Thema 5: H3, H4 en H20 Flashcards

1
Q

Suboptimale vloeistof, voeding en energie-inname beïnvloedt

A
  • temperatuurregeling;
  • substraat beschikbaarheid;
  • Capaciteit voor lichamelijke activiteit;
  • Herstel na lichamelijke activiteit en;
  • trainingsrespons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tijdens langdurige inspanning (>2 uur) koolhydraat-inname

A
  • Helpt om bloedglucoseconcentratie te behouden
  • helpt om hoge mate van CHO verbranding te behouden
  • Vermindert afbraak lever glycogeen
  • Vertraagt ontstaan van vermoeidheid
  • verbetert prestatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Glycemische index

A

relatieve maat voor stijging van bloedsuikerspiegel na consumptie van voeding
Snelle stijging: hoge (≥70)
- Witte rijst
- Gebakken aardappelen
Langzaam: lange Gl(≤50)
- Zilvervlies rijst
- peulvruchten
Hoe te bepalen
Gl: (A/B)*100
- A: stijging bloedsuikerspiegel in de 2 uur na inname 50g koolhydraten van product
- B: stijging bloedsuikerspiegel in de 2 uur na inname 50g koolhydraten van standaard (glucose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Glycemische last

A

houdt rekening met zowel Gl als hoeveelheid koolhydraten in een bepaald product.
GL = (hoeveelheid CHO in een portie*GI)/100
Hoge GL>20, lage GL<10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

CHO mouth rinse

A

Mondspoeling gedurende 5-10 seconden met een koolhydraathoudende drank heeft groter effect dan alleen drinken sportdrank.
Orale blootstelling aan CHO stimuleert hersengebieden
- Motivatie
- Beloning
- Sucrose 6-10% oplossing heeft grootste effect

Voor inspanning van 30-60 minuten heeft het drinken van sportdrank geen voordeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Trainen op nuchtere maag

A
  • 2 trainingssessies op een dag met een minimaal herstel van CHO-voorraden tussendoor
  • trainen zonder CHO inname tijdens de sessie
  • Normale CHO inname over de rest van de dag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gesuggereerde voordelen trainen op nuchtere maag

A
  • verbetert prestatie
  • grotere resultaten van minder training
  • bereiken/vergroten van verlies lichaamsvet
  • Minder afhankelijk tijdens inspanning
  • Minder maag-darmklachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mogelijke neveneffecten trainen op een nuchtere maag

A
  • verhoogd letselrisico
  • Toegenomen kans op ziekte: toegenomen CHO beschikbaarheid verbetert immuunsysteem
  • Trainen onder vermoeide omstandigheden maakt de training zwaarder (vermindert mogelijk de zelfgekozen snelheid/duur): verlies hoogste versnelling tijdens inspanning; zelfs deurevenementen worden in een sprint belast
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sportvasten 10 dagen durend programma

A
  • 3 dagen voedselinname afbouwen
  • 3 dagen vasten
  • 4 dagen voedselinname opbouwen
  • iedere dag een halfuur sporten
  • beweerde effect: switch van koolhydraat > vetverbranding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Statement NOC*NSF

A
  • Vasten heeft een negatief effect op de prestatie
  • Lagere trainingsintensiteit tijdens vasten
  • Snelle gewichtsafname door: verlies spierglycogeen (500 gram glycogeen = 2 kg spierverlies); darminhoud; slechts 90-150 gram vetverlies per dag
  • Trainen vetmetabolisme maar ‘onttrainen’ koolhydraatmetabolisme
  • Verslechtering sprintcapaciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bietensap

A

Werkzame stof waar het in bietensap om draait is Nitraat
- NO3 (nitraat) > NO2- (nitriet) door bacteriën in speeksel
- NO2- (nitriet) > NO (stikstofmonoxide/nitrietoxide) in spijsverteringkanaal
Een verhoogde concentratie NO zou tal van positieve effecten hebben op fysiologische processen die van belang zijn voor sportprestaties (zie voordelen bietensap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nitraat zit in:

A
  • Bietensap
  • Spinazie
  • Rucola
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voordelen Bietensap/nietrietoxide:

A

Verlaagt de bloeddruk
- Bloedvatverwijding
Lagere VO2 tijdens matige inspanning
- Verhoogde effecten van mitochondriën
- Verbeterde tijdritprestaties (3-16km) niet-topatleten
- Geen effect topsporters?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Optimale dosis nitraat

A
  • 8.4 mmol nitraat = 2 flesjes geconcentreerd bietensap (beet-it)
  • Uur voor inspanning
  • Liefst 6 dagen achtereen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kilogramcalorie (kcal)

A

hoeveelheid warmte die nodig is om een kilogram of een liter water een graden te verhogen. Energie kan ook gemeten worden in Joules, dit is de officiële SI-eenheid. Een kcal is 4.184 kJ.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Atwater factoren geven de verbrandingswarmte aan:
(directe calorimetrie, bruto energiewaardes)

A
  • Koolhydraten 4 kcal per gram
  • Vetten 9 kcal per gram
  • Eiwitten 4 kcal per gram
  • Alcohol 7 kcal per gram
    Netto energiewaarden zijn niet altijd gelijk aan bruto energie / heat of combustion, omdat niet alles door het lichaam afgebroken kan worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Endocriene klieren

A

Hormonen worden uitgescheiden door endocriene klieren. Ze kunnen lokaal effect, of een effect op afstand hebben.
- Endocriene klieren: decreteren stoffen direct in ECF.
- Exocriene klieren: hebben afvoerbuizen die substanties direct naar een specifiek compartiment of oppervlak brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar worden hormonen geproduceerd?

A

Endocriene klieren
- Hypofyse (pituitary gland)
- Schildklier (thyroid)
- Bijschildklieren (parathyroid)
- Bijnieren (adrenal)
- Pijnappelklier (pineal)
- Zwezerik (thymus)
Andere gebieden
- Alvleesklier (pancreas)
- Geslachtsklieren (gonaden)
- Hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Drie soorten factoren stimuleren hormoonproductie

A
  1. Hormonaal: het ene hormoon stimuleert secretie van de ander
  2. Humoraal: bijvoorbeeld glucoseconcentratie > insuline
  3. Neuraal
20
Q

Hypothalamus

A

Ook wel de ‘mastergland’. Deze produceert releasing factors, die andere organen aanzetten om hormonen te produceren.

Hypothalamus gestimuleerd door hersenen + feedback uit lichaam
- Hypothalamus: releasing factors
- Hypofyse: hormonen
- Andere ‘doel’ organen
- Lichaamfuncties

Binnen dit systeem wordt (negatieve) feedback gegeven richting de hypothalamus. Het zelf toedienen van hormonen verstoort dit proces. De aanmaak wordt door de hoge hoeveelheid hormonen wel verlaagd, terwijl de aanmaak niet te hoog was.

21
Q

Algemene werking hormonen

A

Hormonen uit endocriene klieren worden getransporteerd door het bloed om invloed uit te oefenen op lichaamsweefsels. Zij binden met target cellen en kunnen deze op 4 manieren beïnvloeden:
1. synthesesnelheid van intracellulaire proteïnen veranderen door nucleair DNA te stimuleren
2. Snelheid van enzymactiviteit wijzigen
3. Plasmamebraan transport via second-messenger systeem wijzigen (permeabiliteit)
4. Secretoire activiteit op gang brengen

22
Q

Target-cel specificiteit: hormoon-receptor binding

A

Hormonen binden aan receptorcellen (hormoon-receptor binding) en werken (via een second messenger: cyclische AMP) hun invloed uit op de cel. Hormonen gaan via bloed door het hele lijf, ook als je alleen een lokaal effect wilt. Daar target cel-specificiteit hebben zij alleen op de doelcellen (target cellen) effect. Sommige cellen hebben namelijk wel het juiste receptoreiwit, andere niet.

23
Q

Activatie van een target cel hangt af van:

A
  • Hormoonconcentratie
  • Receptor gevoeligheid (en bindingssterkte); bv diabetes
  • Aantal receptoren; dynamisch: up en down regulatie
24
Q

Cyclisch AMP

A

Hormoon bindt aan receptor en gaat de cel in om daar cyclisch AMP te maken. Dit acteert als Second messenger die eiwitkinases activeert > verandering van cellulaire activiteit.
Voorbeeld werking:
- Glucagon (wateroplosbaar) activeert cyclisch AMP in levercellen
- Cyclisch AMP stimuleert glycogenase (>glycogeenafbraak) > toename glucose (in bloed).

25
Q
A
26
Q

Typen hormonen

A

Steroïde hormonen:
- Vetoplosbaar: kunnen celmembraan passeren
- Bijvoorbeeld cortisol
Non-steroïde hormonen (amine + polypeptide hormonen)
- Wateroplosbaar: kunnen celmembraan alleen via specifieke ‘doorlaatplekken’ passeren
- Oplosbaar in bloedplasma: betere opname op doellocaties
- Bijvoorbeeld insuline, glucagon, adrenaline

27
Q

Halfwaardetijd hormonen

A

tijd die benodigd is om de hormoonconcentratie in het bloed te halveren. Dit geeft een goed beeld over hoe lang het hormoon effect heeft.
- Adrenaline 3 minuten
- Testosteron 3,5 uur

28
Q

Plasmaconcentratie is afhankelijk van:

A
  • Mate van synthese
  • Verhouding secretie vs. katabolisme
  • Mate transporteiwitten (bijvoorbeeld steroïde hormonen)
  • Veranderingen in plasmavolume
  • Diurnale variatie: schommelingen gedurende de dag
29
Q

Hormonen van de hypofyse

A

Hypofyse wordt gecontroleerd door de hypothalamus, door releasing factors.
De hypofyse bestaat uit twee delen:
- Voorkwab: anterior pituitary hormones
> Groeihormoon, prolactine, gonadotrope hormonen, adrenocorticotroof hormoon (ACTH), endorfine, thyrotropine (TSH), insuline-achtige groeifactoren (IGF)
- Achterkwab: posterior pituirary hormones
> Produceert geen hormonen: opslag en secretie van hormonen van hypothalamus

30
Q

Groeihormoon

A

Familie polopeptiden die wijdverbreide fysiologische activiteit uitoefenen, omdat ze de celdeling en cellulaire proliferatie bevorderen. GH-productie wordt minder naarmate men ouder wordt.

31
Q

Algemeen (anabool) effect, groeihormoon

A
  • Eiwitsynthese omhoog
  • Koolhydraat afbraak & glucose opname omlaag (anti-insuline werking)
  • Gluconeogenese omhoog
  • Vetmetabolisme (o.a. mobilisatie vrije vetzuren) omhoog
32
Q

Invloed op bot, spieren, bindweefsel groeihormoon

A
  • Lengtegroei van botten
  • Mineralisatie bot
  • Spierhypertrofie
33
Q

Invloed van inspanning op GH (mits training > LT: respons afhankelijk van relatieve belasting)

A
  • Fysieke inspanning: GH omhoog
  • Anabool effect
  • Optimalisatie metabolisme
34
Q

Adenocorticotroop hormoon (ACTH)

A

Indirecte werking op cellen, via:
Invloed op bijnierschors
- Glucocorticoids (cortisol (van: schors = cortex))
- Mineralcorticords (aldesteron)
- Gonadocorticoids of androgenen

35
Q

Cortisol

A

Stresshormoon > bloedsuiker omhoog
- Insule antagonist: anti-insuline werking
- Eiwitafbraak omhoog
- Vetafbraak (lipolyse) omhoog
- Gluconeogenese omhoog
- Netto-effect = mobilisatie brandstof
- Bij chronisch verhoogde hoeveelheden: weefselafbraak (spier); vetopslag; vocht vasthouden.

36
Q

Effecten ‘exogeen’ testosteron

A
  • Anabole steroïden
  • Synthetische derivaten van testosteron: worden omgezet in lichaam tot beoogde stof > bv. Nandrolon
    Anabole effecten:
  • Spiermassa
  • Erythropoiesis (aanmaak rode bloedcellen)
  • Kracht
  • vermoeidheid
  • Herstel
  • Androgene effecten
  • Natuurlijke aanmaak omlaag door negatieve terugkoppeling
37
Q

Hormonen van de pancreas

A

De pancreas bestaat uit twee typen: acini en eilandjes van Langerhans. Deze laatste bestaat voor 20% uit alpha-cellen die glucagon secreteren en voor 75% uit ß-cellen die insuline secreteren

38
Q

Insuline

A

Stimuleert de glucose opname, waardoor:
- Bloedsuiker omlaag
- Glucoseverbruik omhoog
- Glycogeen-, eiwit- en vetsynthese omhoog
- Alleen in insulineafhankelijke cellen (niet: hersenen, nieren, actieve spieren)

39
Q

Werking insuline

A
  • Bloedsuikerspiegel stijgt > insuline concentratie stijgt
  • Insuline bindt aan receptor
  • Cyclisch-AMP (second messenger) stimuleert GLUC-4 om meer glucose de cel in te transporteren
40
Q

Glucogon

A

Remt glucoseopname
Stimuleert glucosesynthese

41
Q

Diabetes

A

Diabetes mellitus is een syndroom dat zich kenmerkt door herhaaldelijke verhoogde bloedgelucosewaarden (hyperglycemie). Ongeveer 400.000 mensen in Nederland heeft diabetes (1 op 50 inwoners). Het metabool syndroom is een voorstadium van diabetes.
Normale bloedglucosewaarden (plasma glucose: < 110 mg/dL)
Waarschijnlijk diabetes: > 125 mg/dL

42
Q

Diabetes Mellitus I

A

Insulineafhankelijke diabetes: Insuline injecties nodig
Insuline deficiëntie: absoluut tekort
- Door afbraak ß-cellen: genetisch; auto-immuunreactie.
Oorzaak niet bekend

43
Q

Diabetes Mellitus II

A

Niet-insulineafhankelijke diabetes: dieet evt. i.v.m. tabletten.
Insuline resistentie: relatief kort
- Door verminderd aantal receptoren
- Insuline resistentie
Hyperglycemie, genetica, voeding, overgewicht, beweging, leeftijd, medicijngebruik (bijvoorbeeld prednison), alcohol

44
Q

Behandeling diabetes

A

Behandeling bestaat uit:
- Toedienen insuline (m.n. bij Type I)
- Voeding/dieet
- Lichaamsbeweging! : verhoogt insuline sensitiviteit

45
Q
A