Thema 5: veroudering vanuit een klinisch perspectief Flashcards
klinische psychologie ouderen
De klinische psychologie houdt zich bezig met het toepassen van psychologische inzichten in een klinische context, waarbij we vaak spreken over psychische klachten, stoornissen of psychopathologie. Psychische klachten kunnen gedurende het hele leven optreden en dus ook bij ouderen. Voor psychologen werkzaam in de ouderenzorg is specifieke expertise vereist over klachten die vooral bij de oudere generatie op de voorgrond staan, denk aan vergeetachtigheid en cognitieve achteruitgang. Maar ook klachten op het gebied van stemming, angst en persoonlijkheid kunnen bij ouderen opspelen en een andere vorm aannemen dan bij jongere mensen. Hierdoor is voor de oudere populatie vaak een andere benadering van diagnostiek en behandeling nodig.
In dit thema maakt u kennis met veroudering vanuit een klinisch perspectief. Daarbij kijken we naar de diversiteit van de oudere populatie, en ook naar de vereiste persoonlijke aanpak bij het diagnosticeren, begeleiden en behandelen van ouderen.
cognitieve diagnostiek
Bij cognitieve diagnostiek is het van belang om relatief onschuldige veranderingen van normale veroudering te kunnen onderscheiden van de ongunstigere veranderingen die geassocieerd zijn met progressieve cognitieve stoornissen. Dit onderscheid hangt voor een grot gedeelte samen met accurate conceptualisatie van het cognitieve functioneren passend bij normale cognitieve veroudering.
normale cognitieve veroudering
Het deficit model stelt dat veroudering beschouwd moet worden als een multi-dimensioneel proces, waarbij het biologische, psychologische en sociaal domein elkaar zowel in positieve als in negatieve zin kunnen beïnvloeden.
Het proces laat niet alleen toenemende achteruitgang in cognitief functioneren zien, maar ook stabiliteit en groei tot op hoge leeftijd.
Belangrijk is dat de interindividuele variabiliteit toeneemt met het stijgen van de leeftijd. bij de meeste mensen is er tot 60 jaar geen sprake van duidelijke negatieve cognitieve veranderingen, maar dat deze op 75e jarige leeftijd wel aanwezig zijn. Uit onderzoek blijkt tevens dat er tot op een hoge leeftijd een groot potentieel tot leren bestaat. verschillende factoren spelen hierbij een rol. (figuur 6.1)
Er zijn 3 globale groepen:
- mensen die tot op hoge leeftijd uitzonderlijke weerstand laten zien tegen de effecten van veroudering
- gebruikelijke veroudering, goed functioneren, maar wel leeftijd gerelateerde achteruitgang.
- mensen die door tal van factoren een relatief grote leeftijd gerelateerde achteruitgang laten zien.
leeftijd gerelateerde cognitieve veranderingen
- Uit onderzoek blijkt dat veelvuldig geoefende vermogens behouden blijven (chrystalized intelligence) en er kan zelfs enige groei plaatsvinden tot na het 60e levensjaar. Denk aan fietsen, een taal spreken of een huishoudboekje bijhouden.
- Fluid intelligence is onafhankelijk van wat iemand heeft aangeleerd door eerdere ervaringen, het gaat hierbij om situaties die een beroep doen op de snelheid van infoverwerking, executieve functies, expliciet geheugen en psychometrische vaardigheden. Deze functies zijn het krachtigst in het derde decennium en nemen daarna af.
- de snelheid van informatie verwerking is de snelheid waarmee denkprocessen worden uitgevoerd. Onderzoek laat zien dat er van het 30e levensjaar sprake is van geleidelijk toenemende vertraging.
The processing speed theory van Salthouse gaat er van uit at deze vertraging in informatieverwerking verantwoordelijk is voor een groot deel van de leeftijdgerelateerde veranderingen in andere domeinen, waaronder aandacht, taal geheugen exucutieve functies. Twee mechanismen die dit verklaren:
- wanneer een reeks demkstappen moet worden doorlopen en er veel tijd wordt besteeds aan eerdere stappen, blijft er weinig tijd over voor latere stappen
- een product van een eerdere denkstap door traagheid vergeten kan zijn tegen de tijd dat een latere denkstap moet worden uitgevoerd.
- aandacht speelt bij alle cognitieve processen een rol, behalve bij geautomatiseerde processen.
Onderzoek laat zien dat de effecten van veroudering op de aandacht efficiëntie variëren met de complexiteit van de handeling.
Het vermogen om de aandacht en waakzaamheid te blijven vasthouden blijft op hogere leeftijd stabiel, maar de complexe aandacht functies gaan achteruit over de tijd, zoals selectieve aandacht (bij autorijden), verdeelde aandacht (telefoneren tijdens het koken)en het verleggen van aandacht (task switching). - geheugen gaat achteruit maar niet alle aspecten. De verschillen in prestatie kunnen gerelateerd zijn aan een vermindering van informatieverwerking, een verminder vermogen om irrelevante info te negeren en het verminderde gebruik van strategieën om het leren en geheugen te verbeteren.
- visuospatiele vaardigheden en visuoconstructie gaat allen bij complexe taken achteruit.
- Taal gaat in het algemeen niet achteruit maar wel bij visuele benoemingstaken en verbale woordvloeiendheid.
-Executieve functies gaan wel en niet achteruit.
wat gaat wel/niet achteruit vragen
Gaat het werkgeheugen achteruit bij het ouder worden?
Ja
Gaat het kortetermijngeheugen achteruit bij het ouder worden?
Nee
Gaat het impliciete geheugen achteruit bij het ouder worden?
Nee
Gaat het procedurele geheugen achteruit bij het ouder worden?
Nee
Gaat het semantische geheugen achteruit bij het ouder worden?
Nee
Gaat het prospectieve geheugen achteruit bij het ouder worden?
Ja
Gaat het brongeheugen (source memory) achteruit bij het ouder worden?
Ja
Gaat de uitgestelde vrije reproductie van informatie achteruit bij het ouder worden?
Ja
Gaat het herkenningsgeheugen achteruit bij het ouder worden?
Nee
Gaan de basale perceptievaardigheden (zoals object- en vormrecognitie) en ruimtelijke waarneming achteruit bij het ouder worden?
Nee
Gaan de complexere visuospatiële vaardigheden (zoals mentale rotatie en visuospatiële constructie) achteruit bij het ouder worden?
Ja
Gaat de woordenschat achteruit bij het ouder worden?
Nee
Gaat het taalbegrip achteruit bij het ouder worden?
Nee
Gaat de verbale woordvloeiendheid achteruit bij het ouder worden?
Ja
Gaat de responsinhibitie achteruit bij het ouder worden?
Ja
Gaat het redeneervermogen achteruit bij het ouder worden?
Nee
Gaat de planning achteruit bij het ouder worden?
Ja
Gaat de expertise in omgaan met moeilijke conflictsituaties achteruit bij het ouder worden?
Nee
consequenties van leeftijd gerelateerde cognitieve veranderingen
er is weinig bewijs voor de relatie tussen leeftijd (20-75 jaar) en algeheel functioneren in de maatschappij. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat het instrumentele activiteiten van het dagelijks leven (IADL functioneren) denk aan administratie, financien regelen en bodschappen doen, activiteiten die bijdragen aan het dagelijks leven, afhankelijk is van verschillende factoren IADL-functioneren is beter naarmate naarmate de oudere jonger is (<75 jaar), hoger opgeleid is (>12 jaar opleiding) en niet gehinderd wordt door cognitieve stoornissen.
volgens Salthouse vindt er een verschuiving plaats in de wijze waarop dagelijkse problemen worden opgelost. Ouderen zouden daarbij vanuit hun levenservaring meer vertrouwen o peerder opgebouwde kennis dan op het vermogen om nieuwe problemen op te lossen en daardoor minder gehinderd worden door de eerder beschreven cognitieve achteruitgang.
Een andere verklaring dat cognitieve achteruitgang niet zichtbaar is, is het feit dat veel ouderen zich hieraan aanpassen (ze rijden bijvoorbeeld niet meer s nachts en vermijden de spits).
Het is ook mogelijk dat andere factoren sterker worden met het toenemen van de leeftijd, en dat die leeftijd gerelateerde achteruitgang in cognitieve vermogens compenseren.
Ouderen mrken dat er grenzen zijn aan hun toekomstige tijd en gaan zich daarom meer richten op emotioneel betekenisvolle doelen: een verandering die op allerlei manieren is aangetoond.
cognitieve diagnostiek bij ouderen
een uitdaging doordat:
+toenemende individuele variantie in cognitief functioneren
+factoren die van invloed kunnen zijn op het cognitief functioneren
+verscheidenheid aan onderliggende zorgvragen
+ethische dilemma’s die diagnostiek bij deze doelgroep oproept.
Dementie?
Gerda van Dam is een alleenstaande vrouw van 82 jaar, die haar hele leven met plezier en grote inzet heeft gewerkt als onderwijzeres. Ze beschrijft zichzelf als een onafhankelijke en ondernemende vrouw. Ze bezoekt de polikliniek voor geheugenstoornissen omdat zij vindt dat ze het laatste jaar vergeetachtig aan het worden is: ze heeft steeds meer moeite met het onthouden van telefoonnummers en namen, raakt vaker woorden kwijt, en is onlangs vergeten een rekening te betalen, waarna zij voor het eerst in haar leven een aanmaning heeft ontvangen. Het huishoudelijk werk doet ze nog grotendeels zelf, maar ze vindt wel dat ze veel meer tijd nodig heeft. Ook merkt ze dat ze bij het lezen steeds meer moeite heeft om zich te concentreren. Ze heeft ook het gevoel dat ze er minder interesse voor kan opbrengen. Door dit alles voelt ze zich onzeker en vraagt zich af of er sprake is van beginnende dementie. Haar oudste zus had ook een vorm van dementie. Ze maakt zich zorgen over de toekomst, vooral over de vraag wie er voor haar zal zorgen als haar geheugen steeds slechter wordt. Ze heeft geen familie meer en goede vrienden zijn de stad uitgetrokken naar hun kinderen toe.
Stel, u bent als ouderenpsycholoog werkzaam op de geheugenpoli waar mevrouw Van Dam zich meldt met de klachten beschreven in de casus. Mevrouw Van Dam is alleen naar de geheugenpoli gekomen, er is dus geen heteroanamnestische informatie beschikbaar.
Vraag 1. Welke hulpvraag kan uit de genoemde informatie worden afgeleid en welke onderzoeksvragen zou u als (ouderen)psycholoog op basis van deze informatie opstellen?
Voorbeeld van mogelijke hulpvragen:
Wat is er met mij aan de hand?
Lijd ik aan beginnende dementie?
Gaat mijn geheugen nu steeds verder achteruit?
Wat kan ik verwachten in de toekomst?
Voorbeelden van mogelijke onderzoeksvragen:
Zijn er objectiveerbare cognitieve stoornissen?
Hoe zijn de prestaties op het gebied van geheugen, executief functioneren, snelheid van informatieverwerking, visuospatiële functies, taal, redeneren in vergelijking met normgroepen?
Hoe is het cognitief functioneren in vergelijking met het premorbide niveau van functioneren?
Kunnen objectiveerbare cognitieve stoornissen de klachten die cliënt ervaart in het dagelijks leven verklaren?
Is er mogelijk sprake van een depressieve stoornis die de cognitieve klachten kan verklaren?
In welke mate ervaart cliënt angstklachten?
Hoe kan de cliënt ondersteund worden in de klachten die ze ervaart?
In diagnostisch onderzoek wordt vaak de diagnostische cyclus volgens het hypothesetoetsend model van de Bruyn et al (2003) aangehouden als leidraad. Deze diagnostische cyclus komt overeen met de empirische cyclus die beschreven wordt op pagina 139 van het Handboek ouderenpsychologie en bestaat uit de volgende stappen:
klachtanalyse: exploratie van de hulpvraag van de cliënt
probleemanalyse: informatie verzamelen door anamnese, heteroanamnese en wetenschappelijke herformulering van de hulpvragen
verklaringsanalyse: opstellen en toetsen van onderzoekshypothesen
indicatieanalyse: integratie van alle onderzoeksbevindingen en (schriftelijke en mondelinge) rapportage van de bevindingen
Dit model heeft een cyclisch karakter waarbij de uitkomst van de laatste stap weer een startpunt kan zijn voor verder onderzoek.
Het formuleren van hulpvragen van de cliënt behoort tot de klachtanalyse. Het opstellen van onderzoeksvragen behoort tot de probleemanalyse volgens het hypothesetoetsend model van de Bruyn et al (2003).
In hoofdstuk 6 van het Handboek ouderenpsychologie wordt het model van ‘therapeutische diagnostiek’ besproken. De centrale gedachte hierbij is dat psychodiagnostiek de cliënt helpt zichzelf beter te begrijpen en beter om te gaan met de ervaren problemen. De cliënt wordt gezien als samenwerkingspartner. Dit kan tot uiting komen in alle fasen van het diagnostisch onderzoek.
Vraag 3. Geef voorbeelden van hoe deze samenwerking naar voren kan komen in verschillende fasen van het diagnostisch onderzoek.
Enkele voorbeelden van vragen die gesteld kunnen worden tijdens het diagnostisch onderzoek met als doel het vergroten van de betrokkenheid van de cliënt bij het onderzoek.
Met name bij doorverwijzing door iemand anders is het belangrijk om vragen te stellen zoals:
Wat cliënt zelf vindt van deze doorverwijzing?
Zou het onderzoek voor hem/haar waarde kunnen hebben?
Wat zijn de vragen die hij/zij graag beantwoord ziet?
Wat zou het voor hem/haar betekenen als het diagnostisch onderzoek uitwijst dat…?
Is dit een goed moment om het onderzoek uit te voeren en een valide indicatie te krijgen van de onderzoeksvragen?
Op welke wijze wil cliënt en naasten geïnformeerd worden over de bevindingen van het onderzoek?
Met welke aandachtspunten moet u als (ouderen)psycholoog rekening te houden bij het interpreteren van testprestaties bij ouderen?
- stoorfactoren zoals slecht gehoor en visus, geneesmiddelengebruik, pijn, vermoeidheid, gespannenheid
- multimorbiditeit
- aanpassingen van testonderzoek aan beperkingen van ouderen (bijvoorbeeld groter lettertype, hulp bij omslaan pagina) zonder dat deze aanpassingen de testuitslag beinvloedt
- ontbreken van harde maat voor premorbide functioneren
- beperkingen in de normgegevens
- inconsistentie in testresultaten of tussen testbevindingen en andere informatiebronnen
lange termijngeheugen bestaat uit:
-episodisch geheugen: voor persoonlijk ervaren gebeurtenissen die zich op een specifieke plaats en tijd hebben afgespeeld, bijv verjaardag. De processen:
-inprenten (encoderen): het vermogen om nieuwe info op te slaan
-vasthouden (retentie): het vermogen informatie vast te houden
-opdiepen (retrieval/recall en recognitie): het vermogen om info op te halen.
Ouderen blijken nieuwe info minder uitgebreid te encoderen, waardoor die info op een later moment weer moeilijker uit het geheugen kan worden opgediept. info die goed opgeslagen is, wordt wel lang vastgehouden.
Het geheugen voor contextuele details gaat meer achteruit bij normale veroudering dan het geheugen voor de inhoud. Een ander aspect van het episodisch geheugen is het temporal order-geheugen, dit is het geheugen voor de volgorde in tijd waarin items of gebeurtenissen zich hebben afgespeeld. Dit laat een sterke leeftijdgerelateerde achteruitgang zien.
De visuospatiële vaardigheid en visuoconstructie
Het 2 en 3 dimensionale ruimte kunnen bevatten, vormen een heterogene groep van cognitieve functies.
Onderzoek laat zien dat basale perceptievaardigheden (zoals object en vormcognitie) en ruimtelijke waarneming intact blijven bij het ouder worden.
Complexe visuospatiële taken kunnen een beroep doen op zowel visuospatiële aandacht, op het visuospatiële geheugen en het visuospatiële werkgeheugen, als op de visuospatiële verwerkingssnelheid. Deze visuospatiële vaardigheden laten een leeftijd gerelateerde achteruitgang zien
Taal
Het taalbegrip blijft redelijk stabiel en de woordenschat kan zelfs toenemen. Een object benoemen kan wat achteruitgang vertonen, voor de verbale woordvloeiendheid (het vermogen om het geheugen te doorzoeken om woorden te genereren van een bepaalde categorie (woorden, dieren) binnen een vastgestelde en beperkte tijd) geldt hetzelfde.
Er vindt een vermindering in spraakinhibitie plaats. Vooral zinnen en teksten met een grotere syntactische complexiteit wordt minder. Deze achteruitgangen weerspiegelen waarschijnlijk het onvermogen om de tekst in het werkgeheugen te houden, hetgeen leidt tot begrips en opdiepproblemen.
executieve functies
executief functioneren is de regulatie van doelgericht gedrag en de effectieve organisatie van grote hoeveelheden informatie bij niet routinematige activiteiten. Dit functioneren omvat een waaier aan cognitieve vermogens.
Verschillende executieve vermogens raken aangetast met het toenemen van de leeftijd. Bij conceptformatie, abstractie, mentale flexibiliteit, verbale woordvloeiendheid, planning en set-shifting is er sprake van achteruitgang. Dit geldt ook voor responsinhibitie, een automatische opkomende respons tegenhouden ten behoeve van nieuwe of minder automatische respons.
Ouderen beslissen op een andere manier. Ouderen maken vaker gebruik van de aanwezige kennis en niet van de nieuwe informatie, terwijl jongere weinig reeds aanwezige kennis hebben, en daardoor nieuwe info evalueren en meer alternatieve overwegen voordat zij een beslissing nemen.
andere hogere-ordefuncties en cognitief emotionele constructen
onderzoek vonder 20-89 jarige laat zien dat expertise op het gebied van het omgaan met moeilijke situaties stabiele blijft en zelfs nog kan groeien tot op hoge leeftijd. Ouderen presteren beter dan jongeren wanneer experimentele taken hen de gelegenheid geven om hun persoonlijke en op waarden gebaseerde info toe te passen, ze zijn bijvoorbeeld beter in het oplossen van interpersoonlijke, emotioneel geladen problemen.
Therapeutische diagnostiek
Ontwikkeld vanuit de persoonlijkheidsdiagnostiek, de centrale gedachte gedachte is dat de psychodiagnostiek de cliënt helpt zichzelf beter te begrijpen en beter om te gaan met de ervaren problemen. Bij deze vorm van diagnostiek zijn de cliënt en psycholoog beiden expert, de relatie is gelijkwaardig. Het stelt respect centraal, evenals vertrouwen, nieuwsgierigheid naar de ervaringen en gedachten v.d. cliënt en transparantie in het diagnostisch proces.
Cliënten voelen zich sterker betrokken bij deze vorm van diagnostiek, omdat het hier expliciet gaat over de problemen en vragen die zijzelf inbrengen waarbij bovendien hun ervaringen en gedachten essentieel worden gemaakt. hierdoor perspectief, motivatie voor behandeling en daardoor minder ongelukkig.
Veel ouderen met dementie hebben een voorkeur voor stapsgewijze onthulling van de diagnose, dit wordt progressive disclosure genoemd. Juist neuropsychologische diagnostiek sluit hierbij aan, door tijdens het onderzoek stil te staan bij de vragen, gedachten en gevoelens van de cliënt en diens ervaring.
cognitieve diagnostiek biedt handreikingen voor communicatie, voor compensatiemogelijkheden en benaderingswijzen, en brengt een dialoog op gang met de cliënt en familie over hun vragen en zorgen, hun angsten en hinderende gedachten, en over wat hen kan helpen.
Dat mensen met cognitieve stoornissen geen cognitieve klachten rapporteren, betekend niet dat er zonder meer sprake is van verminderd inzicht. ook het overschatten van de eigen prestaties na afloop van het testonderzoek is niet zonder meer een indicatie voor verminderd inzicht.
methodisch werken en het diagnostisch proces
Witteman definieert psychodiagnostiek als volgt: de oordeelsvorming aangaande psychische dysfuncties of gedragsmoeilijkheden mogelijkheden.
Waarbij de benadering van het probleem op de wetenschappelijke psychologie gebaseerd is en waarbij het essentieel is de persoon zodanig te begrijpen dat uit de structurering van diens probleem relevante aanwijzingen voor therapie voortvloeien.
Diagnostiek is geen doel op zichzelf maar is om de cliënt een stap verder te helpen. Er is daarnaast ook sprake van een weloverwogen besluitvormingsproces dat uitgaat van wetenschappelijke kennis van psychische functies en gedrag en daarbij gebruik maakt van de wetenschappelijke onderzoeksmethodiek.
De empirische cyclus wordt beschouwd als methodiek om op verantwoorde wijze informatie te vergaren. De psycholoog doorloopt daarbij 5 stappen:
1 gegevens verzamelen (observatie)
2 vermoedens formuleren over de aard of oorzaak van klachten en problemen (inductie)
3 toetsbare voorspellingen formuleren op grond van deze hypotheses (deductie)
4 de te gebruiken instrumenten kiezen, toetsingscriterium vaststellen, instrumenten toepassen (toetsing)
5 hypothesen bevestigen of juist weerleggen op basis van resultaten (evaluatie)
wetenschappelijke eis van transparantie
gedachtegang, onderzoek, interpretatie, conclusies en aanbevelingen zijn inzichtelijk voor anderen psychologen en in principe herhaalbaar.
Denk er aan cognitieve diagnostiek is niet altijd de eerste stap voor de zorgvraag die speelt.
en zicht op psychosociaal functioneren is een belangrijke bron van info. Kan veroorzaker zijn of onderzoek belemmeren, bijvoorbeeld medicijngebruik.
De autoamnese bij de patiënt zelf is het vertrekpunt van psychologische diagnostiek met als doelen:
-toestemming krijgen voor het onderzoek
-gezamenlijk vertrekpunt bepalen informatie verzamelen om zicht te krijgen op het huidige en vroegere functioneren
-mogelijke verklaringen genereren voor verandering in functioneren
-vooruitblikken op het nagesprek.
Ouderen worden vaak doorverwezen dor anderen en daarom is het belangrijk dat er een gelijkwaardige samenwerkingsrelatie ontstaat waarbij de cliënt beschouwd wordt als een expert over zijn eigen leven.
heteroanamnese
als er informatie over de medische voorgeschiedenis en achtergrond van een patiënt ingewonnen wordt bij een andere persoon dan de patiënt zelf, spreekt men van een heteroanamnese. Dit gebeurt onder meer bij patiënten die omwille van een bestaande pathologie niet zelf de vragen kunnen beantwoorden, of als men moeite heeft met de reflectie op eigen handelen.
Wanneer deze plaatsvindt buiten de aanwezigheid van de cliënt, is transparantie over wat er met de informatie gaat gebeuren essentieel. de cliënt krijgt het te weten en het komt in het rapport.
Het is niet ongewoon dat familieleden handelingen overnemen niet zozeer omdat de cliënt die handeling niet meer zelf kan verrichten, maar omdat de handeling sneller gaat als de familie assisteert, dit kan dus leiden tot excess disability (onnodige beperkingen). Hier dient rekening mee gehouden te worden bij een heteroanamnese.
Er kan ook sprake zijn van onderrapportage (men is bang de problemen te overdrijven) of overrapportage (bijvoorbeeld door huwelijksproblemen)
Mantelzorgers kunnen verschillende redenen hebben om de problemen te overdrijven of juist te minimaliseren, maar het komt er op neer dat er vaak een verschil zit in de rapportage tussen de cliënt en de mantelzorger. Daarnaast gebeurt het vaak dat de partner/mantelzorger ook op hoge leeftijd is, en zelf cognitieve problemen ervaart.
Het is dus van belang om niet zomaar alles aan te nemen wat uit een heteroanamnese komt.
psychologische kennis en toetsbare hypothesen
uit de gegevens komt de psycholoog tot voorlopige verklaringen voor de klachten van de cliënt. In het geval dat er aanwijzingen zijn voor cognitieve stoornissen zoals dementie, dan moet dit te zien zijn op minstens 2 van de volgende domeinen:
- vermogen om nieuwe info op te slaan en te onthouden
- redeneren en uitvoeren van complexe taken
- visuospatiële functies
- taalfuncties
- gedrag en persoonlijkheid
Onderzoek naar de rol van emoties op cognitieve processen laat zien dat angst kan leiden tot een negatieve interpretatie van de situatie, dat geldt ook voor depressie. Ook depressieve mensen klagen vaak over hun geheugen zonder dat dit hoeft te betekenen dat er cognitieve stoornissen zijn.
testonderzoek
passend testmateriaal
-aanpassen van gestandaardiseerde test aan de beperkingen van ouderen. Zij onderscheiden aanpassing (adaption), en verandering (modification). Van verandering is sprake als de aangebrachte verandering direct samenhangt met de beperkingen van een specifieke cliënt, en het verwachte effect op die aanpassing op de score van die cliënt groter is dan bij vergelijkbare andere ouderen zonder die beperking.
In de klinische praktijk is de interpretatie van een test aanpassing aan beperkingen bij de cliënt een kwetsbaar punt.
aandachtspunten bij interpretaties van testprestaties bij ouderen:
- stoorfactoren (invloeden op testprestaties die niet vallen binnen de meetpretenties van de test (gehoorproblemen, vergeetachtigheid))
- Multi morbiditeit
- aanpassingen van testonderzoek
- het ontbreken van een harde maat voor premorbide functioneren
- beperkingen in normgegevens
stoorfactoren komen veel voor bij ouderen en kunnen leiden naar fout-positieve beoordelingen, dit betekent dat iemand volgens de test disfunctioneert, terwijl dat in werkelijkheid niet is.
Er worden verschillende vergelijkingsstandaarden gehanteerd om te zien of er sprake is van een normale of afwijkende prestatie. Een eerste vrgelijkingsstandaard is het premorbide functioneren (het functioneren van de clïent in de periode voordat de klachten ontstonden) De tweede vergelijingsstandaard is de normgroep. Scores die buiten het bereik van de normgroep vallen worden dan als afwijkend gerapporteerd. Echter is de normgroep niet altijd representatief.
Het belang van consistentie en zekerheid
persoonsgerichte zorg voor mensen met dementie
persoonsgerichte zorg wordt beschouwd als de standaard voor goede zorg bij mensen met dementie, mensen als een uniek persoon blijven zien ondanks geheugen problemen en beperkingen. Het is gericht op welbevinden en optimaal functioneren in het dagelijks leven.
Psychologische behoeften van mensen met dementie volgens Kitwood:
-behoefte aan liefdevolle aandacht en respect (love)
-behoefte aan veiligheid en vetrouwdheid (attachement)
-behoefte aan troost en steun (comfort)
-behoefte aan sociale inclusie: erbij horen (inclusion)
-behoefte aan participatie en iets omhanden hebben (occupation)
-behoefte aan behoud van identiteit en zelfwaardering (identity)
Kitwood noemt niet de behoefte aan autonomie. Nu verschilt dat ook per persoon. Sommige mensen met dementie hebben juist de behoefte de touwtjes in handen te houden, terwijl anderen zich graag overgeven aan een vertrouwd persoon.
psychosociale interventies om het welbevinden te bevorderen
de taak van de psycholoog is, vooral in complexe gevallen, een diepgaande analyse te maken en een gericht advis te geven voor een op de persoon aangepaste interventie.
De psycholoog kan de interventie zelf uitvoeren, andere professionals trainen in en counselen bij het uitvoeren van de interventie, en een rol spelen bij de evaluatie om na te gaan of de gekozen interventie meerwaarde heeft voor de persoon met dementie.
-advanced care planning (dat wil maar 40%)
-cognitief georiënteerde interventies
*stimuleringsprogramma’s: behoud of verbetering van het cognitieve functioneren, maar ook leren omgaan met cognitieve beperkingen en de communicatie verbeteren, kan ook thuis alleen of met mantelzorgers.
*rehabilitatie: meer exclusief gericht op het gebruik van strategieën en hulpmiddelen om beter om te gaan met cognitieve beperkingen. Bijv. gezichten verbinden met name, agenda gebruiken, datumklok en notitieboekje, en technieken om zich dingen te herinneren.
Bij mensen met lichte dementie (die ook cholineste-raseremmers gebruikten) is een verbetering van cognitie aangetoond.
De laatste tijd wordt ook het zogeheten foutloos leren (errorless learning) toenemend toegepast met mensen met dementie
-emotie georiënteerde interventie
De doelen zijn om mensen met dementie emotioneel in evenwicht te houden, geborgenheid bieden, en het behoud van een positief zelfbeeld en identiteit te stimuleren.
*reminiscentie, levensloopbenaderingen herinneringen oproepen, voor behoud van identiteit en zelfwaardering, maar deze interventies bieden ook een vorm van sociaal contact. Statistisch significant effect op cognitie, stemming en gedrag.
-muziek interventies
Door muziektherapeut, luisteren, zingen, instrumenten bespelen, beter emotioneel evenwicht.
Gotell vonden een positief effect van zingen door de verzorgende tijdens de ochtendverzorging, alleen of samen. Begrijpen beter wat er van hen verwacht wordt en werkten beter mee.
-zintuigstimulering
snoezelen stimuleert e zintuigen (horen, zien tast en reuk) in een prettige omgeving. Het is gericht op ontspannen, genieten verbeteren van stemming en verminderen van gedragsproblemen (agitatie en rusteloosheid).
De interventie wordt vooral toegepast bij gevorderde dementie, komt dicht bij belevingsgerichte zorg.
Er zijn positieve effecten gevonden tijdens maar niet na de sessie.
- aromatherapie of aroma activiteiten bestaan uit (hand)massage met aromatische olie of verstuiven. Het doel kan zijn genieten en ontspannen, maar het wordt ook toegepast ter vermindering van probleemgedrag. Na behandeling bewoners minder geagiteerd.
- technologie om welbevinden te bevorderen bijv. dierenrobots als gezelschap, eerste pilot studies laten een positief effect zien op kwaliteit van leven stemming en agitatie, maar er is meer onderzoek nodig.
*tovertafel: gevorderde dementerende positief activeren, Op het tafelblad worden lichtanimaties (bijvoorbeeld van herfstbladeren, bloemen rijmpjes, of een bal) geprojecteerd die reageren op beweging van handen en armen van de ouderen.
Ook spelletjes op de iPad kunnen het welbevinden bevorderen, zoals sjoelen, of Talking Tom, een mooie visvijver met een zacht muziekje of een kleurenspel.
psychotherapeutische interventies
Bij mensen met een lichte dementie is individuele psychologische behandeling met enige aanpassing doorgaans nog goed mogelijk, mits behandeling wordt afgestemd op hun mogelijkheden. Naarmate de dementie vordert, wordt de rol van naasten en verzorgenden groter binnen de psychologische behandeling.
*cognitieve gedragstherapie bij angst
Spector ontwierp een interventie die uit 3 fasen bestaat:
1 vertrouwensrelatie aangaan
2 technieken uit cognitieve gedragstherapie worden toegepast
3 de therapie wordt afgesloten met het bespreken van de toekomst.
*groepspsychotherapie een significant effect op depressie en angst. In Nederland wordt de kopgroep dementie aangeboden, een combinatie van bewegingstherapie en gesprekstherapie onder begeleiding van een psycholoog over thema's die de deelnemers zelf aandragen en die te maken hebben met omgaan met dementie. Uitgangspunten: -veiligheid en vertrouwen bieden -controle teruggeven -zelfbeeld en lichaamsbeeld bijstellen -leren omgaan met gevoelens -leren omgaan met gedragsveranderingen. Het doel is om de ziekte beter te kunnen verwerken, te leren omgaan met de gevolgen, en onderlinge steun te ervaren.
Intramurale multidisciplinaire programma’s
Bij mensen met dementie die in een zorginstelling verblijven is het dementieproces al zover voortgeschreden dat zij zijn aangewezen op intensieve specialistische zorg. Veel aandacht gaat daarbij uit nar het herkennen en aansluiten bij e behoeften van de persoon met dementie en naar het begrijpen en hanteren van gedrag.
*doen bij depressie is een gestructureerd multidisciplinair zorgprogramma met stepped care voor opsporing, behandeling en monitoring van depressieve klachten bij ouderen met chronische en complexe gezondheidsproblemen in verpleeghuizen. Een specifieke benadering voor 2 groepen bewoners:
die op cognitief en communicatief geen ernstige beperkingen hebben
en bewoners die dat wel hebben.
Het verbeterde de kwaliteit van leven ven mensen met dementie, maar het effect op depressieve klachten kon niet worden aangetoond. 3stappen
Fase1 opsporen: door verzorgenden, dan screening door psycholoog en dan diagnostiek door de psycholoog en de specialist ouderen geneeskunde.
Fase 2 behandelen modulair opgebouwd:
- module 1 basisinterventie door zorgteam, voorlichting, dag structuur in combinatie met een activiteiten plan dat aansluit bij de plezierige activiteiten methoden. bij depressie symptomen. Bij diagnose ook *module 2 psychologische behandeling in de vorm van gesprekstherapie. Hierbij is Dierbare Herinneringen (life review) eerste keuze. Als gesprekstherapie niet mogelijk is wordt mediatieve therapie toegepast.
- module 3: medicamenteuze behandeling (antidepressiva voorgeschreven door de specialist ouderengeneeskunde, indien onvoldoende resultaat: consultatie van de ouderen psychiater).
Fase 3 monitoren:
houdt in dat behandeling wordt geëvalueerd met gebruikmaking van de tests die bij screening waren afgenomen.
_ Grip op probleemgedrag is een multidisciplinair zorgprogramma voor het signaleren en behandelen van probleemgedrag, uitgevoerd door verzorgende de arts en de psycholoog. Eerst wordt een scholing over probleemgedrag en het belang van methodisch werken gegeven. Vervolgens wordt het methodisch werken uitgevoerd in 4 stappen. 1 detectie 2analyse m.b.v. een werkblad 3 behandeling 4 evaluatie, met 10 puntenschaal
-zeven stappenmodel voor omgaan met onbegrepen dag bij dementie (trimbos instituut en vilans op verzoek van inspectie voor de gezondheidszorg.
1 tijdig signaleren
2 bespreken in multidisciplinair team
3 betrekken van familie bij de zorg
4 maken van een gedegen analyse vergelijkbaar met de NIP-handreiking
5 benadrukt dat de interventie moet aansluiten op de analyse en niet op het gedrag
6 psychologische interventies boven medicijnen.
7 evaluatie (in de praktijk blijkt dat deze stap vaak niet wordt gevolgd
De ouderenpsycholoog
Psychologen spelen een belangrijke rol bij diagnostiek, analyse en behandeling van interactieproblemen, depressie angst doodswensen of gedragsproblemen bij mensen met dementie. Tot nu toe vooral intramuraal, en toenemend voor mensen met dementie thuis.
Stemmings en gedragsproblemen gaan gepaard met veel lijdensdruk en zijn nogal eens een reden tot opname in een instelling. Zeker nu mensen met dementie geacht worden zolang mogelijk thuis te blijven, is het van groot belang dat ouderen psychologen, voor thuiswonende mensen met dementie laagdrempelig geconsulteerd kunnen worden door casemanagers dementie, thuiszorgteams en huisartsen.
Stemming en persoonlijkheid
Het ontstaan van psychische klachten en stoornissen wordt vaak verklaard vanuit een biopsychosociaal model waarbij zowel biologische factoren (bijvoorbeeld aanleg), psychologische factoren (bijvoorbeeld copingstijl) en sociale invloeden (bijvoorbeeld verlies dierbare) belangrijke factoren zijn bij het tot uiting komen van psychische klachten. Het evenwicht in het biopsychosociale model kan bij ouderen onder druk komen te staan door een toename in somatische ziekten, functionele beperkingen, veranderende leefomstandigheden, verlieservaringen enzovoort.
In deze studietaak concentreren we ons op drie veel voorkomende psychische stoornissen bij ouderen: depressie, angst en persoonlijkheidsstoornissen. Hierbij staan we stil bij de manier waarop deze stoornissen zich presenteren in de oudere populatie en welke diagnostiek en behandeling aangewezen is voor de oudere doelgroep.