object maar 1 kenmerk heeft springt het eruit. de tijd die het kost om het terug te vinden hangt niet af van het aantal andere objecten. Horizontale lijn .
uit onderzoek blijkt echter dat ook de gelijkenis tussen afleiders van belang is en dat kenmerken dus al worden gecombineerd voorafgaand aan aandacht, wat strijdig is. en gebeurt het zoeken naar eenvoudige kenmerken wel zonder aandacht?
Fit is een model van vroege selectie. Parallelle of seriele verwerking. en voor ruimtelijke aandacht.
Lavie toonde aan dat bij taken met zware perceptuele belasting de selectie vroeg is, maar bij een lage belasting met weinig objecten is capaciteit beschikbaar om alle objecten betekenisvol te verwerken zoals bij late selectie.
FIT is succesvol in het verklkaren van menselijke gedragingen bij visueel zoeken.

39
Q

Biased competiotion model (Desimond en Duncan)

A
berust meer op neurowt dan op cognitieve psychelogie; aandacht is een emergente eigenschap van vele neurale mechanismen die aan het wek zijn in de strijd om visuele verwerking en controle van gedrag. Emergente eigenschap wijst er op dat aandacht geen afzonderlijke module is.
de concurentie doet zich in verschillende fasen voor. geen vroege of late, maar een dynamische selectie. een ander uitgangspunt is dat de aandacht niet serieel wordt ingezet,  maar dat perceptuele competitie parallel optreedt. seriele verwerking doet zich tegelijktijdig voor bij concurrentie op neuraal reactieniveau.  Verklaart ruimtelijke en niet ruimtelijke aandacht. Zijn ook dezelfde frontale en parietale gebieden.
 de biased competition theory geeft een meer neurowetenschappelijke verklaring voor concurrerende processen op verschillende niveaus.
40
Q

De premotorische aandachtstheorie

A

heeft als uitgangspunt dat het richten van aandacht niets anders is dan het voorbereiden van beweging. Het is dan ook vooral een theorie van ruimtelijke aandacht. overt richten met feitelijke bewegingen en covert waarbij beweging wel wordt gepland maar niet uitgevoerd. Onderzoek Rizzolatti zelfde resultaten horizontaal en verticaal dus geen zoeklichtmetafoor. verschillen in verwerking in de beide hemnisferen spelen geen rol. Sluit aan bij oogbewegingen verder naar links als je al links zit is sneller dan naar rechts bewegen. Premotorisch verwijst naar een voorbereidende motorische handeling. Veel kritiek alleen van toepassing in specifieke situaties en voor ruimtelijke aandacht. de premotorische aandachtstheorie verklaart hoe aandacht kan worden gezien als een combinatie van zowel ruimtelijk waar als motorische hoe functie van de dorsale stroom.

41
Q

neglect

A

bij neglect gaat het niet om een stoornis in de visuele waarneming op laagniveau. Hoewel het primaire probleem niet de perceptie maar de aandacht is, leidt neglect tot problemen met bewustzijn. Neglect beperkt zich niet tot zicht maar kan zich ook bij andere zintuigen voordoen, parietaalkwabben zijn multisensorisch. Gehele objecten kunnen impliciet verwerkt worden. En gebrek an bewustzijn kan overwonnen worden door aandacht op het verwaarloosde gebied te richten. patienten zijn vaak niet in staat hun ogen uit vrije wil naar een verwaarloosd gebied te bewegen, het verwaarloosde gebied is egocentrisch.

42
Q

blindzien

A

gebrek aan bewustzijn is beperkt tot zicht. impliciete kennis is beperkt tot basale onderscheidingen. gebrek aan aandacht kan niet overwonnen worden door de aandacht op het blinde gebied te richten. patienten bewegen hun ogen naar het blinde gebied. het blinde gebied is retinocentrisch.

43
Q

ruimte

A

ruimte is voor het brein geen continue entiteit. de hersenen creeeren als het ware verschillende soorten kaarten elk met zijn eigen referentiekader met een oorsprong en coordinaten. Kaarten kunnen aanelkaar gekoppeld worden door middel van onderlinge afstemming. De parietaalkwabben kunnen de afstemming uitvoeren omdat ze beschikken over informatie over zowel lichaamshouding en zintuigen.

44
Q

Posner spatial cueing taak met zwarte vierkantje als fixatie punt pijltje plusje en rood blokje

A

ogen hoeven niet mee te bewegen met aandacht kunnen gefixeerd op vierkantje zijn.Posners taak is een voorbeeld van exogene oriëntatie (extern gedreven door de stimulus). Endogene oriëntatie komt voor wanneer oriëntatie/aandacht wordt gestuurd door de persoon zelf (bijvoorbeeld bij een zoekplaatje zoals in de kinderboeken van ‘Waar is Wally’).
Het verschil tussen een ‘cued’ en een ‘uncued’ trial geeft aan hoeveel voordeel het oplevert om een hint (cue) te krijgen waar een doelobject (target) zal verschijnen. Deze hint leidt ertoe dat de reactietijd korter is dan wanneer er geen hint gegeven wordt. Wanneer de target snel verschijnt na de cue (in deze grafiek is dat 200 milliseconden) dan wordt de target sneller gedetecteerd (er is een snellere reactietijd). Dit wordt ‘facilitation’ genoemd. De reactietijd wordt langzamer wanneer de target later verschijnt (in deze grafiek 200 milliseconden). Dit wordt ‘inhibition of return’ genoemd.
Posner vergelijkt aandacht met een zoeklicht (spotlight). Spatiële aandacht kan, vergelijkbaar met een zoeklicht, slechts naar één plaats tegelijkertijd gericht worden.

45
Q

FIT

A

Anne Treisman ontwikkelde een theorie, de feature integration theory (FIT), om het gemak waarmee we feature searches en de relatieve moeilijkheid waarmee we conjunctive searches uitvoeren, te verklaren. Treisman stelt dat we een mentale map hebben waarin kenmerken uit ons visuele veld gerepresenteerd zitten. Zo is er bijvoorbeeld een map voor elke kleur, grootte, vorm enz… De representatie van deze kenmerken van een bepaald object in een map is:
a) onmiddellijk: er is geen bijkomende tijd nodig voor verdere cognitieve verwerking
b) gelijktijdig: alle kenmerken worden tegelijk gerepresenteerd
c) preattentief: er is geen gerichte aandacht voor nodig
Bij feature searches scannen we relevante kenmerk-mappen en kijken we of er elementen of items vanuit ons visuele veld in aanwezig zijn. Dit proces kan snel gebeuren en ondervindt relatief weinig hinder van het aantal elementen in ons visuele veld. Bij conjunctive searches is er echter een bijkomende cognitieve verwerking nodig. We hebben hier onze aandacht nodig als een soort mentale lijm om twee of meer kenmerken van een bepaald item te combineren. Het te zoeken item vertoont immers overeenkomsten met de overige items uit ons gezichtsveld. Enkel de kenmerken van 1 object kunnen tegelijk gecombineerd worden door onze aandacht. Hoe meer objecten of items in ons visuele veld aanwezig zijn, hoe langer het zoekproces zal duren. Volgens de FIT worden perceptuele eigenschappen zoals kleur en vorm parallel verwerkt. Wanneer een letter verschilt van andere letters op slechts één kenmerk, zoals kleur, kan deze snel geïdentificeerd worden (pop-out-effect). Bij conjunctie-zoeken heeft de target een combinatie van twee of meerdere kenmerken. Het object kan daarom niet geïdentificeerd worden door alleen op kleur te inspecteren.
Bij conjunctie-zoeken is een extra stap noodzakelijk om twee of meerdere kenmerken van het object samen te voegen, op de specifieke locatie van dat object. Dit proces moet voor elk object apart uitgevoerd worden. Om het target te detecteren vindt dus er een seriële zoektocht plaats en dit kost extra tijd waardoor het zoekproces langer zal duren.

46
Q

lijn bisectie

A

In veel gevallen zal de score net onder de 50 procent liggen*. Dit fenomeen heet ‘pseudoneglect’ en houdt in dat personen een lichte neiging hebben om de rechterzijde van de ruimte te negeren en meer aandacht hebben voor de linkerzijde. Dit komt omdat de rechterpariëtaalkwabben een dominantere rol hebben in spatiële aandacht dan de linkerpariëtaalkwabben (zie Ward, p. 143). Verder blijkt uit onderzoek (Jewel & McCourt, 2000):

  • Mannen neigen meer naar links dan vrouwen.
  • Bij oudere personen is de neiging naar links minder sterk; ouderen komen dichter in de buurt van het werkelijke middelpunt.
  • Rechtshandige personen neigen iets meer naar links dan linkshandige personen.

Pseudoneglect heeft ook gevolgen in ons dagelijkse leven. Zo blijkt dat personen, wanneer ze door smalle doorgangen moeten lopen, vaker tegen de rechterzijde botsen dan tegen de linkerzijde.

*De resultaten zijn uiteraard sterk afhankelijk van de grootte van de N.

47
Q

neglect diagnostiek

A

Er lijken problemen te zijn met de ecologische validiteit van neuropsychologische neglect tests: neglect dat geobjectiveerd kan worden met een standaard pen-en-papier test komt niet overeen met het gedrag van een neglect patiënt in zijn dagelijkse leven.
Enkele voorbeelden neglect testen: kopieertaak/natekentaak (copying), tekentest (drawing from memory), lijn-bisectietaak, wegstreeptaak (cancellation), leestaak. Deze tests meten visueel ruimtelijk neglect.
Nederlandse Catherine Bergego 2 voorbeelden van items;
Peripersoonlijke ruimte:
Bijvoorbeeld: vergeet één zijde van zijn/haar gezicht te verzorgen bij bijvoorbeeld haren kammen of scheren; vergeet voedsel aan één zijde van het bord te eten.

Extrapersoonlijke ruimte
Bijvoorbeeld: botst tegen mensen, deurposten of meubels die zich aan één zijde van de ruimte bevinden; heeft moeite om persoonlijke bezittingen in de kamer of badkamer te vinden, als deze zich aan één zijde bevinden.

Wat kan een verklaring zijn voor de lage ecologische validiteit van pen-en-papier-neglect-tests?
Dit kan te maken hebben met het gegeven dat pen-en-papier-tests betrekking hebben op de peripersoonlijke ruimte. De afstand waarop dergelijke tests worden afgenomen is onder armlengte. Het dagelijkse leven speelt zich voor een groot deel ook af in de extrapersoonlijke ruimte.