Deel II cognitieve functies thema 4 Flashcards

1
Q

cognitieve functies

A

Als er gesproken wordt over onze cognitieve functies, dan worden alle processen bedoeld die betrokken zijn bij het opnemen en verwerken van informatie, 6 thema’s actie, auditieve waarneming, aandacht, geheugen, executieve functies en emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vrijheidsgraden probleem

A

er is een potentieel oneindig aantal bewegingsoplossingen voor het uitvoeren van een handeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bewegingsprogramma

A

routine die bepaalde bewegingsparameters voor een handeling specificeert, vereenvoudigt de berekeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

somatosensatie

A

cluster van perceptuele processen die verband houden met huid en lichaam, waaronder aanraking, pijn, warmtesensatie en de stand van de ledematen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

proprioceptie

A

kennis van de positie in de ruimte van de ledematen berekend met receptoren in spieren en gewrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sensomotorische transformatie

A

het aan elkaar koppelen van perceptuele kennis van voorwerpen in de ruimte en van de positie van iemands lichaam om te kunnen handelen.
3 manieren
1 neuronen die specifieke handelingen coderen
2 neuronen die actierelevante eigenschappen van objecten coderen (anterieur intraparietaal gebied)
3 neuronen die info van verschillende zintuigen coderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

homunculus probleem

A

probleem van het verklaren van daden van de wil zonder de voorstelling van een proces dat intentioneel van aard is (een man in een man) we gebruiken allemaal het woord ik om onze intenties uit te drukken maar er is gen ik in onze hersenen dat al deze beslissingen neemt. het ik is slechts een product van het vuren van neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de primaire motorische cortex

A

in de frontaalkwab verantwoordelijk voor het uitvoeren van vrijwillige bewegingen van het lichaam.de bewegingsrichting van ledematen kan worden berekend aan de hand van metingen in minder dan honderd cellen. daardoor is het mogelijk deze informatie te gebruiken om een kunstledemaat te besturen bij patienten met geamputeerde of verlamde ledematen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

somatotypische organisatie

A

verschillende gebieden in de primaire cortex komen overeen met verschillende gebieden van het lichaam. De linkerhersenhelft is gespecialiseerd in bewegingen aan de rechterzijde van het lichaam, en andersom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hemiplegie

A

schade aan 1 kant van de primaire motorische cortex, resulterend in onvermogen om de andere kant van het lichaam uit vrije wil te bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

populatievector

A

verschillende neuronen hebben voorkeur voor verschillende richtingen, daarom de som van de afstemmingen van neuronen, vermenigvuldigd met hun vuursnelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

functionele indeling frontaalkwabben

A

de primaire motorische cortex initieert vrijwillige bewegingen, de premotorische gebieden zijn betrokken bij de coordinatie van bewegingen, de prefrontale gebieden plannen en selecteren doelbewuste handelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

premotorische cortex

A

de buitenzijde is belangrijk voor het koppelen van actie aan visuele objecten in de omgeving, de binnenzijde is bekend als aanvullend motorische gebied en regelt zelfgerenegeerde handelingen. electrische stimulatie van dit gebied leidt it bij de primaire motorische cortex niet tot beweging. de premotorische cortex regelt de activiteit van de primaire cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

FEF de frontale oogvelden

A

vrijwillige oogbewegingen worden niet bepaald door de primaire motorische cortex. afzonderlijk gebied in de frontaalkwab. oogebewegingen worden namelijk vooral bepaald door externe zintuigen, terwijl lichaamsbewegingen vooral berust op proprioceptieve informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

supplementair motorisch gebied (SMA)

A

in de mediale premotorische cortex regelt aangeleerde handelingen, vooral reeksen van acties die weinig monitoring van de omgeving nodig hebben. Bijvoorbeeld scheuren of grijpen. de sma krijgt sterke proprioceptieve signalen over de huidige stand van de ledematen. SMA is eesentieel voor het organiseren van nog komende bewegingen in complexe bewegingsreeksen die volgens een precies tijdschema uit het geheugen worden opgehaald.

terwijl de laterale premotorische cortex in verband wordt gebracht met het hanteren van objecten. krijgt visuele signalen van de parietale cortex. is belangrijker voor bewegingen met het oog op externe omstandigheden en lijken een vocabulair van handelingen te bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

perseveratie

A

herhalen van een handeling die al uitgevoerd en niet langer relevant is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

utilisatiegedrag

A

impulsief handelen met irrelevante voorwerpen uit de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

schema

A

een georganiseerde verzameling opgeslagen informatie, bijvoorbeeld bekende handelingsroutines. Een hierarchische verzameling schema’s Schema’s kunnen worden geactiveerd door voorwerpen of worden top down vanuit het SAS geactiveerd op basis van de behoeften van de persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

contention scheduling

A

mechanisme dat een specifiek actieschema kiest uit een scala aan concurrerende schema’s. Het idee van concurrerende schema’s vormt het belangrijkste onderdeel van SAS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

frontale apraxie

A

falen bij routinematige taken die het opstellen en nastreven van verschillende subdoelen vereisen, zonder fundamentele tekorten in objectherkenning of het hanteren van afzonderlijke objecten, bij schade aan de frontaalkwabben, schade aan de scripts zelf, aan het onderhouden van de scripts of allebei. lijkt op aandachtsverlies. Bijvoorbeeld bij autorijden is er geen SAS meer nodig tenzij je in een nieuwe situatie komt.

21
Q

scripts

A

een hierarchische verzameling van schema’s

22
Q

disexecutief syndroom

A

handelingen die gedesorganiseerd, ongepast of onbedoeld zijn door schade aan de prefrontale cortex

23
Q

voorwaarts model

A

Een invloedrijk type model dat handelingsuitkomst en intentie aan elkaar verbindt; een representatie van het bewegingscommando (een efferente kopie) wordt gebruikt om zintuiglijke gevolgen van een handeling te voorspellen.
een gevoel van eigenaarschap kan worden gehandhaafd door het voorspellen van de zintuiglijke uitkomsten van onze handelingen. bijv als we onze ogen bewegen lijkt de wereld toch statisch te zijn, het motorische commando om de ogen te bewegen wordt gebruikt om veranderingen in visuele output te voorspellen en te compenseren.

24
Q

anarchistisch handsyndroom

A

de hand en arm van een patient voeren handelingen uit die onbedoeld zijn. Activiteit in de primaire motorische cortex maar niet in andere gebieden bij intentie wel.

25
Q

imitatie

A

vermogen om door observatie het gedrag van anderen te reproduceren met hetzelfde doel, nabootsing is alleen sensomotorisch en je hebt ook nog gezamenlijke actie waarin doelen worden gedeeld.
Primaten imiteren meestal niet spontaan of ze doen het alleen voor een beloning.

26
Q

spiegelneuron (Rizolatti)

A

neuron dat reageert op doelgerichte handelingen, uitgevoerd door zichzelf of door anderen (oa in de premotorische cortex)
taal ontwikkkeld uit handgebaren? Bij apen spiegelneuronen in Broca, nodig voor empathie? autisme beperkingen in spiegelneuronen?
Het is het sociale breinsysteem voor empathie en imitatie.

27
Q

optische ataxie

A

onvermogen om zicht te gebruiken om handelingen nauwkeurig uit te voeren zonder fundamentele tekorten in onderscheidingsvermogen of beweging. schade aan het occiarietele knooppunt. waarneming omzetten in bewegingsacties. In ormale bevolking pozo illusie worden voorwerpen van identieke grootte waargenomen als verschillend in grootte.

28
Q

anterieur intraparietaal gebied (AIP)

A

deel van de intraparietale sulcus dat specifiek reageert op hanteerbare vormen van driedimensionale objecten

29
Q

fantoomledemaat

A

gevoel dat een geamputeerde ledemaat nog aanwezig is en soms nog pijn geeft. Verklaard door plasticiteit hersenen. neuronen die voorheen reageerden op stimulering van de ledemaat, kunnen nu gestimuleerd worden door activering van naastgelegen corticale gebieden.
In het spiegelexperiment van Ramachandran wordt aan de hand van een spiegelbox en de nog aanwezige arm visuele feedback gegenereerd die de illusie geeft dat er nog steeds een arm is op de plek van de amputatie. In veel gevallen vermindert dit de pijn die mensen ervaren op de plek van de geamputeerde arm (zogenaamde fantoompijn).

Sensorimotorische transformatieverwijst in de context van actie naar het fenomeen dat er een coregistratie nodig is van sensorische informatie, namelijk sensorische informatie over objecten en hun positie en informatie over de positie van ledematen, om acties met betrekking tot deze objecten mogelijk te maken. De visuele feedback van armbeweging zorgt voor het gevoel dat de arm beweegt. Dit toont aan dat sensorische informatie (gevoel, zicht) en motorische informatie in de hersenen geïntegreerd worden.

30
Q

gereedschap

A

in brede zin een voorwerp dat in staat stelt tot bepaalde handelingen voor bepaalde doelen. dus ook potloden en bekers.
wat gereedschappen onderscheidt van andere objecten is het feit dat erspecifieke handbewegingen en functies aan verbonden zijn. een onevenredidige hoeveelheid ruimte in de hersenen is bestemd voor de handen.
gereedschappen in de hersenen;
-visuele representatie van de vorm van het object, berekend door de visuele ventrale route
-een semantische representatie van het object, gekoppeld aan de mediale en voorste temporaalkwabben
-een representatie van het volume vh gereedschap, met een visuele en bewegingscomponent met het oog op vastpakken
-een bewegingscomponent die de gebruikelijke handbewegingen die bij het gereedschap horen opslaat.
sommige patienten kunnen juiste gebaren maken ondanks dat ze de objecten niet goed begrijpen of benoemen. dit is op 3 manieren te verklaren
-door afzonderlijke opslagplaatsen
-door een directe route van objecten naar acties
door affordances

31
Q

de pantomimeconditie

A

een gebied in de linker onderste parietaalkwab dat specifiek is voor opslag van het hanteren voor objecten en een linker lateraal premotorisch gebied

32
Q

ideomotorische apraxie

A

onvermogen om de geschikte bewegingen te maken, gegeven een object woord of opdracht (beschadiging aan de linker parietaalkwab)

Sommige patiënten met schade aan de linker pariëtaalkwab kunnen beperkt raken in hun vermogen om op commando de juiste acties te produceren wanneer ze een object (bijvoorbeeld strijkijzer), commando (bijvoorbeeld zwaaien als bij een afscheid) of woord (bijvoorbeeld strijkijzer) te zien of horen krijgen. Wanneer wordt nagegaan of iemand ideomotor apraxia heeft, is het van belang na te gaan of iemand nog wel in staat is om zinloze acties te kopiëren (bijvoorbeeld: houdt de linker handpalm in de lucht), omdat wanneer men hierin faalt, er sprake is van een meer algemeen defect van sensorimotorische transformatie dat niet gerelateerd is aan het gebruik van bepaalde objecten.

33
Q

affordance

A

structurele eigenschappen van voorwerpen impliceren een bepaald gebruik, bij een scherpe kant snijden, bij een handvat grijpen.
patienten met semantische dementie verliezen hun semantische kennis, maar kunnen door deze affordances voorwerpen nog steeds hanteren..
Affordances kunnen ook verklaren dat mensen met ideomotorische apraxie beter presteren als ze de objecten in handen krijgen dan wanneer ze de handelingen vanuit hun geheugen moeten uitvoeren.

34
Q

ziekte van parkinson

A

Ziekte geassocieerd met de basale ganglia, gekenmerkt door een gebrek aan zelf geinitieerde bewegingen die tot op zekere hoogte overwonnen kunnen worden door externe prikkels. Soms genetische link, dopaminerge hersencellen gaan verloren op de routes die de substantia nigra en de basale ganglia met elkaar verbinden.
Patienten met parkinson presteren ook slecht op taken met executieve functies die een beroep doen op het zelf initieren van cognitieve strategieen.
akinesie gebrek aan spontane beweging
bradykinesie traagheid van bewegingen
achteruitgang van opeenvolgende bewegingen
onvermogen om spierkracht op te schalen tot beweging
onvermogen bewegingscomponenten samen te voegen tot een actieplan
stijfheid
tremor

35
Q

hypokinetisch

A

afname van beweging

36
Q

hyperkinetisch

A

toename van beweging

37
Q

ziekte van huntington

A

genetische afwijking die van invloed is op de basale ganglia en geassocieerd wordt met excessieve beweging, onwillekeurig bewegende ledematen en verwrongen houdingen. Hyperkinetische stoornis
Hyperkinetic’ staat voor een overvloed aan spontane bewegingen.
In het geval van de ziekte van Huntington is er sprake van onhandig gedrag, zich stoten, struikelen en vallen. Mensen met de ziekte maken ongewilde bewegingen die zulke vormen aannemen, dat het lijkt alsof iemand danst of gedronken heeft.

38
Q

syndroom van tourette

A

neuropsychiatrische stoornis beginnende in de kindertijd en gekenmerkt door de aanwezigheid van motorische of vocale tics. Hyperkinetische stoornis
bewegingstics, echolalie, palilalie (herhalen eigen woorden), coprolalie (uiten van obsceniteiten),

39
Q

OCD obsessief-compulsieve stoornis

A

angststoornis, gekenmerkt door herhalende gedachten(obsessies)/handelingen(compulsies)
de handelingen zijn complexer dan tics en gebeuren in zekere mate uit vrije wil. betrokkenheid limbisch circuit en basale ganglia, sterkere erbindingen orbifrontale cortex (flexibel gedrag en negatieve feedback) en basale ganglia.
minder activiteit als een beloning uitblijft.

40
Q

symptomen van het syndroom van tourette

A

bewegingstics
echolalie
palilalie herhalen van eigen woorden
coprolalie uiten van obsceniteiten

41
Q

bewegingssymptomen ziekte van parkinson

A

akinesie gebrek aan spontane beweging
bradykinesie traagheid van beweging
achteruitgang van opeenvolgende bewegingen
onvermogen om spieractiviteit op te schalen tot beweging
onvermogen om bewegingscomponenten samen te voegen tot een actieplan
stijfheid
tremor

42
Q

Actie

A

het handelende brein, elke actie bestaat uit heel wat subacties. de variatie van acties is oneindig. actie werd traditioneel gezien als eindpunt van cognitie nu niet meer we kunnen ook handelen tov objecten die we niet bewust zien. we kunnen ook handelingen van anderen begrijpen en de processen achter onze gedachten en conditie zijn hetzelfde als waarmee we handelingen uitvoeren en controleren.

43
Q

prefrontale bijdrage aan actie

A

liggen voor de premotorische gebieden en zijn betrokken bij planning en hogere cognitieve aspecten van het controleren van handelingen. regelt de selectie van handelingen en het bewaken van het doel ervan. schade aan de prefrontale gebieden belemmert niet zozeer bewegingen of de uitvoering van handelingen. de handelingen worden wel ongecoordineerd, gedesorienteerd ongepast. Disexecutief syndroom en komen niet overeen met de doelen en intenties van een persoon. bijv perseveratie en utilisatie

44
Q

het SAS supervisory attentional system (Norman en Shallice)

A

verklaart doelgerichte actie. het model wordt toegepast om de controle van cognitie te verklaren en onderscheidt handelingen die automatisch worden verricht met gebruik van aangeleerde schema’s en handelingen die aandacht, beheersing en interventie door het SAS vereisen.
het meest actieve schema wordt geselecteerd. de activering hangt af van de omgeving/zintuiglijke input en de invloed van doelen top down op basis van de SAS component. zo is er geen speciale eenheid nodig met beslissingsbevoegdheid.

45
Q

handelingen uit vrije wil

A

2 elementen
een intentie of besluit tot handelen en de uitvoering van de handeling. de intentie veronderstelt een bepaalde mate van eigenaarschap over de handeling. het concept intentie is niet eenduidig en er is enig bewijs dat onze bewuste intentiesvoorafgegaan worden door een onbewuste beslissing om te handelen.

46
Q

Ungerleider en Mushkin 2 routes voor visuele verwerking

A

wat; de ventrale route van occipitaal naar temporaal
waar; de dorsale route van occipitaal naar parietaal.
Goodale en Milner karakteriseerde deze routes als wat vs hoe, ze legden meer nadruk op output vereisten (identificatie vs actie) dan op inputvereisten (identiteit vs locatie) Wij reiken niet naar locaties maar naar objecten. De term sensomotorisch dekt zowel het hoe als het waar van de dorsale stroom

47
Q

waarom horen handelingen met objecten in de linkerhemnisfeer thuis?

A

gebieden in de linkerhersenhelft die betrokken zijn bij het gebruik van gereedschap worden in dezelfde mate geactiveerd bij links en rechtshandigen, of het nu om het gebruik of het vastpakken gaat. echter linkshandigen vertonen meer bilaterale activiteit in de overeenkomende gebieden in de rechter hemnisfeer.. dit wijst erop dat de gebruikte hand wel een factor is maar dat L en R handigen niet simpelweg elkaars spiegelbeeld zijn bij gebruik gereedschap. een mogelijkheid is dat het blijkbaar bilaterale patroon bij linkshandigen meer te wijten is aan verschillen in taaldominantie dan aan de links danwel rechtshandigheid. Taal lijkt dus meer dan de links of rechtshandigheid op zich bepalend te zijn voor hemnisferische asymmetrie bij gebruik van gereedschap.

48
Q

de rol van subcorticale structuren bij beweging en actie

A

subcorticale structuren spelen een belangrijke rol bij de voorbereiding en uitvoering van handelingen, vooral bij het bepalen van de kracht en duur van een beweging en het controleren van een in gang gezette beweging. cerebellum en basale ganglia actief bij voorbereiding en uitvoering, en de prefrontale cortex, waaronder het gebied van broca als een beweging alleen wordt voorbereid.
bij het initieren van beweging zijn 2 subcorticale routes betrokken. de cerebrale route (cortex, cerebellum thalamus)en het bewegingscircuit door de basale ganglia (substantia nigra basale ganglia thalamus cortex) reguleert de prikkelbaarheid van frontale bewegingsstructuren sma en beinvloedt de waarschijnlijkheid van bewegingen. direct accellator, indirect remmend