Thema 3 veroudering vanuit gezondheidspsychologisch perspectief. Flashcards

1
Q

biologische veroudering en leeftijd gerelateerde aandoeningen

A

De biogerontologie richt zich op het verouderingsproces, opgevat als de natuurlijke vermindering van de lichamelijke functies. De geriaterie houdt zich vooral bezig met ziekten en aandoeningen bij oudere patiënten (de pathologische uitingsvormen van biologische veroudering).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

biologische veroudering, normaal of pathologisch?

A

Biologische veroudering wordt gedefinieerd als een proces gekenmerkt door een toenmende kans op overljden naarmate de kalender leeftijd stijgt. als gevolg van beschadigende factoren (zoals vrije radicalen DNA RNA en eiwitten) en uv-licht (lijdt tot veel DNA beschadegingen per dag) en het falen van de herstelmechanismen (zoals antioxidanten en enzymsystemen). Dit leidt tot veroudering en aandoeningen van diverse orgaanstelsels en zintuigen. Vaak treden meer aandoeningen tegelijk op (comorbiditeit) die met elkaar samenhangen en elkaar op functioneel gebied kunnen versterken.

Evenwicht (homeostase) tussen schade, die continue ontstaat en herstel, dat eveneens continue ontstaat, is de ideale en gewenste situatie.
Onderscheid aanbrengen tussen een normaal verouderingsproces en een pathologisch verouderingsproces is daarom een arbritair gebeuren gebaseerd op de gevolgen voor het functioneren. vallen de gevogen buiten de bandbreedte van wat we als normaal ervaren dan spreken we over pathologische veroudering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cascade breakdown

A

Tijdens het verouderingsproces treden veroudering en aaqndoeningen van diverse orgaanstelsels en zintuigen simultaan op. Cascade breakdown is een kettngreactie doordat er een verminderde reservecapaciteit van veel orgaansystemen is, waardoor er sprake is van een vrminderde homeostase (vermogen om bij verstoringen het evenwicht te herstellen), hierdoor treedt decompensatie (falen) van orgaansystemen sneller op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Biologische veranderingen en hun gevolgen;

Orgaan / Zintuig

Afwijking

Mogelijke gevolgen dagelijks functioneren

A

-Hart

pompfunctie vermindert

problemen in het uithoudingsvermogen, duizeligheid en vallen

Longen

maximale vermogen van longen om zuurstof op te nemen neemt
af

angst, en afname van het inspanningsvermogen en de zelfredzaamheid

Nieren

doorbloeding nieren neemt af

afvalstoffen en medicijnen die door de nieren moeten worden uitgescheiden worden minder efficiënt verwerkt

Blaas

verslapping bekkenbodemspieren kan leiden tot incontinentie

schaamte, vermijden van sociale contacten, ontlopen van intimiteit en vereenzaming

Gezichtsvermogen

gezichtsscherpte en contrastvermogen nemen af

zelfredzaamheid, deelname aan het verkeer en hobbybeoefening kunnen hier erg onder lijden

Gehoor

hogere frequenties worden
minder goed waargenomen

sociale isolatie, deprivatie en achterdocht

Reuk- en smaakvermogen

verminderd vermogen om geuren en smaken waar te nemen

afname in eetlust en voedselinname

Hersenen

afnamen van het metabolisme
van de hersenen

cognitieve klachten, vermindering van zelfstandigheid en stemmingsproblemen

Bewegingsapparaat

door afname van kraakbeen en ontkalking komen er veel gewrichtsklachten voor

beperkt in uitoefenen van hobbyactiviteiten en deelname in het verkeer

Regelmatige inspanning van bepaalde organen en lichaamsdelen leidt tot betere prestaties (use it or lose it)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De disposable-soma-theorie (wegwerplichaamtheorie)

A

beantwoord de vraag hoe oude een mens kan worde en stelt dat 1 deel van het menselijk lichaam niet verouderd, namelijk de kiembaancellen, dit zijn geslachtscellen die zich blijven voortzetten door bevruchting in steeds nieuwe generaties. Alle andere lichaamscellen zijn aan veroudering onderheving omdat het evolutionair zinloos is om te investeren in een langer leven dan noodzakelijk is voor de opvoeding van onze kinderen.

De theorie verkaart ook waarom de ene soort ouder wordt dan de andere. Gesteld wordt dat individuen van een bepaalde soort die leeftijd inhun natuurlijke omgeving moeten bereiken die noodzakelijk is voor voldoende nakomelingen in instandhouding van hun soort. Als die natuurlijke omstandigheden ongunstig zijn, neemt de evolutionaire selectie toe voor individuen die op jonge leeftijd veel nakomelingen kunnen krijgen.

De maxiale levensduur van de mens wordt momenteel geschat op 120-125 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Samenhang en comorbiditeit

A

Er zijn vaak meer aandoeningen tegelijkertijd aanwezig die met elkaar samenhangen en elkaars gevolgen op functioneel gebied versterken. Bepaalde ziekten veroorzaken dus weer anderen. Ondanks de lichamelijke en psychische tegenslagen kan men de veerkracht hebben om telkens een nieuw evenwicht te vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hart

A

Het fysieke prestatievermogen wordt minder, al is de mate waarin dit gebeurd afhankelijk van het gebruik. Daarnaast neemt het adaptieve vermogen af: het vermogen van het hartt om snel te reageren op veranderingen.

Belangrijkste hartaandoeningen:

  • coronaire hartziekten: vernauwing van de kransslagaders wat resulteert in pijn op de borst, kortademigheid of verminderde inspanningstolerantie. Ook kan dit leiden tot een hartinfarct.
  • hartkleplijden: hartklep te nauw of te wijd.
  • ritmestoornissen: boezenfibrilleren of onregelmatige hartslag, verhoogd hert risico op een beroerte.
  • geleidingsstoornissen: prikkelgeleiding van het hart is verstoord, en wegrakingen kunnen optreden (pacemaker kan hierbij helpen).
  • hartfalen: de pompfunctie van het hart is verminderd, de oorzaak is een combinatie van coronaire hartziekten, hartkleplijden en een ritmestoornis.

Hartaandoeningen worden meestal behandeld met medicijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Longen

A

Het maximale vermogen van de longen om zuurstof op te nemen neemt af met de leeftijd.
COPD (chronic obstructive pulmonary disease) leidt tot een verdere inperking van de longfuncties. Behandeling met medicatie is noodzakelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nieren

A

de gemiddelde bloeddoorstroming van de nieren neemt af met de leeftijd. Hierdoor worden afvalstoffen maar ook geneesmidelen minder efficiënt verwerkt. Doseringen dienen worden aangepast, ook is het risico van overdosering en bijwerkingen groter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Blaas en genitalia

A

Ongewenst urineverlies (incontinentie) komt bij ouderen mensen veel voor. Slapte van de bekkenbodemspieren door een verzakking of oestrogeentekort, instabiliteit van de blaas door blaasontsteking, anatomische obstructie door een vergrote prostaat maar ook het onvermogen om het toilet te bereiken kunnen een oorzaak zijn aan ongewenst urine verlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zintuigen

A
De gezichtsscherpte (visus) neemt af door een stijvere lens, maar ook doordat minder licht het netvlies bereikt en het aantal zintuigcellen ook afneemt.
Ook het contrast zien wordt minder en de tijd nodig voor adaptatie aan licht- donkerwisselingen neemt toe. Kleurenzien verandert geleidelijk door vergeling van de ooglens. Visusproblemen worden vaak geassocieerd met depressiviteit.

Veelvoorkomende oogaandoeningen en hun behandelingen:

  • staar, vertroebeling van de ooglens, gezichtsscherpte en contrast zien neemt af. Met een staaroperatie wordt de lens vervangen door een kunstlens.
  • glaucoom: verhoogde oogboldruk, beschadiging van de oogzenuw, het wordt gekenmerkt doorhet uitvallen van delen van het gezichsveld. Kan worden behandeld met oogboldrukverlagende druppels.
  • retinopathie: het gezichtveld en scherpte nemen af. Wordt doormiddel van laserbehandeling behandeld.
  • Maculadegeneratie (macula is het gebied van het netvlies waarmee het scherpst wordt gezien) Preventie lijt mogelijk door niet te roken en door voldoende inname van vitamine C en E.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gehoor

A

Voroal de hogere frequenties worden minder goed waargenomen op oudere leeftijd, dit wordt presbyacusie genoemd. Sociale isolatie, verdriet over gemis aan sociale contacten en achterdocht kan het gevolg zijn.

De omgeving kan de communicatie bevorderen door bijvoorbeeld een rustige omgeving te creëren, langzamer spreken en zonodig herhalen, duidelijk articuleren, een zichtbaar gelaat hebben en het gesprokene ondersteunen met gebaar en mimiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

reuk en smaak

A

Worden minder naarmate men ouder wordt. De eetlust en voedseliname kan verminderen. Slechte tand, en mondhygiëne, verminderde speekselproductie, gebitsprothese problemen en het gebrik van medicatie spelen een rol bij smaakverlies. Het is beter meer kruiden te gebruiken als compensatie dan teveel zout en suiker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hersenen

A

Bij het stijgen van de leeftijd wordt atrofie van de hersenen waargenomen en een vermindering van de aantallen ganglioncellen. Het metabolisme van de hersenen en de omzetting van neurotransmitters nemen af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beroerte

A

Beroerte komt vaker voor, de mortaliteit is hoog en men heeft vaker te maken met blijvende beperkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

dementie

A

Van de 65-plussers is 10% dement, van de 90-plussers is 40% dement. In 85% betreft het de ziekte van Alzheimer/vasculaire dementie. Een combinatie komt ook vaak voor. De zelfstandigheid en autonomie van oudere met dementie wordt ernstig ingeperkt en is een zware last voor de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ziekte van Parkinson

A

De ziekte van Parkinson kenmerkt zich door bewegingsarmoede, traagheid, stijfheid en tremoren, veroorzaakt door een tekort aan dopamine in het striatum doordat dopamine producerende cellen in de substantia nigra degenereren.
veel van deze symptomen worden ook bij andere ziekten gezien, dit maakt een diagnose stellen vaak lastig.
Lopen en in evenwicht blijven worden moeilijker, de spraak wordt zachter, de gelaatsuitdrukking verstart en het denktempo vertraagt, de medicamenteuze therapie bestaat uit suppletie van dopamine en is symptomatisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

mond, maag en darmen

A

mond, maag en darmklachten komen veel voor bij ouderen. Tandenloosheid, maagzweren en obstipatie komen veel voor.

  • Ongeveer 40% van de 65-plussers is tandenloos. EEn goede gebitsprothese kan belemmeringen door voorkomen. Voor ouderen met een eigen gebit, is een goede mondverzorging eg belangrijk.
  • Het hoge gebruik van pijnstillers zoals de non-steroidal, anti-inflammatory drugs (NSAID’S) hebben maagzweren tot gevolg. Vaak zijn er alleen atypische symptomen aanwezig, zoals verminderde eetlust en misselijkheid. Behandeling kan bijna altijd medicamenteus plaatsvinden.
  • obstipatie is een veelvoorkomende klacht bij ouderen, dit wordt weerspiegeld door een hoog gebruik van laxantia. Een combinatie van verminderde activiteit, vezelarme voeding, verminderde vochtinname en gebruik van mdedicamenten met een negatieve werking op de darmmobiliteit kunnen verantwoordelijk worden gehouden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bewegingsapparaat

A

Meer dan 40% van de 65-plussers, en 80% van de 85 plussers hebben gewrichtsklachten.

-Artrose is degeneratie van gewrichtskraakbeen in combinatie met abnormale botvorming rond het gewricht. Dit leidt tot mobiliteitsverlies en een toenemende hulpbehoefte. Het veroorzaakt vaak chronische pijnklachten bij ouderen. De doelen van de behandeling zijn de vermindering van pijn en het behoud van het functioneren denk aan pijnstillers, fysiotherapie en gewricht vervangende operaties.

Fracturen
Osteoporose, waarbij het bot minder sterk wordt door ontkalking, komt veel voor bij ouderen. Valangst komt regelmatig voor na een heupfractuur, dit belemmert het herstel en het functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Urineweginfecties

A

Door een combinatie van atrofie van het genitale slijmvlies, verminderde vochtinname en daardoor afgenomen urineproductie, en onvolledige blaaslediging is bij ouderen sneller sprae van blaasontstekingen. De behandeling vindt plaats met antibiotica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Endocrinologische aandoeningen

A

Diabetes type 1 dan wordt er geen insuline meer geproduceerd, bij diabetes type 2 ook wel ouderdomsdiabetes is de insulineproductie verminderd en is er ook sprake van een zekere mate van resistentie van de weefsels tegen insuline. Tyupe 2 kan vaak met tabletten worden behandeld en is pas later ook insuline nodig.

De diabetestherapie heeft als belangrijk risico dat de bloed glucose spiegel in het bloed te laag wordt, genaamd hypoglykemie. Dit gaat gepaard met een hongergevoel, geeuwen en transpireren. Te hoge bloedglucosewaarden, die bij niet of onvoldoende behandelde diabetes aanwezig zijn, bemoeilijken het bestrijden van infecties door het lichaam.
Daarnaast vormen ze een grote risicofactor voor een aantal gevreesde langetermijncomplicaties:
-nefropathie:aantasting van de nierfunctie
-neuropathie: aantasting van de zenuwgeleiding
-retinopathie: aantasting van de netvliesfunctie
-angiopathie: vernauwing van de bloedvaten.

Door de lange termijncomplicaties kan dit tot invalidering leiden zoals blindheid, gevoelensverlies, loopstoornissen, nierinsufficientie met noodzaak tot dialyse, een verhoogd ricico op hartinfarcten door vernauwing van bloedvaten en vaatafsluitingen in de benen resulterend in amputaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

schildklierafwijkingen

A

Een te snelle schildklierwerking (hyperthyroïde) geeft veelal cardiale klachten, voor boezemfibrileren en hartfalen. Patiënten ervaren ook psychiatrische symptomen zoals onrust en gejaagdheid of juist apathie en sufheid.. Behandeling met radioactief jodium en thyrostatica zijn meestal afdoende.
Een trage schildklier kenmerkt zich door traagheid, kouwelijkheid, een schorre krakende lage stem, en vergeetachtigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

psychofarmaca, indicatiegebieden en bijwerkingen

A

psychofarmaca hebben zowel positieve en gewenste effecten, maar er is ook sprake van veel ongewenste effecten. Ouderen zijn gevoeliger voor bijwerkingen dan jongeren. Men moet dus goed attent zijn op bijwerkingen van eenmaal voorgeschreven psychofarmaca en het gebruik regelmatig heroverwegen.

Bijwerkingen hangen samen met neurotransmittersystemen waarop de psychofarmaca aangrijpen:

  • de oudere antidepressiva en antipsychotica hebben in wisselende mate anticholinerge (urineretentie, obstipatie, verhoogde oogboldruk, cognitieve stoornissen en delier), antihistaminerge (sufheid en slaperigheid), antiadrenerge (bloeddrukdaling bij houdingswisseling, die tot duizeligheid en vallen kan leiden) of noradregene (geleidingsstoornissen van het hart) effecten.
  • bij antidepressiva zijn er ook serotonerge bijwerkingen (misselijkheid, hoofdpijn, diarree, slaperigheid, bewegingsonrust en risico op verlaagd natriumgehalte). Efffect van antidepressiva op depressie kan enkele weken duren.
  • bij neuroleptica zijn er antidopaminerge effecten (parkinsonachtige verschijnselen).
  • anxiolytica en hypnotica hebben als belangrijke bijwerking een spierspanningverlagend effect en sufheid of slaperigheid. Bij ouderen kunnen deze middelen ook paradoxaal werken: tot agitatie en angst leiden, niet langer dan 4 weken gebruiken. Hypnotica (slaapmiddelen) worden bij voorkeur niet dagelijks gebruikt en niet langer dan 2 weken bij dagelijks gebruik.

-antipsychotica worden bij agitatie, agressie en wanen en hallucinaties bij mensen met dementie gebruikt. Gebruik dient dan na 3 maanden te worden verminderd of gestopt. Bijwerkingen parkinsonachtige verschijnselen, bewegingsonrust, dyskinesieën.

-stemmingsstabiliserende middelen (anti-epileptica lithium) wordt gebruikt bij msanie, bipolaire stoornis, ernstige depressie: sufheid coördinatie stoornissen.
Behandeling met deze middelen vrgt begeleiding door een psychiater.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

multidiscipliaire samenwerking

A

een goede samenwerking tussen psychologen en artsen en kennis en waardering voor elkaars deskundigheid is in deze situatie onontbeerlijk om te komen tot een juiste probleemstelling en een adequate oplossing. Ouderen die een beroep op hulpverleners doen, moeten hierop kunnen rekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

De website van CBS Statline laat zien dat in 2018/2019 de volgende langdurige aandoeningen het meest voorkwamen bij 65-plussers:

A
  • Hoge bloeddruk (36,5 procent van de 65-plussers, versus 16,0 procent van de totale populatie)
  • Gewrichtsslijtage van heup/knie (34,9 procent van de 65-plussers, versus 14,9 procent van de totale populatie)
  • Kanker (20,5 procent van de 65-plussers, versus 7,0 procent van de totale populatie)
  • Chronische gewrichtsontsteking (16,0 procent van de 65-plussers, versus 6,7 procent van de totale populatie)
  • Rugaandoening (15,2 procent van de 65-plussers, versus 8,9 procent van de totale populatie)
  • Suikerziekte (15,2 procent van de 65-plussers, versus 5,1 procent van de totale populatie)
  • Incontinentie (15,1 procent van de 65-plussers, versus 6,9 procent van de totale populatie)
  • Aandoening nek/schouder (13,2 procent van de 65-plussers, versus 9,0 procent van de totale populatie)
  • Allergie (12,8 procent van de 65-plussers, versus 19,4 procent van de totale populatie)
  • COPD, chronische bronchitis, longemfyseem (10,3 procent van de 65-plussers, versus 4,3 procent van de totale populatie)

Dit overzicht laat zien dat de meeste langdurige aandoeningen veel vaker voorkomen bij 65-plussers dan bij de rest van de populatie. Ook is het opmerkelijk dat een groot deel van de aandoeningen betrekking heeft op het bewegingsstelsel.

Afronden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Lees in de reader hoofdstuk 1 ‘Optimaal gezonde en minder gezonde veroudering’ en geef aan welke aspecten een rol spelen bij ‘gezond ouder worden’.

A

Volgens de Gezondheidsraad gaat het bij gezond ouder worden niet alleen om het behoud van een goede lichamelijke en geestelijke gezondheid, maar vooral om het (pro-actieve) proces dat ouderen in staat stelt een zelfstandig leven van goede kwaliteit te (blijven) leiden en aan de samenleving te blijven deelnemen (Gezondheidsraad, 2009). De interactie tussen de fysieke, mentale en emotionele gezondheid en de omgeving staat hierbij centraal. Het perspectief dat iemand heeft op mogelijke aandoeningen die komen kijken bij de veroudering speelt hierin een belangrijke rol. Iemand die een fysieke aandoening heeft maar hier goed mee kan omgaan (en dus nog steeds naar de rechterzijde van het Illness Wellness continuum kijkt), kan nog steeds als een gezonde oudere beschouwd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

In hoofdstuk 1 van de reader hebt u kennis gemaakt met Els de Wit en Anton Laurens. In deze eerste casussen wordt een beeld geschetst van het leven van Els en Anton

Hoe voldoen Els en Anton volgens u aan de verschillende aspecten van gezonde veroudering zoals u gelezen hebt in hoofdstuk 1 van de reader? Ziet u Els en Anton als ‘gezonde ouderen’? Geef in uw antwoord ook aan in hoeverre u denkt dat de basisbehoefte van Els en Anton op dit moment in het gedrang komen.

A

Els de Wit (64 jaar) lijkt in deze casus nog heel goed zelfstandig te kunnen functioneren. Ze heeft (door haar werk) nog voldoende sociale interactie en ook mentaal lijkt het heel goed te gaan met Els. Ze geeft aan nooit ernstige gezondheidsklachten te hebben gehad. Wel begint ze langzaam wat fysieke klachten en vermoeidheidsklachten te krijgen. Zolang deze klachten haar niet ernstig belemmeren in haar dagelijks functioneren en Els nog een positieve kijk op haar leven houdt, kan Els als een ‘gezondere oudere’ worden beschouwd. Uitgaande van deze beschreven casus, lijken de drie basisbehoeften van Els nog niet in het gedrang te komen. Ze werkt nog met plezier en is trots op wat ze hierbij nog presteert, en voelt zich dus waarschijnlijk nog competent. Ook geniet ze van de contacten met collega’s en klanten, waardoor haar sociale verbondenheid nog niet direct in het gedrang lijkt te komen. In de casus is niets beschreven waaruit op te maken is dat haar autonomie in het gedrang komt. NB Uiteraard is deze casus slechts een korte beschrijving van enkele aspecten uit het leven van Els. Natuurlijk kunnen er ook nog andere factoren in het leven van Els een rol spelen (die niet beschreven zijn in deze casus, bijvoorbeeld de fysieke omgeving waarin ze woont of het contact met haar familie) waardoor haar basisbehoeften in het gedrang zouden kunnen komen. Anton Laurens (68 jaar) lijkt in de casus zich wat onzeker te gaan voelen. Dit gaat veelal gepaard met een afname in de ervaren competentie, wat bij ouderen een belangrijke basisbehoefte is. Ook blijkt dat hij bepaalde activiteiten (zoals grasmaaien en fietsen met de kleinkinderen) minder gaat uitvoeren, wat mogelijk op termijn ook zijn ervaren sociale betrokkenheid (een andere belangrijke basisbehoefte) negatief kan beïnvloeden. Anton maakt zich op dit moment nog niet heel erg zorgen over zijn klachten en heeft dus nog een positieve kijk op het leven. Ook Anton lijkt daardoor nog steeds (ondanks zijn onzekerheid) nog naar de rechterzijde van het Illnes Wellness Continuüm te kijken en kan dus als ‘gezonde oudere’ beschouwd worden. Wel zijn er in de casus van Anton genoeg indicaties waardoor erop gelet moet worden dat Anton niet langzaam naar de linkerzijde van het continuüm gaat verschuiven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Op pagina 10 van de reader vindt u nogmaals een casus van Els de Wit (box 3) en Anton Laurens (box 4). Er hebben inmiddels enkele veranderingen plaatsgevonden in hun leven. Lees beide casussen, en beantwoord vervolgens (op basis van de kennis die u hebt opgedaan in hoofdstuk 1 van de reader) de vragen 3 t/m 5.

Vraag 3. Hoe voldoen Els en Anton volgens u nu op de verschillende aspecten die van belang zijn voor gezonde veroudering? Ziet u Els en Anton in deze casus als ‘gezonde ouderen’? Geef in uw antwoord ook aan in hoeverre u denkt dat de basisbehoefte van Els en Anton op dit moment in gedrang komen.

A

Els de Wit was altijd heel fit en vitaal, en zoals te zien was in de vorige casus leken haar basisbehoefte niet in het gedrang te komen. In de geschetste casus in box 3, lijkt met name de autonomie van Els sterk in het gedrang te komen. Els heeft het gevoel haar eigen dagplanning niet meer te mogen bepalen en heeft er moeite mee dat anderen voor haar bepalen wat ze zal eten. Haar behoefte aan sociale verbondenheid en competentie lijken nog niet direct in het gedrang te komen in deze casus. Door haar buikklachten voelt Els zich op dit moment niet zo gezond, en door haar ziekenhuisopname kan zij op dit moment niet zelfstandig functioneren en is zij dus niet zelfredzaam. Op dit moment zal zij dus niet als een optimaal gezonde oudere beschouwd worden omdat bepaalde basisbehoeften in het gedrang komen. Om concreter uitspraken te doen over de vraag of er wel nog sprake is van gezonde veroudering, zal gekeken moeten worden naar hoe zij na terugkomst uit het ziekenhuis haar leven hervat. Iedereen wordt immers wel eens ziek, maar als zij daarna weer gewoon haar leven herpakt, dan is er nog steeds sprake van gezonde veroudering. Anton Laurens blijkt de ziekte van Parkinson te hebben. Doordat hij vaak valt en moeilijker praat, gaan zijn ervaren competenties achteruit. Hij heeft het gevoel overgeleverd te zijn aan zorgprofessionals. Ook zijn gevoel van ervaren autonomie zal hiermee achteruit gaan. Doordat hij het gevoel heeft niet meer zoveel voor zijn kleinkinderen te kunnen betekenen, gaat ook zijn gevoel van sociale verbondenheid achteruit. Al zijn basisbehoeften komen dus in het gedrang. In de casus wordt beschreven dat Anton somber is en dat het van hem allemaal niet meer zo hoeft. Naast zijn fysieke en mentale gezondheid blijkt dus ook zijn emotionele gezondheid achteruit te gaan. Anton komt dus hiermee op de linkerzijde van het Illness Wellness Continuum terecht, waarbij van gezonde veroudering steeds minder sprake is.

29
Q

Vraag 4. In welke fase van het aanpassingsproces (zoals beschreven door de Nederlandse Hartstichting) bevindt Anton zich in de casus in box 4? Licht uw antwoord toe.

A

Anton lijkt in deze casus in het tweede fase van de acceptatie van de ziekte te zijn aangekomen. Hij lijkt te beseffen dat herstel niet mogelijk is. Hij lijkt niet meer bezig te zijn met het streven naar herstel en minimaliseren van de gevolgen zoals in fase 1 van de acceptatie van ziekten veelal het geval is. Fase 3 lijkt hij nog niet bereikt te hebben. Hij voelt zich vooral somber en overgeleverd maar lijkt voor zichzelf nog niet echt een weg te hebben gevonden in het omgaan met de ziekte.

30
Q

Vraag 5. Welke fase van emotie (volgens het vijf fasen model Elisabeth Kübler-Ross) herkent u in de casus van Anton zoals beschreven in box 4? Licht uw antwoord toe.

A
1 ontkenning (schok)
2 woede
3 marchanderen
4 voorbereidende depressie
Anton lijkt zich in deze  vierde fase van het model van Kübler-Ross te bevinden. De ziekte lijkt een zware druk op Anton te veroorzaken en hij toont ernstige klachten van somberheid.
5 aanvaarding en zelfvertrouwen

In dezen fasen van verliesverwerking, acceptatie en daptatie, kunnen onder meer psycho-educatie, lotgenotencontact en zelfmanagementinterventies toegepast worden om draagkracht te verhogen en een nieuwebalans terug te vinden.

31
Q

Wat wordt er volgens het filmpje van hoogleraar Jaap Seidell verstaan onder ‘Blue zones’?

A

‘Blue zones’ zijn vijf gebieden op de wereld waar mensen tot op hoge leeftijd kerngezond zijn, namelijk Okinawa, Loma Linda, Sardinië, Nicoya en Icaria.

Volgens hoogleraar Jaap Seidell zijn de volgende factoren van belang voor een gezonde veroudering:

leven naar je biologische klok (opstaan met de haan, en met de kippen op stok)
licht ontbijt: stoppen met eten zodra je 80 procent vol zit
actieve dag (veel wandelen)
een goede maaltijd: groente, fruit en noten, veel verse vis en zo nu en dan vlees (geen voeding uit pakjes en zakjes, fastfood en frisdrank)
alcohol beperken tot glaasje rode wijn bij het eten
sterk sociaal netwerk
Hierbij geldt: Er is niet een sleutel voor een gezonde oude dag: Een eenvoudig en karig maar sterk sociaal leven lijkt het beste recept.

32
Q

Welk dieet blijkt er naast een algemeen gezond voedingspatroon positief gerelateerd te zijn aan een gezonde veroudering? En welk voedingscomponent lijkt met name een negatief effect op diverse chronische aandoeningen te hebben?

A

Uit het review van Lafortune en collega’s blijkt naast het algemene gezonde voedingspatroon dat het mediterraanse dieet een positief effect heeft op succesvol ouder worden. Het eten van rood vlees en verwerkt vlees lijkt een negatieve invloed te hebben op hart- en vaatziekten, diabetes en kanker. Dat wil zeggen dat het eten van rood vlees en verwerkt vlees het risico op hart- en vaatziekten, diabetes en kanker verhoogd. Verzadigd vet lijkt een negatieve invloed te hebben op het functioneren van de oudere, en de kans op dementie en diabetes te verhogen.

33
Q

In de reader werd al aangegeven dat fysieke activiteit volgens de review van Bauman en collega’s zorgt voor een afname in leeftijdsgerelateerde functiebeperkingen. ‘Een afname in leeftijdsgerelateerde functiebeperkingen’ is nog redelijk algemeen.

Lees pagina s268-s271 van de review van Bauman et al, en geef aan welke voordelen fysieke activiteit heeft voor ouderen volgens de literatuur.

A

Voordelen van fysieke activiteit voor ouderen zijn:

afname in mortaliteit
afname in hartaandoeningen
afname in diabetes
afname in beroerte
afname in darm- en borstkanker
minder aandoeningen aan het bewegingsstelsel (incl. betere spierkracht en betere botdichtheid)
minder heupfracturen
minder vallen
gezonder gewicht
gezondere bloeddruk
grotere betrokkenheid bij de maatschappij
groter sociaalnetwerk
meer sociale steun
minder angst
minder depressie
minder stress
groter gevoel van levensvoldoening
meer zelfvertrouwen
betere nachtrust
verbeterde kwaliteit van leven
beter cognitief functioneren
34
Q

Bekijk de gezondheidsmonitor op CBS Statline (http://statline.cbs.nl/Statweb/) en zoek uit hoeveel procent van de 65-plussers rookt, overmatig drinkt, onvoldoende beweegt, ongezond eet of overgewicht heeft voor het jaar 2018/2019. Geef ook aan in hoeverre deze cijfers afwijken van het gedrag van de algemene bevolking. Pagina 4 en 5 van de tutorial ‘Zelf gegevens zoeken in CBS Statline’ begeleiden u stap voor stap in het vinden van deze gegevens.

A

Cijfers van de gezondheidsmonitor van CBS Statline laten de volgende cijfers zien uit 2018/2019 over bepaalde leefstijlgedragingen:

Roken: Waar in totaal 20,7 procent van de bevolking zegt te roken, geeft van de 65-plussers slechts 11,8 procent aan te roken. Wel geeft 54,0 procent van de 65-plussers aan ex-roker te zijn.
Alcoholgebruik: Waar in het algemeen 75,8 procent zegt alcohol te drinken (waarvan 11,0 procent zware drinkers en 10,2 procent overmatige drinkers), geeft van de 65-plussers 75,4 procent aan alcohol te drinken (waarvan 7,4 procent zware drinkers en 10,4 procent overmatige drinkers).
Gewicht: Waar 53,7 procent van de bevolking een gezond gewicht lijkt te hebben, heeft maar 40,5 procent van de 65-plussers een gezond gewicht. 58,5 procent van de 65-plussers heeft overgewicht (in vergelijking tot 44,0 procent bij de algemene bevolking) en 1,1 procent van de 65-plussers ondergewicht (in vergelijking tot 2,3 procent bij de algemene bevolking).
Lichamelijke activiteit (data uit 2016/2017 aangezien data uit 2018/2019 ontbreekt): Waar in totaal 55,9 procent van de bevolking aan de combinorm voor fysieke activiteit voldoet, stijgt dit percentage naar 70,9 procent bij de 65-plussers (NB Het verhoogde percentage 65-plussers dat aan de norm voldoet, heeft ook te maken met het feit dat voor 65-plussers activiteiten met een lage intensiteit ook meetellen voor het behalen van de norm, en bij andere volwassenen niet).
Voeding: Waar in totaal 29,3 procent van de bevolking dagelijks fruit eet en 20,2 procent dagelijks groente, blijkt van de 65-plussers 40,6 procent dagelijks fruit te eten en 16,2 procent dagelijks groente. Verder blijkt 16,2 procent van de bevolking minimaal twee keer per week vis te eten, in vergelijking tot 24,8 procent van de 65-plussers.
Conclusie: Hoewel 65-plussers op de meeste leefstijlgedragingen positiever lijken te scoren dan de algemene bevolking, blijkt nog steeds dat de grote meerderheid van de ouderen onvoldoende groente en fruit eet, en bijna 30 procent van de ouderen onvoldoende beweegt. Meer dan de helft van de ouderen (bijna 60 procent!) blijkt overgewicht te hebben. Gezien de relatie tussen leefstijl en gezondheid (zie reader), kan de beïnvloeding van deze leefstijlgedragingen tot een betere gezondheid leiden.

35
Q

Bij de ontwikkeling van (psychologische) interventies voor ouderen moet ook rekening gehouden worden met een aantal aspecten waarop ouderen verschillen van de algemene populatie.

Lees in de reader paragraaf 3.2 ‘Aandachtspunten bij interventies voor ouderen’ en de daarbij horende casussen (zie box 7 en 8 op pagina 26 en 27). Maak vervolgens de opdracht.

Vraag 1. Met welke aandachtspunten is er onvoldoende rekening gehouden bij de interventie die Els de Wit ontvangt zoals beschreven in box 7 van de reader? Welke verbeteringen zou u aanraden?
Vraag 2. Met welke aandachtspunten is er onvoldoende rekening gehouden bij de interventies die Anton Laurens ontvangt (zoals beschreven in box 8 van de reader)?

A

De interventie die Els ontvangt, richt zich direct en tegelijkertijd op twee leefstijlgedragingen. Daarbij is onvoldoende rekening gehouden met egodepletie: het fenomeen dat het vermogen tot zelfregulatie eerder uitgeput raakt door de toename in kwetsbaarheid bij ouderen. Dat vermogen tot zelfregulatie is nodig voor alle activiteiten waar enige discipline aan te pas komt, zoals gezond eten, voldoende bewegen, niet roken.
Dit is ook in de casus van Els terug te zien. Ze heeft moeite om in beide gedragingen tegelijk een verandering door te voeren. De inhoud van de interventie moet daarom beter worden afgestemd op haar vermogen tot zelfregulatie. Bijvoorbeeld door de interventie eerst te concentreren op een van de twee leefstijlgedragingen (alleen voeding of alleen bewegen). Pas wanneer dát gedrag een gewoonte is geworden, kan de aandacht op het andere leefstijlgedrag worden gericht.

Verder heeft Els het gevoel dat ze zelf niets heeft in te brengen in het gesprek met de leefstijlcoach. Ze heeft het gevoel dat de leefstijlcoach de expert is, en dat zij naar haar moet luisteren. Els heeft vooral het gevoel op haar vingers getikt te worden, en dat zij de adviezen van de leefstijlcoach strikt moet opvolgen. Ze durft hier geen vragen over te stellen. De therapeutische werkrelatie was dan ook niet helder voor Els. Aan het begin van het consult had de leefstijlcoach deze relatie verhelderd kunnen worden. De leefstijlcoach had kunnen aangeven dat zij graag samen met Els op zoek wil gaan naar mogelijkheden ter verbetering, en dat Els ook vooral zelf mag zeggen waar zij behoefte aan heeft of waar zij barrières ziet.
Doordat Els het gevoel heeft niets in te mogen brengen, komt ook de autonomie van Els in het gedrang. De leefstijlcoach had beter meer open vragen kunnen stellen en meer kunnen doorvragen, bijvoorbeeld door het toepassen van motivationele gespreksvoering. Op deze manier had de leefstijlcoach wellicht kunnen achterhalen dat Els helemaal niet van zwemmen houdt, en hadden zij samen kunnen zoeken naar een geschikte activiteit die Els wel leuk vindt, en die haar dus ook zou kunnen motiveren om dit langer vol te houden.

Aanvullend:

Het begrip egodepletie, ontwikkeld door een amerikaanse sociaal psycholoog Roy Baumeister en collega’s, wordt momenteel in de wetenschappelijke literatuur in twijfel getrokken. Replicatie studies vinden geen bewijs voor egodepletie en onderzoekers suggereren dat met name de gedachte van verminderde zelfregulatie leidt tot bepaald gedrag. Voor studenten die meer willen lezen hiervoor (optioneel) zie twee recent verschenen papers waarin wordt geconcludeerd dat er nog onvoldoende bewijs is om het begrip egodepletie te verwerpen (Friese et al, 2018, Blazques et al, 2017).

Anton gaat meedoen aan het programma ‘Voluit Leven’ dat is gebaseerd op de Acceptance and Commitment Therapie (ACT) in combinatie met technieken uit mindfulnesstraining. Dit kan op zichzelf een prima interventie zijn voor Anton, maar een aantal aspecten werken de effectiviteit en acceptatie van dit programma bij Anton tegen, namelijk:

Anton start met een sceptische houding met het programma. Hij vindt het allemaal een beetje zweverig. Er had meer rekening gehouden kunnen worden met de achtergronden en waarden van de tijd waarin Anton is opgegroeid. Zijn generatie is heel erg gewend om zich te concentreren op de lichamelijke klachten. Zonder voldoende toelichting zijn technieken als mindfulness voor deze generatie tamelijk onbekend, waardoor ze snel als zweverig beschouwd kunnen worden.
Anton worstelt er mee zo’n heel handboek door te moeten nemen met best lastige vragen en opdrachten. Er had meer rekening gehouden kunnen worden met het feit dat er op cognitief gebied achteruitgang kan plaatsvinden. Het aanleren van nieuwe informatie kan moeizamer gaan en de aandachtsspanne kan afnemen. Het moeten doornemen van een heel handboek kan dan ook een te grote cognitieve opgave zijn.
De sessie onder begeleiding van de psycholoog ging niet geweldig. Anton moest hiervoor helemaal naar de bovenste verdieping van het kantoor, waar het bovendien erg lawaaierig was. Bij het bepalen van de locatie voor de interventie is dan ook onvoldoende rekening gehouden met zowel zijn fysieke kwetsbaarheid als met de achteruitgang op sensorisch gebied, waardoor bijvoorbeeld omgevingsgeluiden voor een sterke ruis op de interventie kunnen zorgen.

36
Q

Determinanten van ziekte en gezonde veroudering

A

De diversiteit tussen ouderen is het gevolg van erfelijke invloeden, keuzes die ouderen gedurende hun leven gemaakt hebben (zoals keuzes in leefstijlgedragingen verleden en ook nu) en omgevingsinvloeden. Al deze factoren kunnen invloed hebben op het verouderingsproces, de ontwikkeling van ziekten en het beperken van het functioneren.
Zelfs wanneer men pas op latere leeftijd start met voldoende beweging en gezonde voeding, heeft dit nog positieve effecten op gezondheid en welzijn. De meest bekende leefstijlgedragingen die invloed kunnen hebben op de gezondheid van ouderen zijn fysieke activiteit, voeding (ondervoeding vooral bij ouderen in verzorgingsinstellingen is een belangrijk probleem), roken en alcoholgebruik.

37
Q

Determinanten van een gezonde leefstijl,
1 van de taken van een gezondheidspsycholoog kan zijn om met een gedragsdeterminanten analyse te achterhalen welke factoren ten grondslag liggen aan gedrag, en we dus mogelijk kunnen beïnvloeden om gedrag te bevorderen. Zo’n gedragsdeterminanten analyse kan plaatsvinden in een intake gesprek bij de praktijkondersteuner van de huisarts POH of met een gevalideerde vragenlijst waarbij in kaart wordt gebracht welke factoren nu voor ouderen bepalend zijn voor het uitvoeren van gedrag. Verklaringsmodellen zijn Sociaal cognitieve theorie, het beredeneerd gedrag model, de theorie van gepland gedrag en de zelfdeterminatie theorie. Belangrijke determinanten van leefstijlgedrag zijn onder andere:

A
  • intentie: de mate waarin iemand van plan is een bepaald gedrag uit te voeren
    -Motivatie: hoe sterk iemand gedreven is om gedrag uit te voeren
    (waar het bij intentie ging om de sterkte (de kwantiteit) van de motivatie, verwijst motivstie vooral naar de aard, de kwaliteit ervan)
    -Attitude, uitkomstverwachting: de houding ten aanzien van bepaald gedrag, hierbij hangt iemands attitude veelal samen met de beliefs (specifieke verwachte voor en nadelen) die de persoon aan het gedrag verbindt.
    -Eigen- effectiviteit: de verwachtingen die mensen hebben over hun eigen vemogen om een bepaald gedrag uit te kunnen voeren.
    -subjectieve norm: de gepercipieerde verachtingen van belangrijke anderen; wat je verwacht dat anderen vinden van jouw gedrag.
    -sociale steun: steun of druk die je van anderen mensen ervaart uit je omgeving.
    -modelling: gedrag dat je anderen ziet uitvoeren, voorbeeldgedrag.
    -kennis: hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen kennis over de relatie tussen gedrag en risico (zoals de kans op het krijgen van een bepaalde ziekte), kennis over hoe je kunt veranderen (bijvoorbeeld hoe je kunt stoppen met roken), en theoretische diepgaande kennnis (bijvoorbeelkd over waarom roken tot hart en vaatziekten leidt). Hierbij is kennis tevens sterk gerelateerd aan bepaalde gezondheidsvaardigheden, ook wel health literacy genoemd, een begrip dat aangeeft in hoeverre mensen vaardig zijn om informatie over gezondheid en ziekte te verkrijgen, te begrijpen te evalueren en correct toe te passen.
    -gewoonte: automatisch geactiveerde gedragingen. Met name bij de oudere doelgroep kunnen deze een belangrijke rol spelen. Bij het leefstijlgedrag van ouderen gaat het vaak om langdurig ingesleten gewoonten.
    -bewustzijn: het hebben van voldoende kennis en inzicht in het eigen gedrag. (Weet je bijvoorbeeld dat je te weinig beweegt of dat je te veel zout eet?

Andere persoonlijke determinanten die iemands gedrag kunnen verklaren zijn leeftijd, geslacht, inkomen en opleidingsniveau.
Onderzoek laat zien dat ouderen, alleenstaande vrouwen en mensen met een lagere opleidingsniveaus gemiddeld genomen een slechtere gezondheid hebben, meer beperkingen hebben en meer zorg gebruiken. laagopgeleiden leven gemiddeld 6 jaar korter dan hoogopgeleiden. Zij hebben ook vaker gezondheidsproblemen en brengen daardoor een korter deel van hun leven in goede gezondheid door.

38
Q

Determinanten in kaart brengen

A

kijk zowel naar de relevantie van de determinant (de sterkte waarmee de determinant samenhangt met het gedrag) als de beïnvloedbaarheid van de determinant, voordat men bepaalt op welke determinanten een mogelijke interventie gericht zal worden.
Ook niet beinvloedbare determinanten kunnen echter een belangrijke rol spelen bij preventie. Dezxe kunnen namelijk behulpzaam zijn bij het identificeren van groepen met een verhoogde kans op een bepaalde aandoening of op een bepaald risicogedrag.

39
Q

Invloed van de fysieke omgeving op gezondheid en zelfredzaamheid van ouderen

A
  • veiligheid: een veilige woonomgeving kan de kans op vallen verminderen en de zelfredzaamheid bevorderen. Een goede verkeersveiligheid (zoals goede verlichting en duidelijke belijning) verkleint de kans op verkeersongevallen met letsel, en bevordert het vermogen van ouderen om zelfstandig op pad te gaan en activiteiten te ondernemen.
  • toegang tot faciliteiten: een beperkte toegang tot faciliteiten, bijvoorbeeld wanneer gebouwen alleen via een trap te bereiken zijn, of wanneer de kosten voor bepaalde sport accommodaties te hoog zijn, kunnen de mobiliteit en zelfredzaamheid van ouderen verminderen.
  • weersomstandigheden: oudere zijn gevoeliger voor hitte en kou. Weersomstandigheden kunnen ervoor zorgen dat ouderen minder actief kunnen zijn. ook bij interventies moet hier rekening mee gehouden worden.
  • binnenmilieu: allerlei stoffen binnen het huis van ouderen kunnen hun gezondheid en zelfredzaamheid negatief beïnvloeden. Hierbij kan gedacht worden aan vocht bij het koken en wassen, tabaksrook en vluchtige stoffen uit meubels. zonder voldoende ventilatie kunnen deze stoffen gezondheidsproblemen veroorzaken, zoals vermoeidheid, hoofdpijn luchtwegklachten en hart en vaatziekten.

De sociale omgeving kan een positieve invloed hebben op de gezondheid en het leefstijlgedrag van ouderen. wanneer de omgeving sociale steun oplevert, bijvoorbeeld praktische hulp zoals klusjes en boodschappen doen, maar ook adviezen of een luisterend oor kunnen een positief effect hebben op de gezondheid. De sociale omgeving kan echter ook een negatieve invloed hebben, bijvoorbeeld wanneer deze stress oplevert, wanneer er iemand overlijdt in de directe omgeving of wanneer personen uit de directe omgeving zelf ongezond gedrag vertonen. Het hebben van een partner is een belangrijke bron van steun bij (gezondheids) problemen.

40
Q

Als gezondheidspsycholoog krijgt u (op basis van de casus van Els de Wit in box 7) de volgende vraag:

Op welke leefstijlgedragingen is er voor Els nog winst te behalen, en welke sociaalcognitieve of omgevingsdeterminanten spelen hierin (volgens de casus) voor Els een belangrijke rol?

A

Uit de casus is op te maken dat er op dit moment vooral op het gebied van gezonde voeding nog winst te behalen is. Els kiest na een drukke werkdag vrij makkelijk voor een ‘snelle hap’.

Sociaalcognitieve of omgevingsdeterminanten die hierbij mogelijk een rol spelen:

Kennis – Els weet niet hoe ze in weinig tijd een gezonde maaltijd kan klaarmaken.
Eigen-effectiviteit – Els denkt niet dat het haar lukt om nog een gezonde maaltijd te bereiden.
Sociale invloed – De collega’s van Els zeggen ook na een lange werkdag geen gezonde maaltijd meer te maken.
Ook op het beweeggedrag van Els is winst te behalen. Op dit moment beweegt ze op haar werk veel. Na haar werk heeft ze hier wel wat fysieke klachten van. In haar vrije tijd beweegt ze maar amper. Het gevaar wat hier bij dreigt is dat Els zodra zij met pensioen gaat, te weinig zal bewegen om een goede gezondheid te behouden.

Belangrijke determinanten die hierbij een rol kunnen spelen zijn:

Intentie – Els is vooralsnog niet van plan om in haar vrije tijd fysiek actief te zijn.
Motivatie – Els heeft geen zin om in haar vrijetijd te bewegen.
Attitude, uitkomstverwachtingen – Els associeert het vele bewegen op dit moment met pijn en vermoeidheid. Ze moet meer aandacht krijgen voor de voordelen van voldoende bewegen.
Kennis – Els is zich niet bewust van het belang van voldoende bewegen op haar leeftijd. Ze denkt dat dit vooral voor jonge mensen van belang is.
Gewoonte – Els is al jaren gewend om alleen maar op het werk heel actief te zijn, en thuis in haar vrije tijd niet meer. Deze gewoonte moet doorbroken worden.

41
Q

Geef een korte omschrijving van de Actief Plus-interventie en de mogelijke effecten van deze interventie op het leefstijlgedrag van ouderen.

A

Actief Plus is een advies-op-maat-programma om het beweeggedrag van vijftigplussers te bevorderen. De deelnemers ontvangen, op basis van door hen persoonlijk ingevulde vragenlijsten, binnen vier maanden drie keer schriftelijk of online advies op maat waarmee zij bewust worden gemaakt van hun eigen beweeggedrag, en (aan de hand van hun persoonlijke karakteristieken en behoeften) gemotiveerd worden om meer te gaan en te blijven bewegen. Positief aan Actief Plus is de planmatige opzet, ontwikkeld aan de hand van Intervention Mapping. Er is goed in kaart gebracht welke factoren van invloed zijn en op welke wijze deze aangepakt worden. Sterk is de specifiek op de doelgroep gerichte informatie (tailoring). Op korte termijn is de interventie voor beide varianten (schriftelijk en online) effectief in het verbeteren van beweeggedrag. Na twaalf maanden is het effect met name zichtbaar bij de schriftelijke interventie. Zowel de schriftelijke als de online interventie zijn kosteneffectief op lange termijn, en leiden tot een afname in de incidentie van chronische ziekten.

42
Q

interventies ter bevordering en zelfredzaamheid van ouderen

A

interventies waar de gezondheidspsycholoog bij betrokken is, zijn vaak preventieve interventies. Ht voornaamste doel van deze interventies is gezondheidsklachten voorkomen (gezond blijven door hun gezondheid te bevorderen). Wanneer de klachten al bestaan, is het belangrijk deze in een zo vroeg mogelijk stadium op te sporen, verergering te voorkomen/impact ervan op functioneren, sociaal welbevinden en kwaliteit van leven te beperken. Preventie betekent dus nit alleen behandeling van klachten en problemen, maar ook ht bevorderen van welbevinden en veerkracht.

43
Q

interventiecyclus

A

1 diagnose fase:
in deze fase analyseert u wat het gezondheidsprobleem is (bijv. een toename in het aantal ouderen met hart en vaatziekten), welk gedrag hieraan ten grondslag ligt (bijvoorbeeld een te hoge consumptie van zout door ouderen) en welke determinanten aan het gedrag ten grondslag liggen (bijvoorbeeld een gebrek aan bewustzijn van dit gedrag, of een gebrek aan kennis over de ingrediënten van voeding).
2 voorbereidingsfase:
hierin kiest u of u een bestaande interventie wilt aanbieden (waarbij u nagaat wat de effectiviteit is van deze interventie, of er nog aanpassingen nodig zijn en of deze geïntegreerd kan worden in bestaande werkwijzen) of dat U zelf een interventie wilt ontwikkelen (nagaat welke werkzame elementen u dan graag zou willen toepassen in een interventie).
3 implementatiefase:
hierbij gaat u de interventie daadwerkelijk uitvoeren. Hieraan voorafgaand gaat u na welke factoren de uitvoering van de interventie kunnen verhinderen of bevorderen en hoe u de doelgroep van de interventie of evt. tussenpersonen kunt bereiken.
4 Evaluatiefase: hierin worden de bereikte effecten van de interventie vastgesteld en bepaald of het gehele proces naar wens verlopen is.

44
Q

Bij indeling van de interventie naar de doelgroep waarvoor deze bedoeld is, maken we onderscheid naar ziektestadium;

A

1 universele preventie
Deze bevordert en beschermt actief de gezondheid van de gezonde bevolking.
2selectieve preventie
Deze probeert e voorkomen dat personen met 1 of meer risicofactoren (determinanten) voor een bepaalde aandoening daadwerkelijk ziek worden.
3 geïndiceerde preventie
Deze probeert te voorkomen dat beginnende klachten verergeren tot een aandoening.
4 zorg gerelateerde preventie
deze probeert te voorkomen dat een bestaande aandoening leidt tot complicaties, beperkingen, een lagere kwaliteit van leven of sterfte. Daarnaast kan preventie zich ook richten op het verkleinen van sociaal economische gezondheidsverschillen die ontstaan ten gevolge van een chronische ziekte.

45
Q

Als we kijken naar de fase waarin de ziekte zich bevindt, levert dit de volgen
de 3 soorten interventies op:

A

1 primaire preventie
activiteiten ter voorkoming of uitstel van gezondheidsklachten bij ouderen, bijvoorbeeld door het bevorderen van fysieke activiteit bij gezonde ouderen om fysieke achteruitgang, dementie of eenzaamheid zoveel mogelijk tegen te gaan. Primaire preventie gezondheidspsychologische interventies spelen veelal in op de psychosociale determinanten om het leefstijlgedrag positief te beïnvloeden.

2 secundaire preventie:
hierbij worden ziekten of afwijkingen in een vroeg stadium opgespoord bij personen die ziek zijn, een verhoogd risico lopen of een bepaalde genetische aanleg hebben. De ziekte kan daardoor eerder worden behandeld, zodat deze eerder geneest of niet erger wordt. Denk bijvoorbeeld aan vroegtijdige opsporing van kanker door bevolkingsonderzoek en zelftesten voor diabetisch.

3 tertiaire preventie:
hierbij bestaat de doelgroep uit patiënten en worden complicaties en ziekteverergering voorkomen. Hierbij probeert men mensen die al een bepaalde diagnose hebben, te helpen zo goed mogelijk te leven met de handicap of ziekte om hun kwaliteit van leven te behouden of te vergroten, denk bijvoorbeeld aan coaching en counseling, het bevorderen van zelfmanagement en therapietrouw, het promoten van een gezond dieet om verdere klachten te voorkomen, of het stimuleren van lotgenoten contact. Ook het bevorderen van zelfredzaamheid va patiënten valt hieronder.

Een essentiële voorwaarde voor succesvolle preventie is dat die goed wordt afgestemd op de persoon of op de doelgroep. De grote verschillen tussen ouderen weerspiegelen ook wat er mrt preventie binnen deze groep te behalen valt. Bij gezonde ouderen staat het behoud van gezondheid en participatie vooro[p (en staan dus vooral primaire en secundaire preventie centraal, ofwel de universele en geïndiceerde preventie). Bij kwetsbare ouderen ligt de nadruk meer op welbevinden dan op zelfredzaamheid.

Tot slot kunnen preventieve interventies ook ingedeeld worden naar de manier van uitvoering:

  • individuele gezondheidspsychologische interventies
  • gezondheidspsychologische interventies op groepsniveau
  • massamediale gezondheidspsychologische interventies.
46
Q

Individuele gezondheidspsychologische interventies

A

Er is een breed scala aan interventies, als we kijken naar het doel ervan. zo zijn er interventies gericht op het vergroten van kennis (over de aandoening en het verwachte beloop). Ook zijn er interventies voor het aanleren van vaardigheden. Verder zijn er interventies om te leren reflecteren (bijvoorbeeld door life review therapie) Tot slot zijn er interventies om weerbaarheid en verkracht te vergroten (bijvoorbeeld via ACT).

Tegenwoordig krijgt een speciale vorm van interventies steeds meer aandacht: eHealth interventies. De groei van het aantal ouderen en chronisch zieken, en de (daarmee) toenemende druk op de gezondheidszorg vraagt om een efficiëntere inrichting van die gezondheidszorg. Bij eHealth vindt informatie uitwisseling en communicatie met professionals voornamelijk via het internet plaats, en is vooral bedoeld om in de zorg een beweging op gang te brengen naar meer zelfredzaamheid, zelfregie en zelfzorg van de patiënten. eHealth kan dan ook worden ingezet als primaire, secundaire en tertiaire preventie.

Een bekende vorm van eHealth-interventies die hier rekening mee houdt, is ‘advies-op-maat’, ook wel ‘computertailoring’ genoemd. Bij computertailoring worden met een vragenlijst de persoonlijke kenmerken van de deelnemer in kaart gebracht. Aan de hand van de antwoorden van de deelnemer worden vervolgens m.b.v. computer gebaseerde beslisregels ()als-dan-formules) bepaalde adviesteksten gekozen uit de database, die samen een advies op maat vormen dat rekening houdt met de persoonlijke kenmerken van de deelnemer. De info die de deelnemer ontvangt kan zo automatisch worden afgestemd op de leeftijd, het geslacht of de ervaren gezondheid van de deelnemer.

47
Q

Health literacy en computer literacy

A

Voor een goede uitvoering van eHealth-toepassingen is het belangrijk dat ouderen meer vertrouwd raken met en gebruik willen maken van digitale mogelijkheden in de zorg. De verminderde toegang tot internet in sommige sociaal-demografische groepen kan invloed hebben op de gezondheid van bepaalde groepen ouderen. Hier komt naast het begrip ‘health literacy’, ook het begrip computer literacy om de hoek krijgen. Onder computer literacy verstaan we de vaardigheden om computers of technologie efficiënt te gebruiken.
fysieke en mentale aandoeningen kunnen het gebruik van e Health beperken.

48
Q

gezondheidspsychologische interventies op groepsniveau

A

Bijvoorbeeld psycho-eductie binnen een GGZ-instelling of in een ziekenhuis, zelfmanagementprogramma’s voor groepen ouderen.

Zelfmanagementprogramma’s bij ouderen zijn specifiek gericht op het behouden of verhogen van kwaliteit van leven door:

  • het compenseren voor verlies op bepaalde levensterreinen (zoals betaalde arbeid, mobiliteit, (intieme) relaties), met inachtneming van de onderlinge verbanden over de verschillende levensterreinen heen.
  • het aanboren van nieuwe hulpbronnen.
  • het in stand houden van zelfsturend vermogen.
49
Q

Massa mediale gezondheidspsychologische interventies

A

Bijv. bevolkingsonderzoek of spotjes op radio en televisie. Campagnes om mensen het gevoel te geven dat het gewenste gedrag ‘normaal’ is of om bewustzijn over een bepaald gedrag of aandoening te creëren in de algemene populatie. Masssamediale campagnes zijn daarom niet alleen op ouderen gericht, maar ook (of soms zelfs juist) op hun omgeving. Denk aan spotjes om mensen bewust te maken van het aantal eenzame ouderen, het herkennen van de symptomen van een beroerte en de steunbetuigingscampagne zoals ‘samen dementievriendelijk.’

50
Q

Aandachtspunten bij interventies voor ouderen

A

Zoals we eerder zagen kunnen tijdens de veroudering 3 basisbehoeften in het gedrang komen. Om mensen gezond en gelukkig ouder te laten worden, is het belangrijk dit goed in de gaten te houden ook bij de ontwikkeling en implementatie van interventies voor ouderen.

1 Behoefte aan autonomie
Veel ouderen zijn niet bekend met de therapeutische werkrelatie, bang voor beperking. Daarom veel info geven over werkwijze/interventie. Rekening houden met de achtergronden en waarden van de tijd waarin de oudere is opgegroeid.
Bijv. motiverende gespreksvoering is een clïentgerichte manier van counseling met het doel om mensen zelf hun eigen ambivalentie te laten onderzoeken en om hen verder te helpen in het proces van gedragsverandering. De relatie tussen de oudere en therapeut is gelijkwaardig. De motivatie voor verandering komt van de oudere zelf.
Andere ouderen hebben wellicht minder behoefte aan een therapeut waarbij zij zelf veel moeten vertellen en horen zij liever gewoon direct van de therapeut wat ze nu moeten doen.
Verder kunnen ook veranderingen in woon-en leefomgeving (zoals verblijf in een zorginstelling)zorgen voor een afname in keuze vrijheid van de oudere, omdat hun privacy in het gedrang komt en zij niet op de hoogte zijn van hun eigen mogelijkheden voor zorg en ondersteuning. Als de zorginstelling de interventie aanvraagt is het nodig na te gaan of de info klopt bij de betreffende oudere.

2 Behoefte aan competentie
Door de toename in kwetsbaarheid bij ouderen is de kans groter dat het vermogen tot zelfregulatie (nodig voor alle activiteiten waar enige discipline aan te pas komt, zoals gezond eten, voldoende bewegen, niet roken) eerder uitgeput raakt, dit fenomeen wordt ook wel ego depletie genoemd.
Vooral bij ouderen is het dan ook van belang o m de omvang en de inhoud van de interventie af te stemmen op het (mogelijk verminderde) vermogen tot zelfregulatie van de oudere.

Zingeving kan dan ook van grote invloed zijn op de (on)gezonde keuzes die ouderen maken. Vaak is het echter ook zo dat ouderen het kunnen accepteren dat zij op latere leeftijd gezondheidsproblemen krijgen, maar wel hun welbevinden (zoals zelfredzaamheid en competentie) optimaal willen houden. Dat kan juist een motivatie zijn voor een gezondere leefstijl. Ouderen kunnen dus als gevolg van al bestaande gezondheidsproblemen anders tegen bepaalde leefstijl gedragingen aankijken.

Het is verstandig om hier zowel bij de ontwikkeling van de interventie, als bij het werven van e doelgroep rekening mee te houden. Daarnaast dient er bij het bepalen van de locatie voor een interventie voor ouderen rekening gehouden te worden met hun fysieke kwetsbarheid. De locatie dient voldoende bereikbaar te zijn, ook voor minder valide ouderen. Hulp bieden bij vervoer of ouderen thuis bezoeken voor een interventie kan noodzakelijk zijn bij een toename van kwetsbaarheid.

3 behoefte aan sociale verbondenheid
ouderen kunnen als gevolg van bepaalde klachten sociale activiteiten gaan vermijden.
Ook kunnen bij het ouder worden veranderingen in de persoonlijkheid plaatsvinden, vooral het anders ervaren van de levensfase. Bij het ouder worden zou men bijvoorbeeld van plezier zoeken meer verschuiven in de richting van pijn vermijden. Dit kan leiden tot meer passiviteit ipv activiteit, en daarmee ook verminderde sociale verbondenheid. Dit kan ook gepaard gaan met een toenemende confrontatie met het eigen levenseinde en een grote stempel van het verleden.
Dit besef verandert de balans tussen wat men wilt het investeren in het eigen leven en wat er nog te winnen valt.
Er zijn minder sociale relaties maar vaak wordt het welbevinden van de ander ook belangrijken dan dat van zichzelf.

51
Q

Interventies voor mantelzorgers

A

Mantelzorgers hebben een hogere kwetsbaarheid voor depressie en voor fysieke gezondheidsproblemen. Deze mogelijke psychische of fysieke gevolgen van mantelzorg zijn onafhankelijk van het ziektebeeld en worden vooral bepaald door chronische stress en het ervaren gevoel van belasting.
De subjectieve belasting wordt bepaald door een interactie tussen
kenmerken van de persoon voor wie gezorgd wordt, zoals de nachtelijke onrust of sombere stemming van Anton
kenmerken van de mantelzorger, bijvoorbeeld Mieke haar kennis over Parkinson, haar copingvaardigheden (hulp zoeken bij de praktijkondersteuner) en persoonlijkheidskenmerken (optimistisch van aard)
kenmerken van de omgeving (bijvoorbeeld de respijtzorg/snipperdag van Mieke).

Mantelzorgers vragen zelf niet gauw om hulp, maar cijferen zichzelf eerder weg. Deze chronische stress en overbelasting kunnen leiden tot lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, nekpijn, te hoge bloeddruk en allerlei andere lichamelijk onverklaarbare klachten. Om een maladaptieve zorgstrategie te voorkomen, is het voor patient en mantelzorger belangrijk om de gezondheid van de mantelzorger te behouden.
De grootste winst is te halen bij de preventie van (fysieke, mentale en sociale) gezondheidsproblemen, want voorkomen is altijd beter dan genezen.

52
Q

Vraag 2. Welke fasen worden onderscheiden in het mantelzorgproces? Herkent u deze fasen ook in het verhaal van Mieke (vrouw van Anton) zoals beschreven in casus ‘Anton en Mieke Laurens (deel 2 - vijf jaar later) en casus ‘Anton en mantelzorger Mieke Laurens (deel 4, tien jaar later)?

A

Eerste fase: roladaptatie – het leren aanpassen aan de nieuwe rol door het uiten van gevoelens van verlies en verdriet en het accepteren en leren omgaan met de situatie.
Eerst houdt Mieke zich naar de buitenwereld groot en positief, ze vindt dat ze niet mag klagen (casus Anton en Mieke Laurens deel 2, vijf jaar later). Later leert ze eerlijker te zijn tegenover zichzelf en de buitenwereld (Mieke: ‘Dat is echt wennen hoor, af en toe vliegt de angst mij wel aan’ – casus Anton en mantelzorger Mieke Laurens deel 4, tien jaar later).
Na het uiten van deze gevoelens kan Mieke beginnen met het aanpassingsproces en leren omgaan met het verlies en de problemen.

Tweede fase: roluitvoering – door de toenemende hulpbehoevendheid staan in deze fase praktische hulp en problemen centraal.
Zo is er voor Anton een rolstoel geregeld en brengt Mieke Anton naar alle afspraken in het ziekenhuis en bij de fysiotherapeut. Mieke is 24 uur per dag mantelzorger voor Anton.

Derde fase: het uit handen geven van de mantelzorg – Mieke heeft als mantelzorger veel baat bij de informele zorg die de vrijwilliger biedt. Parkinson is een progressieve aandoening waardoor Anton langdurig en in toenemende mate hulpbehoevend is. Alleen al het verzorgen van Anton is een steeds zwaardere last voor Mieke als mantelzorger, maar daar komt nog veel meer bij. Mieke moet omgaan met steeds meer cognitieve en lichamelijke problemen en de veranderingen in emoties en gedrag bij Anton. Verder vragen veranderingen in economische en sociale omstandigheden haar aandacht en moet ze beslissen over juridische zaken, zorg en behandeling.
Om Mieke zo veerkrachtig, flexibel en creatief (en dus gezond) mogelijk te houden en te behoeden voor depressie en fysieke gezondheidsproblemen, biedt de respijtzorg (en Mieke haar ‘snipperdag’) een goede oplossing. Deze uitbesteding gaat vaak (zoals bij Mieke) gepaard met een schuldgevoel.

53
Q

Vraag 3. Voor Antons welbevinden is het belangrijk dat Mieke een adaptieve zorgstrategie hanteert. Vindt u op basis van de casusbeschrijving dat Mieke een adaptieve zorgstrategie hanteert?

A

Een adaptieve zorgstrategie houdt in dat de mantelzorger de patiënt ondersteunend, rustig en meegaand benadert. Mieke laat zien dat zij Anton eerst heel meegaand benaderde (‘Lukt dit niet vandaag, nou dan proberen we het morgen toch gewoon weer!’) maar dat zij dit wel moeilijker is gaan vinden vanwege haar eigen beperkingen. Het is heel adaptief van Mieke om tijdig op zoek te gaan naar hulp om niet ongeduldig en geïrriteerd op Anton te reageren. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het voor vrouwen vaak moeilijker is om taken uit handen te geven. Ze lopen hierdoor een groter risico om overbelast te raken dan mannelijke mantelzorgers.

54
Q

Gezondheidsklachten bij ouderen kunnen zowel fysiek als mentaal zijn. Bij beide soorten klachten is samenwerking tussen verschillende disciplines (zoals artsen, specialisten en psychologen) essentieel. In de cursus Ouderenpsychologie maakt u kennis met het vakgebied van een psycholoog vanuit een levensloopperspectief, een gezondheidspsychologisch perspectief, een arbeidspsychologisch perspectief en vanuit de klinische psychologie. Zeker wanneer een oudere kampt met mentale klachten, kan inzet van psychologen van verschillende disciplines essentieel zijn, en is de scheidslijn tussen deze verschillende psychologische disciplines ook niet altijd even helder.

Bekijk onderstaand interview met Marjolein de Vugt, auteur van hoofdstuk 23 ‘Mantelzorgers’ van het Handboek ouderenpsychologie. Zij vertelt over het project van Alzheimer Centrum Limburg waarin men ouderen graag wil leren om goed te blijven communiceren met hun partner en mantelzorger. Benadering vanuit een klinisch en een levensloopperspectief is hierbij van belang, maar ook een gezondheidspsycholoog kan hierbij een belangrijke rol spelen in het ontwikkelen, implementeren en evalueren van een interventie voor de partner/mantelzorger van de dementiepatient. Een gezondheidspsycholoog kan er met behulp van onderzoek en interventie voor te zorgen dat de mantelzorger (in dit geval de partner van de dementiepatient) niet te zwaar belast raakt met de zorg voor zijn of haar partner en dat de gezondheid van de mantelzorger zo optimaal mogelijk blijft.

Wat is het belangrijkste doel en de relevantie van de studie die is beschreven in dit artikel?

A

De studie die beschreven is in het artikel heeft als doel: het in kaart brengen van de profielen van mantelzorgers van mensen met dementie, en vervolgens evalueren hoe deze profielen samenhangen met de mate waarin de mantelzorger zijn kwaliteit van leven ervaart, de mate waarin die last heeft van depressieve symptomen en de mate van volharding (perseverance) van de mantelzorger. De relevantie van deze studie is dat er (naast de aandacht voor de dementiepatiënt zelf) meer aandacht moet komen voor het zelfmanagement van mantelzorger. Het in kaart brengen van de kenmerken van mantelzorgers, die gerelateerd zijn aan de kwaliteit van leven, de mate van depressieve symptomen en het volhardingsvermogen van de mantelzorger, kan helpen om meer gepersonaliseerde interventies te ontwikkelen die zowel de gezondheid van de mantelzorger als de patiënt zelf kunnen bevorderen.

55
Q

In de inleiding van het artikel van Janssen, De Vught et al. (2017) wordt ingegaan op de definitie van gezondheid (die ook in studietaak 3.1 is behandeld). Ook bespreken de auteurs hoe het bieden van mantelzorg ook de gezondheid van de mantelzorger kan beïnvloeden.

Vraag 5. Leg uit (op basis van de definitie van gezondheid en de nadelige gevolgen van mantelzorg zoals bestudeerd in hoofdstuk 23 van het handboek) hoe het bieden van mantelzorg de gezondheid van de mantelzorger in het gedrang kan brengen.

A

‘Gezondheid’ is de laatste decennia veranderd van een statisch begrip in een meer dynamisch begrip. Het huidige begrip van gezondheid gaat ervan uit dat mensen zich kunnen aanpassen aan veranderde situaties, en dat de inzet van zelfmanagementtechnieken noodzakelijk kan zijn. Zoals ook in studietaak 3.1 besproken: wanneer iemand een diagnose ‘chronische aandoening’ krijgt, maar hier toch heel positief mee kan omgaan, kan iemand nog steeds als gezond beschouwd worden. Wanneer iemand plotseling voor een zieke partner moet gaan zorgen, vraagt dit veel van iemand. Er zijn vaak heel wat aanpassingen nodig voor deze mantelzorg en het incasseringsvermogen van de mantelzorger wordt vaak behoorlijk op de proef gesteld. Chronische stress door het mantelzorgen kan het immuunsysteem negatief beïnvloeden en mensen kwetsbaarder maken voor fysieke gezondheidsproblemen. Chronische stress en een subjectieve overbelasting verhogen ook het risico op depressie (mentale gezondheid) en de 24-uurs mantelzorg maakt de aandacht voor het eigen emotioneel welbevinden een uitdaging. Mantelzorg vergt dus een aanpassingsproces (veerkracht, flexibiliteit en creativiteit) om als verzorger zo gezond mogelijk te blijven. De mantelzorger kan moeite krijgen met het vinden van een balans tussen mogelijkheden en de beperkingen die het leven met iemand met dementie met zich meebrengt. Wanneer het de mantelzorger niet meer lukt om zich aan te passen aan de veranderde situatie, kan dit tot ziekte leiden.

56
Q

Vraag 6. Wat zijn de belangrijkste bevindingen van de studie van Janssen, De Vught et al. (2017)? Welk mantelzorgprofiel is volgens het huidig onderzoek het meest kwetsbaar en voor welke groep mantelzorgers zou een interventie dus het meest zinvol voor kunnen zijn?

A

Uit het onderzoek van van Janssen, De Vught et al. (2017) blijkt dat er zowel onder de jongere mantelzorgers (class 2 ‘Younger high strain’; veelal de kinderen van de patiënt) en onder de oudere mantelzorgers (class 1 ‘Older high strain’; veelal de partner van de patiënt) een groep bestaat die zwaar belast wordt door hun zorgen voor de patiënt. Gebukt gaan onder de stress die mantelzorg met zich meebrengt is dus niet leeftijdsafhankelijk. Opvallend was dat de groepen die meer te lijden hadden onder de zorgen voor de patiënt, de groepen waren die moesten zorgen voor patiënten met meer ernstige dementie en meer neuropsychiatrische symptomen. Ook hadden deze groepen meer moeite om zich aan te passen aan stresssituaties. Uit het onderzoek bleek dat de hoeveelheid tijd die men met de patiënt doorbracht geen invloed had op de belasting van de mantelzorger. De groepen die zwaarder belast werden toonden een significant slechtere kwaliteit van leven en significant meer depressieve symptomen. Een ondersteunende interventie zou voor deze groep dan ook wenselijk zijn. Advies-op-maat-interventies gericht op het verminderen van de klachten van de patiënt, en interventies gericht op het omgaan met stresssituaties kunnen dan zinvol zijn.

57
Q

Relevante wetten over de gezondheid en zelfredzaamheid van ouderen.

A

-Wet maatschappelijke ondersteuning WMO: het is de rol van de gemeente om ondersteuning en begeleiding te bieden zodat mensen zolang mogelijk thuis kunnen blijven wonen en kunnen blijven participeren in de samenleving. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het creeren van een veilige woonomgeving waarbij ouderen zich op eigen kracht kunnen handhaven in de samenleving. ook heeft de gemeente een rol in de vroege signalering en preventie in relatie tot maatschappelijke ondersteuning en het bieden van maatwerk. gemeenten zijn verplicht huishoudelijke hulp aan te bieden als voorziening, maar hebben zelf de vrijheid om te bepalen wie de voorzieningen uit de WMO echt nodig heeft en wie niet.

  • zorgverzekeringswet:
  • recht op verpleging en persoonlijke (extramurale) verzorging (zoals hulp bij het ten, aankleden, wassen, toiletgebruik en eenvoudige verpleegkundige handelingen.
  • recht op behandeling zintuiglijke gehandicapten
  • palliatieve zorg

Wet langdurige zorg:
de zorg voor de meest kwetsbare mensen, ouderen en mensen met een beperking die niet langer in staat zijn om met ondersteuning zelfstandig thuis te wonen. Zorg is hier een verzekerd recht voor mensen die 24/7 zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig hebben.

58
Q

preventie van psychische stoornissen

A

preventie houdt niet alleen in dat psychische klachten en problemen worden behandelt, maar ook dat welbevinden en veerkracht worden bevorderd. Preventie komt in alle settingen van de ouderen psycholoog terug.
Belang van preventie in het algemeen:
psychische stoornissen hebben ingrijpende consequenties voor de persoon zelf, maar ook voor de naasten.
Hoewel er effectieve behandelingen voor psychische stoornissen beschikbaar zijn, lukt het maar gedeeltelijk om de ziektelast op populatieniveau te verminderen, dit heeft 3 redenen
-niet iedereen met een psychische stoornis wordt bereikt.
-niet iedereen krijgt een bewezen effectieve behandeling aangeboden.
-niet iedereen volgt een behandeling trouw.
Behandelingen van psychische stoornissen nemen maar een gedeelte van de ziektelast weg, daarom is het voorkomen van psychische stoornissen door de psychische weerbaarheid te bevorderen de voorkeur boven het behandelen van de stoornis zelf.

Niet zozeer de leeftijd, maar de fysieke achteruitgang en veranderingen in het sociale netwerk blijken sterke voorspellers te zijn voor psychische kwetsbaarheid. Ouderen zijn een belangrijke risicogroep voor depressie en depressieklachten, omdat in de latere levensfase meerdere determinanten voor depressie samenkomen, zoals een chronische ziekte en het verlies van een partner.

59
Q

klachtgericht werken vs. welbevinden bevorderen

A

lange tijd zijn preventieve interventies enkel gericht geweest op het voorkomen en behandelen van psychische klachten. Sinds enkele jaren richt de behandeling zich steeds meer op phet bevorderen van welbevinden als aanvulling.
Hoewel de afwezigheid van psychische klachten gerelateerd is aan de aanwezigheid van welbevinden, kan iemand met psychische klachten een zekere mate van welbevinden ervaren, net zoals iemand zonder psychische klachten een laag welbevinden kan ervaren. Het model dat hiervan uitgaat, wordt het 2 continuamodel genoemd.

60
Q

Volgens de sociaal-psychologische zelfdeterminatietheorie zijn er 3 universele basisbehoeften belangrijk voor het welbevinden van mensen:

A

autonomie
verbondenheid
competentie

Uit onderzoek blijkt dat de vervulling hiervan is gerelateerd aan een hogere mate van welbevinden en diverse andere gezondheidsuitkomsten. Het is vooral belangrijk dat de mate van vervulling overeenkomt met het belang dat bewoners van zorginstellingen zelf hechten eraan.

61
Q

Globaal zijn er 4 vormen van preventie te onderscheiden:

A

-universele preventie: gericht op de algemene bevolking of een deelpopulatie uit de bevolking. De doelgroep wordt niet vastgesteld op basis van risicofactoren, maar iedereen. (psychische gezondheid)
-selectieve preventie: gericht op individuen of subgroepen van de populatie met een verhoogde kans op het ontwikkelen van een psychisch probleem. (risicogroepen)
-geïndiceerde preventie: gericht op mensen met subsyndromale symptomen: mensen die in beperkte mate psychische symptomen hebben, maar (nog) niet voldoen aan de classificatiecriteria van een psychische stoornis. (psychische klachten).
-zorggerichte preventie: dient om psychische weerbaarheid te stabiliseren en te verhogen en consequenties van aandoeningen te verminderen.
Terugvalpreventie is een specifiek onderdeel van zorggerichte preventie en dient om nieuwe episoden en comorbiditeit te voorkomen.

De rol van de psycholoog neemt toe van1 tm 4, net als de focus van welbevinden naar psychische klachten

62
Q

Preventieve interventies sluiten aan op de 4 vormen van preventies: ze zijn universeel, selectief, ge”:indiceerd of zorggericht van aard. Ze dienen om psychische klachten te voorkomen, of te voorkomen dat ze erger worden en ze zich verder ontwikkelen tot een psychische stoornis. 2 soorten voor de oudere doelgroep;

A

1 interventies waarbij de focus ligt op het behandelen van klachten en problemen
2 interventies waarbij de focus ligt op het bevorderen van welbevinden en veerkracht

Welke hangt af van de voorkeur, behoefte en mogelijkheden van de clïent, wel lijken interventies voor welbevinden juist bij de oudere doelgroep, omdat ze vaker niet zo graag over klachten praten, beter aan te sluiten. Kan stapsgewijs altijd nog.

63
Q

Interventiefocus op welbevinden voor ouderen bijv:

A
  • Bij life review-therapie ligt de focus van de behandeling niet zozeer op de klachten, maar op het bevorderen van welbevinden door oog te hebben voor positieve herinneringen en door moeilijke gebeurtenissen een plaats te geven en het leven een richting te geven. Bijv.:
  • op zoek naar zin: groepsinterventies, er wordt teruggekeken naar het leven.
  • op verhaal komen: zowel groeps-als individueel, helpt bij het verminderen van depressieklachten en het bevorderen van welbevinden.
  • Leven in de plus is een eHealth interventie voor ouderen met als doel regie over het eigen leven te behouden. De cursus bestaat uit kennisoverdracht en een vaardigheidstraining van 5 trainingen bestaande uit uit opdrachten die zelfstandig doorlopen kunnen worden. De onderwerpen van de trainingen zijn onder andere: haalbare doelen stellen, het sociale netwerk versterken en positiever leren denken.

-ACT Acceptance and Commitment Therapy is een relatief nieuwe vorm van gedragstherapie, die verschillende werkzame technieken met elkaar combineert. Het doel is om de psychologische flexibiliteit te verhogen, en geneigd is om activiteit te verhogen, waardoor iemand beter kan omgaan met tegenslagen in het leven en geneigd is om activiteiten te ondernemen die echt belangrijk zijn voor hem/haar.
ACT geeft handvatten om weerbaarder en veerkrachtiger te zijn, ter preventie van het ontstaan van psychische stoornissen. ACT blijkt vooral effectief bij chronische pijn en depressie.

  • Mindfulness is het aandacht geven aan de ervaring van het huidige moment, op een milde manier en zonder te oordelen. Het richt zich onder andere op het opmerken van automatische patronen in het leven> Ouderen reflecteren regelmatig op het leven, wat soms kan leiden tot piekeren. Het helpt meer in het moment te leven. Meestal een groepstraining.
    Mindfulness blijkt te leiden naar een betere acceptatie van pijn en minder eenzaamheid.

-cursus op weg naar de gouden jaren; proactieve vaardigheden om naar de toekomst te kijken en te anticiperen op mogelijke veranderingen. De cursus is gebaseerd op de SOC- theorie van Baltes (selectie, optimalisatie en compensatie).

-vriendschapscursus voor vrouwen vanaf 55 jaar met als doel eenzaamheidsgevoelens te voorkomen of verminderen door hen te helpen met het ontwikkelen van vriendschappen waar zij naar op zoek zijn: 3 subdoelen:
-zelfwaardering vergroten
-begrip vriendschap verruimen
-actieve houding tegenover vriendschappen ontwikkelen.
brengt verbetring tot stand in zowel de kwantiteit als de kwaliteit vasn vriendschappen. Ook is er een (beperkte) verbetering op het gebied van zelfwaardering, levenstevredenheid en stemming.

Grip & glans: zelfmanagement theorie van welbevinden. Het vermindert ook eenzaamheid.

-samen verder na de diagnose dementie, 4 gesprekken voor handvatten:
*de invloed op de relatie/communicatie
*waarden en voorkeuren wat betreft relatie en zorg
*tijd voor jezelf en voor elkaar
*hulp van anderen inschakelen.
Dit wordt beschreven in een toekomstplan waardoor de kwaliteit van leven van de patiënt lijkt toe te nemen en de ervaren stress bij de mantelzorger neemt af.

64
Q

Interventiefocus op klachten bij ouderen:

A
  • Inn de put uit de put 55+ depressieklachten bij ouderen.
  • Zicht op evenwicht om het vermijden van activiteiten door valangst te verminderen.
  • Angst de baas: kennis over angst, cognitieve gedragstherapie.

-Doen bij depressie: is niet zozeer een preventieve interventie, maar een zorgprogramma gebaseerd op geïndiceerde en zorggerichte preventie. Het doel is om de opsporing en behandeling van depressie in verpleeghuizen te verbeteren. 3 fasen;
-opsporen
-behandelen
-monitoren
Het programma is effectief gebleken in het verminderen van het aantal mensen met een depressie op somatische afdelingen en in het verminderen van apathie op psychogeriatrische afdelingen.

-psycho-educatie is het verwerven van kennis en vaardigheden dat centraal staat, met als doel om mensen te leren omgaan met beperkingen, psychische of lichamelijke klachten of stoornissen. Het bestaat uit voorlichting over de oorzaken, symptomen, gevolgen en mogelijke behandelingen van een bepaalde ziekte of klacht.

65
Q

rol van de psycholoog

A

de psycholoog is vooral belangrijk in geïndiceerde en zorggerichte preventie maar hangt ook af van de instelling/setting waar de psycholoog werkzaam is. 3 rollen

  • verkennen en in kaart brengen kwetsbaarheden en mogelijkheden van de oudere
  • het uitvoeren van preventieve interventie
  • het ontwikkelingen van preventieprogramma’s vanuit de instelling waar ze werken.
66
Q

mantelzorger

A

iemand die langdurig en onbetaald zorgt voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende persoon uit de persoonlijke omgeving. Vaak zijn ze langzaam in hun rol gegroeid en vinden ze het vanzelfsprekend om de zorg aan hun naaste te bieden. De druk op mantelzorgers neemt toe door een aantal maatschappelijke veranderingen, waaronder de grotere nadruk die de overheid legt op het aanspreken van je eigen informele netwerk. Ook de vergrijzing speelt een rol. Veerkracht flexibiliteit en creativiteit nodig bij de complexe problemen.
Vier van de tien mantelzorgers voelt zich tamelijk belast, en zelfs 1 op de tien voelt zich zwaarbelast tot overbelast. Mantelzorgers hebben 4 keer zoveel kans op depressie.
De wijze waarop mantelzorgers de zorg invullen, heeft niet alleen gevolgen voor henzelf maar ook voor de persoon voor wie gezorgd wordt. Het ecologische model van Lawton stelt dat gedrag van een persoon een resultante is van de kenmerken van die persoon in interactie met de omgeving.
volgens dit model neemt de gevoeligheid voor de omgeving toe wanneer de individuele competenties afnemen, zoals bij dementie. Indien de eisen van de omgeving onvoldoende aansluiten bij de persoonlijke competenties, kan dit leiden tot probleemgedrag.

Een adaptieve zorgstrategie wordt gekenmerkt door een ondersteunende, rustige en meegaande benadering. Een niet-adaptieve zorgstrategie wordt gekenmerkt door een confronterende benadering.

Pearlin beschreef dat mantelzorgers innerlijke groei kunnen ervaren wanneer zij geconfronteerd worden met moeilijke omstandigheden. Het bieden van mantelzorg kan voldoening geven door een gevoel van bekwaamheid. Het is staat zijn om (terug) te geven aan een ander kan gezien worden als een sociale behoefte en kan een gevoel van tevredenheid geven. Bij het ontbreken van affectie voelt het gewoon als een verplichting. OOg hebben voor positieve veranderingen is erg belangrijk.

67
Q

mantelzorg carriere

A

3 fasen zorgproces:

  • roladaptatie: nadruk ligt op het zich aanpassen van een nieuwe rol. Een belangrijke eerste stap is het uiten van gevoelens en verdriet. Vervolgens ligt de nadruk op het accepteren en leren omgaan met het verlies en de problemen waar de mantelzorger voor staat
  • roluitvoering: praktische hulp en problemen staan meer op de voorgrond door een toename van de hulpbehoevendheid.
  • uit handen geven mantelzorg: mantelzorgers ervaren veel schuldgevoelens over het feit dat men niet meer in staat is de zorg zelf te geven.
68
Q

Interventies voor mantelzorgers

A

bestaan over het algemeen uit informatie geven, vaardigheden aanleren en het steunsysteem versterken om het risico op overbelasting te verminderen en een evt. opname van de patiënt uit te stellen.
De belangrijkste elementen van psychologische interventie zijn:
*psycho-educatie
*psychotherapie (cognitieve gedragstherapie bijv. om strategieën aan te leren om negatieve, disfunctionele gedachten op te sporen, en die om te buigen naar helpende gedachten die leiden tot plezierige activiteiten en adaptieve coping.)
*ondersteuningsgroepen

Gecombineerde interventies zijn effectiever
Aansluiting bij de behoeften.

69
Q

PDF: de profielen bij zorgverleners bij dementie, gerelateerd aan kwaliteit van leven, depressie en doorzettingsduur in de European Actifcare studie: het belang van sociale gezondheid.

A

Het concept gezondheid is veranderd naar meer dynamisch en bevat de mogelijkheid zich aan te passen en zelfmanagement toe te passen in het eigen leven. onderzoek bij chronisch zieken laat zien dat zelfmanagement de kwaliteit van leven significant verbeterd. Onderzoek naar neurodegeneratieve stoornissen zoals dementie vergt nog meer onderzoek, er is nog weinig van bekend.

volgens hetconcept sociale gezondheid, kan een staat van welzijn worden bereikt als het individu zich weet aan te passen aan de veranderingen van de ziekte, dimensies:

  • de capaciteit van mensen om zijn potentieel en verplichtingen te bereiken
  • de capciteit van mensen om hun leven te controleren en een bepaalde mate van onafhankelijkheid te creëren, ongeacht ziekte.
  • de capaciteit van mensen om aan sociale activiteiten deel te nemen, inclusiefwerk.