Thema 8. Specifieke Problematieken Flashcards

1
Q

Circle of security?

A

Geeft het patroon weer waarin een veilige gehechtheidsrelatie zich ontwikkelt. Telt vier fasen:
- ontdekking en ervaring opdoen
- vervelende ervaring
- het kind vraagt hulp en troost bij ouder en verzorger
- de ouder of verzorger stelt het kind gerust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onveilige hechting?

A

Heeft een kind gebrek aan vertrouwen in zichzelf en zijn omgeving. Zie blz. 147

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onveilig vermijdende hechting?

A

Het kind heeft geen vertrouwen in de beschikbaarheid van zijn ouder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onveilig afwerende hechting?

A

Het kind is onzeker over de beschikbaarheid van de ouder. Het weet niet of de ouder er wel of niet voor hem is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gedesorganiseerde hechting?

A

Er is een sterk verstoorde gehechtheidsrelatie tussen ouder en kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoogbegaafd?

A

Er bestaan verschillende definities. De meeste gebruikte is het model van Renzulli. Iemand is hoogbegaafd als hij een IQ boven de 130 heeft, grote motivatie laat zien, en creatief kan denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoogsensitiviteit?

A

Gevoelig zijn voor prikkels en indrukken en veel signalen en details opmerken. De zintuigen zijn erg gevoelig voor prikkels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leermoeilijkheden?

A

Problemen die de leerprestaties negatief beïnvloeden. Bijvoorbeeld problemen thuis of een lagere intelligentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nonverbal learning disability (NLD)

A

Is een stoornis in de informatieverwerking, die van invloed is op uiteenlopende vaardigheden. Problemen bij kinderen met NLD liggen vooral op het non-verbale gebied: ze hebben moeite om zaken die ze waarnemen te begrijpen en te verwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cognitieve problemen?

A

Zijn problemen op het gebied van de verstandelijke ontwikkeling. Ze kunnen worden veroorzaakt door factoren bij het kind zelf en door omgevingsfactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cognitieve stoornis?

A

Is een stoornis op het gebied van een of meer cognitieve functies bij het kind en beperkt het leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Development coordination disorder of dyspraxie?

A

Is een verzamelnaam voor een aantal kenmerken van motorische stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gedragsproblemen?

A

Hebben te maken met sociaal ongewenst gedrag waarvan anderen last hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Emotionele stoornissen?

A

Zijn stoornissen die worden gekenmerkt door psychische en lichamelijke uitingen van angsten of depressieve gevoelens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Psychose?

A

Is een toestand waarin kinderen het contact verliezen met de werkelijkheid. Ze zien de wereld anders dan dat die daadwerkelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hallucinaties?

A

Ze zien horen, voelen of ruiken dingen die er niet zijn.

17
Q

Waanideeën?

A

Ze denken dat iets in hun fantasie werkelijkheid is. Tijdens een psychose horen ze ook stemmen.

18
Q

Dwangstoornis?

A

Wordt beheerst door steeds terugkerende gedachten en handelingen.

19
Q

Slaapstoornissen?

A

Zijn verstoringen in het slaappatroon van een kind. Slaapstoornissen kunnen veroorzaakt worden door bepaald gedrag.

20
Q

Persoonlijkheidsstoornis?

A

Als het extreme variaties laat zien van gewone karaktertrekken en zich daardoor niet goed kan aanpassen aan de omgeving.

21
Q

Automutilatie?

A

Is het aanbrengen van verwondingen aan het eigen lichaam. Meestal doen kinderen dit om zichzelf te snijden of te krassen.