hoofdstuk 2 levenslooptheorieën Flashcards

1
Q

ouderenpsychologen

A

houden zich voornamelijk bezig met de geestelijke gezondheid van ouderen, ze richtten zich daarbij vooral op het voorkomen en behandelen van psychische klachten en stoornissen.

Nb gevaar: geestelijke gezondheid omvat meer dan de afwezigheid van psychische aandoeningen: het gat ook om emotioneel, psychologisch en sociaal welbevinden. en moet in het kader van de complexiteit van levensloopontwikkeling begrepen worden.
beeldvorming over ouder worden bepaalt mede de manier waarop de maatshcappij, professionals en ouderen zwelf met hun geestelijke gezondheid omgaan.
de manier waarop het persoonlijke levensverhaal zich gedrende de levensloop ontwikkelt, draagt bij aan de geestelijke gezondheid van ouderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

binnen de levenslooppsychologie

A

wordt ouderdom niet gezien als een aparte levensfase, het proces van ouder worden wordt benaderd als een aspect van de ontwikkeling die gedurende de hele levensloop plaatsvindt.
Baltes (1987)1 van de grondleggers van de moderne levenslooppsychelogie.; de levensloop is multidimensioneel en multidirectioneel. Ontwikkeling speelt zich altijd af op verschillende dimensies die elkaar ook onderling beïnvloeden. De uitkomst van processen kan gekenschetst worden als pathologisch, normaal, succesvol of optimaal. Pathologische ontwikkeling refereert naar processen die fout lopen resulteren in ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent succesvol ouder worden? 2 theorieën uit de jaren ‘60

A
  • disengagement theorie: succesvol ouder worden houdt in dat je je langzaam terugtrekt uit de samenleving en het leven.
  • activity theorie: goed oud worden is een proces waarbij mensen wilen blijven deelnemen aan het leven en de samenleving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het model van Rowe en Kahn

A

stelt dat succesvol ouder worden gepaard gaat met een kleine kans op ziekte, goed fysiek en cognitief functioneren en actieve betrokkenheid bij het leven.
Probleem blijft naar welke criteria kijk je?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ontwikkelingsregulatie

A

De 2 kanten van omgaan met ouder worden.. Enerzijds is er sprake van plasticiteit en aanpassingsvermogen, mensen zijn in staat zich aan te passen aan veranderingen die met het ouder worden gepaard gaat. Anderzijds is er ook sprake van autonomie en sturing, het ouder worden is niet alleen een proces dat mensen overkomt, maar door doelen te stellen en keuzes te maken geven zij hier ook richting aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het SOC-model van Baltes

A

beschrijft verschillende vormen van ontwikkelingsregulatie. 3 processen:

  • selectie: wat zijn de belangrijkste dingen in het leven waaraan ze tijd en energie willen blijven besteden.
  • optimalisatie: gedrag met als doel om hogere niveaus van functioneren te bewerkstelligen (zoals het trainen van vaardigheden)
  • compensatie: een proces waarbij mensen verlies of achteruitgang in een bepaald domein opvangen om een bestaand niveau van functioneren zoveel mogelijk te handhaven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de socio-emotionele-selectiviteitstheorie (SEST-model) van Carstensen
LET OP De socio-emotionele-selectiviteitstheorie zult u gedurende deze cursus vaker tegenkomen. Wij hanteren in deze cursus de afkorting SEST, zoals ook in hoofdstuk 2 van het handboek. In hoofdstuk 3 van het handboek wordt echter de afkorting SST gebruikt ter aanduiding van deze theorie. In tentamenvragen zal om verwarring te voorkomen de volledige naam van de theorie worden vermeld en niet alleen de afkorting.

A

sluit aan bij het model van Baltes. Dit is een theorie die levensfase koppelt aan een bepaalde motivatie. Het gaat ervan uit dat de levensloopontwikkeling 2 motieven kent
-het motief om (nieuwe) dingen te leren
-het motief om emoties te reguleren.
welk motief op de voorgrond staat heeft te maken met de hoeveelheid levenstijd die mensen voor zich zien. wanneer deze beperkt is, bijvoorbeeld wanneer men verhuist of een ziekte krijgt, zal het tweede motief worden gekozen (emotieregulatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welbevinden

A

een goede geestelijke gezondheid is een hoog niveau van welbevinden in samenhang met een goed individueel en maatschappelijk functioneren.
Aristippus en Epicurus beargumentereerden dat een goed leven een leven is met veel genot en weinig pijn.
Aristoteles omtwikkelde een eudemonische visie waarin de ontwikkeling van karakter en deugden centraal staat. het streven naar zelfrealisatie binnen een maatschappelijke context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

emotioneel welbevinden

A

enerzijds de balanstussen positieve en negatieve gevoelens, en anderzijds de emotioneel gekleurde beordelingen van het eigen leven en de domeinen ervan, zoals activiteiten, relaties en gezondheid

  • levenstevredenheid: een gevoel van tevredenheid, vrede en voldoening, waarbij je wensen en behoeften weinig verschillen van wat je presteert.
  • interesse: een gevoel van interesse en betrokkenheid bij het leven
  • positieve gevoelens: een gevoel van geluk en plezier in het leven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

psychologisch welbevinden (Ryff)

A

theoretisch onderbouwde psychologische criteria over zelfrealisatie. 6 dimensies:

  • doelgerichtheid; het leven heeft een richting
  • persoonlijke groei; er is ontwikkeling mogelijk
  • autonomie; mogelijkheid zelf keuzes te maken
  • omgevingsbeheersing; mogelijkheid om leven in eigen hand te nemen
  • zelfacceptatie; positief beeld over eigen persoon
  • positieve sociale relaties; wederzijdse acceptatie en harmonie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sociaal welbevinden (Keyes)

A

niet alleen functioneren individu maar ook diens rol in de maatschappij.
5 essentiele dimensies;
-sociale acceptatie; aanvaarden van de aard van de mens
-sociale coherentie: begrijpen van de sociale wereld
-sociale groei: gevoel dat de maatschappij zich positief ontwikkelt
-sociale bijdrage: bijdrage leveren aan de maatschappij
sociale integratie: gevoel onderdeel te zijn van de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

flourishing

A

alle 3 de vormen van welbevinden zijn belangrijk omdat ze elkaar aanvullen. een hoog niveau van emotioneel, psychologisch en sociaal welbevinden wordt flourishing genoemd. Een persoon die floreert heeft dan een goede positieve geestelijke gezondheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dual-continua-model (Keyes)

A

de afwezigheid van psychische symptomen en stoornissen is niet altijd hetzelfde als de aanwezigheid van welbevinden. Schematisch;
de positieve verticale as geeft de mate van welbevinden weer en loopt van minimale geestelijke gezondheid (languishing) tot een maximale geestelijke gezondheid (flourishing). De negatieve horizontale as in het model geeft de mate van ervaren psychopathologie weer en loopt van ernstige psychopathologie tot geen psychische klachten.

Met name ouderen krijgen niet alleen te maken met klachten, ziekte en verlies, maar ook met essentiële veranderingen in hun sociale netwerk, onomkeerbaar verlies (van gezondheid en/of relaties) met daaraan gerelateerde veranderingen in activiteiten. Bij dit alles bepaalt het individuele levensverhaal hoe een ouderen hiermee om gaat en in het leven staat. Dit vraagt om een bredere benadering dan alleen (het oplossen van) de problemen, waarbij ook het individu zelf in ogenschouw wordt genomen.

Terugkijkend naar een oudere die bepaalde psychische problemen kan ervaren, betekent een brede benadering niet alleen het oplossen van de ervaren klachten (negatieve as van dual continua-model), maar ook om het versterken van de positieve as, namelijk het verhogen van emotioneel, psychisch en/of emotioneel welbevinden. De oudere zelf en de wijze waarop hij/zij in het leven staat, kunnen hier handvatten bieden. Een voorbeeld hiervan is meneer de Blok die tijdens het klussen aan zijn boot geen last heeft van angstaanvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschillen en overeenkomsten in welbevinden tussen de verschillende leeftijdsgroepen kunnen op 3 manieren verklaard worden:

A
  • ontwikkelingseffect: de ontwikkeling die mensen doormaken naarmate ze ouder worden.
  • cohorteffect: ervaringen die mensen eerder in hun leven opdoen en meenemen gedurende hun levensloop.
  • periode effect: de effecten van maatschappelijke ontwikkelingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

betekenis van ouder worden

A

stereostereotype beelden hebben betrekking op 2 centrale dimensies:

  • competentie: overwegend negatief. Ouderen worden gezien als ziek, zwak en hulpbehoevend.
  • warmte: overwegend positief, hun karakter en sociale vaardigheden worden juist als prettig ingeschat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stereotype embodiment (Levy)

A

een proces dat stelt dat ouderen over het algemeen minder positief zijn in hun beleving van het ouder worden dan mensen van middelbare leeftijd, vooral als het gaat om fysieke achteruitgang en mogelijkheden voor groei en ontwikkeling.
De stereotypen blijken als een soort van selffullfilling prophecy te werken.
Onderzoek laat zien dat effecten op cognitief functioneren voor al toe te schrijven zijn aan de negatieve stereotypering, terwijl positieve stereotypering weinig effect laat zien in vergelijking met een neutrale stimulus.De eigen beleving op het ouder worden correleert met gezondheid. Ouderen die positieve percepties hebben van het ouder worden bleken jarn later beter gezondheidsgedrag te vertonen.
Ouderenpsychologen moeten de effecen zelf en stereotypering expliciet maken door:
*zelf na te gaan in hoeverre hun eigen handelen door dit stereotypen bepaald zou kunnen zijn.
*de sociale omgeving van de ouderen stereotype beelden aan de orde stellen
aandacht voor de eigen beleving ouder wordende cliënten.

17
Q

de narratieve gerontologie

A

bestudeert hoe ouder wordende mensen betekenis geven aan hun eigen leven door er verhalen over te vertellen. het levensverhaal wordt gezien als een manier om betekenis te verlenen aan het ouder worden in het perspectief van de eigen biografie.
Omdat levensverhalen over de eigen persoon gaan maken mensen in verhalen ook een beeld van wie ze zijn, dit wordt narratieve identiteit genoemd.
De manier waarop mensen op latere leeftijd een levensverhaal samenstellen, is mede het resultaat van de ontwikkeling die ze hierin eerder in hun leven hebben dooorgemaakt. Ouderen gebruiken meer positieve emotiewoorden en meer inzichtwoorden dan jongeren.
De manier waarop mensen verhalen vertellen, is gerelateerd aan hun geestelijke gezondheid en welbevinden. Verhalen met emotionele openheid, een goede balans tussen positieve en negatieve emoties, en inzichten en verbanden dragen bij aan de mentale en fysieke gezondheid.

18
Q

2 belangrijke thema’s van verschillen tussen verhalen:

A
  • agency (individualiteit): de rol in het sturen van het eigen leven die de verteller van het verhaal zichzelf toebedeelt
  • communion (verbondenheid): de betekenisverlening aan de eigen persoon in relatie tot anderen. Belangrijk hierbij zijn het in contact zijn met andere mensen, het ondernemen van gemeenschappelijke activiteiten, de kwaliteit van relaties en het gedrag van de eigen persoon.
19
Q

redemption (verlossing)

A

mensen blijven hun verhaal steeds opnieuw ‘lezen’ en met elke lezing op nieuw interpreteren, het wordt dus steeds herschreven. Dit maakt ook de veerkracht van het verhaal uit, een belangrijk thema in verhalen is dat men moeilijkheden en perioden weer te bovenkomt en hoe dit hun heeft gevormd, en soms zelfs tot een beter mens hebben gemaakt.

20
Q

narrative foreclosure

A

vaak blijft men steken en kunnen er geen nieuwe betekenissen meer worden gegeven aan dingen die gebeurd zijn, ze zien dan ook geen veranderingen of nieuwe mogelijkheden meer gebeuren: het vooortijdig afronden van het levensverhaal.
ouderen lijken aanmerkelijk meer narrative foreclosure naar de toekomst te ervaren, maar juist minder naar het verleden dan mensen van middelbare leeftijd.

De manier waarop mensen verhalen vertellen is gerelateerd aan hun welbevinden en geestelijke gezondheid. Het ervaren van narrative foreclosure waarbij een onsamenhangend verhaal wordt verteld of waarbij de nadruk ligt op enkele negatieve elementen, komt niet ten goede van het welbevinden van ouderen.

21
Q

reminiscentie en life review

A

worden ingezet voor het ophalen en uitwisselen van verhalen over vroeger, maar ook om vastgelopen verhalen te herstructureren.
Mensen met psychische problemen hebben vaak een verhaal dat gedomineerd wordt door hun klachten en problemen. Door hier psychologisch afstand van te nemen en door op zoek te gaan naar ervaringen die het dominante verhaal tegenspreken, wordt er gezocht naar een alternatief verhaal dat kan bijdragen aan een goede geestelijke gezondheid en welbevinden.

Bij de ouderenzorg in het algemeen geeft de benadering handvatten voor de invulling van narratieve zorg. Ze biedt houvast bij het serieus nemen van de visies van oudere mensen op hun eigen persoon. De ouderenpsycholoog kan ouderenverzorgers leren om aandacht te hebben voor het persoonlijke verhaal en de ouderen te benaderen als de experts van hun eigen leven.

22
Q

3 groepen factoren die het individuele levenspad beinvloeden

A

1 de normatief leeftijdsgebonden invloeden zijn biologische en sociale omgevingsinvloeden die ongeveer tegelijk voorkomen bij individuen in eenzelfde leeftijdsgroep. Hierbij kun je denken aan leren praten en lopen en lichamelijke veranderingen tijdens de puberteit, maar ook afronden van de middelbare school, of het halen van je rijbewijs. vooral effect tijdens kinderjaren en ouderdom. Leeftijdsgebonden sociale invloeden komen vooral tijdens de adolescentie naar voren.
2 de normatief historische invloeden zijn biologische en sociale omgevingsinvloeden die verbonden zijn aan de specifiek maatschappelijke situatie in de historische tijd passend bij een bepaalde generatie of een bepaald cohort. Voorbeelden hiervan zijn een oorlog, een economische recessie of een bepaalde voor de maatschappij ingrijpende technologische ontwikkeling zoals bijvoorbeeld het internet. deze invloed is vooral tijdens de adolescentie en de jongvolwassenheid waar te nemen en neemt af naarmate iemand ouder wordt.
3 niet normatieve invloeden zijn de biologische en sociale omgevingsinvloeden, die niet aan een bepaalde leeftijd of historisch tijdvak zijn te koppelen, maar sterk persoonsgebonden zijn. Hierbij kun je denken aan gebeurtenissen als een verhuizing, het verlies van een dierbare of het bereiken van een persoonlijk succes.
De invloed van niet normatieve determinanten neemt lineair toe met de leeftijd om dan tijdens de ouderdom te stagneren.

23
Q

paul en margret Baltes 3 verschillende vormen van ontwikkelingsregulatie

A

1 selectie; bijvoorbeeld gaan fietsen als het rustig is
2 optimalisatie; bijvoorbeeld goed voorbereid op weg gaan
3 compensatie; bijvoorbeeld een scootmobiel om alleen boodschappen te doen.
Het model van de ontwikkelingspsychologen Baltes en Baltes berust op de aanname dat ouderdom veranderingen en verliezen van fundamentele vaardigheden met zich meebrengt, die van persoon tot persoon verschillen. In hun zogenoemde soc-model onderscheiden zij de processen selectie, optimalisatie en compensatie. Selectie een proces dat gedurende de hele levensloop een belangrijke plaats inneemt, krijgt in de laatste levensfase een andere invulling. Namelijk dat mensen (bewustere) keuzen gaan maken bij bezigheden en contacten waar zij hun tijd en energie in willen blijven steken. Om deze bewust gekozen activiteiten optimaal (optimalisatie) te kunnen blijven doen, kunnen zij gebruik maken van hulpmiddelen (compensatie).

24
Q

SEST socio-economische selectiviteitstheorie (Carstensen, 2003)

A

In de socio-emotionele selectiviteitstheorie (SEST) wordt net als in het soc-model van Baltes een proces van selectie beschreven, die bijdraagt aan het dagelijksfunctioneren en welbevinden. De SEST normt hierbij 2 motieven die dit selectieproces sturen, namelijk het motief om nieuwe dingen te leren kennen en het motief om emoties te reguleren. De hoeveelheid levenstijd die men heeft, bepaalt welk motief op de voorgrond staat, waarbij wordt verondersteld dat hoe korter de levenstijd, hoe meer waarde wordt gehecht aan emotionele doelen en activiteiten. Dus eerder een familiebezoek dan de opening van een nieuw winkelcentrum.

25
Q

de brede persoonsgerichte visie is van belang voor een ouderen psycholoog

A

Met name ouderen krijgen niet alleen te maken met klachten, ziekte en verlies, maar ook met essentiële veranderingen in hun sociale netwerk, onomkeerbaar verlies (van gezondheid/relaties) met daaraan gerelateerde veranderingen in activiteiten. Bij dit alles bepaalt het individuele levensverhaal hoe een ouderen hiermee omgaat en in het leven staat. Dit vraagt om een bredere benadering dan alleen (het oplossen van) de problemen, waarbij ook het individu zelf in ogenschouw wordt genomen.
Terugkijkend naar een oudere die bepaalde psychische problemen kan ervaren, betekent een benadering niet alleen het oplossen van de ervaren klachten (negatieve as van dual continua-model), maar ook om het versterken van de positieve as, namelijk het vermogen van emotioneel, psychisch/emotioneel welbevinden. de oudere zelf en de wijze waarop hij/zij in het leven staat, kunnen hier handvatten bieden. Een voorbeel hiervan is een meneer die tijdens het klussen aan zijn boot geen last heeft van angstaanvallen.

26
Q

hoe beinvloedt de beeldvorming rondom ouderdom het gedrag van hulpverleners en het gedrag van ouderen zelf?

A

in stereotypering over ouderen wordt enerzijds de competentie van de ouderen in negatieve zin benadrukt: ze zijn hulpbehoevend zwak of ziek, en anderzijds de warmte in positieve zin: hun karakter en sociale vaardigheden worden hoog ingeschat. Samengevat leidt dit tot een beeldvorming over ouderen als aardig maar incompetent. Dit is terug te zien in bepaald gedrag in de ouderenzorg. Waar vaak wat betuttelend en paternalistisch wordt omgegeaan met ouderen. (hard praten, in de wij-vorm spreken).
Stereotypering blijkt ook als een self fulfilling prophecy op het gedrag van ouderen te werken, stereotype embodiment (levy, 2009) Met name negatieve stereotypering blijkt een (negatief) effect te hebben op het cognitief functioneren bij ouderen. Ook blijkt de eigen beleving van het ouder worden geassocieerd te zijn met levensduur en gezondheid.
De beeldvorming over ouderdom speelt dus een belangrijke rol in gedrag van zowel ouderen zelf als hun omgeving, waarbij het 1 ook het ander nog eens kan versterken. Zo bleek bijvoorbeeld uit een onderzoek van Margaret Baltes in verpleeghuizen (1997), dat afhankelijk gedrag van ouderen wordt beloond met aandacht en onafhankelijk gedrag juist leidde tot minder aandacht, dit zou een vicieuze cirkel van verdere (lichamelijke) achteruitgang in de hand kunnen werken.

27
Q

narrative foreclosure

A

het voortijdig afronden van het levensverhaal (Bohlmeire Freeman 2011). Gedurende de levensloop wordt het eigen levensverhaal gevormd. M

28
Q

implicaties narratieve benadering voor de ouderenpsycholoog

A

de implicaties die worden genoemd hebben betrekking op de geestelijke hulpverlening en ouderen en de ouderenzorg in het algemeen:
-op het gebied van de geestelijke zorgverlening wordt narratieve benadering toegepast in interventies, bijvoorbeeld in de vorm van reminiscentie en life-review. narratieve methoden worden daarnaast ook gebruikt in de psychotherapie om e geestelijke gezondheid te bevorderen.
Bij ouderenzorg in het algemeen geeft de benadering handvatten voor de invulling van narratieve zorg. Ze biedt houvast bij het serieus nemen van de visies van oudere mensen op hun eigen persoon. De ouderen psycholoog kan ouderen verzorgers leren om aandacht te hebben voor het persoonlijke verhaal en de ouderen te benaderen als experts van hun eigen leven.

29
Q

levensloopbenadering

A

Binnen de levensloopbenadering worden factoren die het individuele levenspad beïnvloeden, ingedeeld in drie groepen: de normatief leeftijdgebonden, de normatief historische en de niet-normatieve determinanten. De normatieve leeftijdgebonden invloeden zijn biologische en sociale omgevingsinvloeden die ongeveer tegelijk voorkomen bij individuen in eenzelfde leeftijdsgroep. Hierbij kun je denken aan leren praten en lopen en lichamelijke veranderingen tijdens de puberteit, maar ook het afronden van de middelbare school, of het halen van je rijbewijs. De normatieve historische invloeden zijn biologische en sociale omgevingsinvloeden die verbonden zijn aan de specifieke maatschappelijke situatie in de historische tijd, passend bij een bepaalde generatie of een bepaald cohort. Voorbeelden hiervan zijn een oorlog, een economische recessie of een bepaalde voor de maatschappij ingrijpende technologische ontwikkeling (bijv. Internet). Niet-normatieve invloeden tenslotte, zijn biologische en sociale omgevingsinvloeden, die niet aan een bepaalde leeftijd of historisch tijdvak zijn te koppelen, maar sterk persoonsgebonden zijn. Hierbij kun je denken aan gebeurtenissen als een verhuizing, het verlies van een dierbare of het bereiken van een bijzonder persoonlijk succes.

de leeftijdsgebonden biologische invloeden hebben een groot effect op de ontwikkeling tijdens de kinderjaren en de ouderdom.
Leeftijdsgebonden sociale invloeden komen vooral tijdens de adolescentie naar voren. Later tijdens de ouderdom neemt de invloed van deze factoren ook weer toe.
De invloed van normatief historische determinanten is vooral tijdens de adolescentie en jongvolwassenheid waar te nemen en neemt af naarmate iemand ouder wordt.
de invleod van niet-normatieve determinanten neemt lineair toe met de leeftijd om dan tijdens de ouderdom te stagneren.

30
Q

beeldvorming rond ouderen

A

In stereotypering over ouderen wordt enerzijds de competentie van de ouderen in negatieve zin benadrukt: ze zijn hulpbehoevend, zwak of ziek, en anderzijds de warmte in positieve zin: hun karakter en sociale vaardigheden worden hoog ingeschat. Samengevat leidt dit tot een beeldvorming van ouderen als aardig maar incompetent. Dit is terug te zien in bepaald gedrag in de ouderenzorg, waar vaak wat betuttelend en paternalistisch wordt omgegaan met de ouderen (hard praten, in de wij-vorm spreken).

Stereotypering blijkt ook als een self fulfilling prophecy op het gedrag van ouderen te werken, wat kan worden omschreven als stereotype embodiment (Levy, 2009). Met name negatieve stereotypering blijkt een (negatief) effect te hebben op het cognitief functioneren bij ouderen. Ook blijkt de eigen beleving van het ouder worden geassocieerd te zijn met levensduur en gezondheid.

De beeldvorming over ouderdom speelt dus een belangrijke rol in gedrag van zowel ouderen zelf als hun omgeving, waarbij het een ook het ander nog eens kan versterken. Zo bleek bijvoorbeeld uit een observatieonderzoek van Margret Baltes (1997) in verpleeghuizen, dat afhankelijk gedrag van ouderen werd beloond met aandacht en onafhankelijk gedrag juist leidde tot minder aandacht. Dit zou een vicieuze cirkel van verdere (lichamelijke) achteruitgang in de hand kunnen werken.