Thema 2.3 Flashcards
DTP
Dynamische Theoriegestuurde Profielinterpretatie – model voor de interpretatie van diagnostische resultaten gebaseerd op het structurele model van persoonlijkheidsorganisatie zoals beschreven door Kernberg Het betreft een vorm van diagnostiek waarin met name gezocht wordt naar een verklaring (i.p.v. een beschrijving) voor het ontstaan en voortbestaan van psychopathologie. In essentie bestaat DTP uit een klinisch interpreterende werkwijze die uitgaat van combinaties van schalen van vragenlijsten, waarbij aan de schalen meer betekenis wordt toegekend dan in de handleiding staat vermeld. Deze en andere soortgelijke modellen worden door critici beschouwd als te weinig empirisch onderbouwd.
Rapporteren
De ethische aspecten van het rapporteren van bevindingen zijn opgenomen in beroepscodes als:
* Beroepscode voor Psychologen
* Algemene Standaard Testgebruik van het NIP
* Ethical Principles of Psychologists and Code of Conduct van de APA
Depressie en
leertheorie
Volgens de leertheoretische benadering kan een depressie ontstaan wanneer er sprake is van het wegvallen van sociale bekrachtigingen. Mensen raken in de put wanneer hun gedrag niet meer positief bekrachtigd ofwel niet meer beloond wordt. Centrale concepten in deze benadering zijn onder andere vermijding en aangeleerde hulpeloosheid. Van aangeleerde hulpeloosheid is sprake als mensen hebben geleerd dat ze geen zeggenschap meer hebben over hun eigen situatie, dat hun gedrag niets verandert aan de situatie.
theoretisch psycholoog
Focus; onderzoek naar geschiedenis vakgebied. Welke theorieën zich hebben voorgedaan in loop van de geschiedenis. En vanuit daar reflecteren op wetenschappelijk bedrijf van psycholoog. (Hoe formuleren wetenschappers theorie, hoe komen ze tot een theorie, waar komt de theorie vandaan?) Kijkt naar interne proces van de wetenschap (hoe ideeën zich elkaar opvolgen, welke logische stappen zijn gezet) en in 2e instantie hoe externe factoren daarbij van invloed zijn geweest (context).
Wat is een theorie
Wetenschap is mensenwerk. Wetenschap is dus hetzelfde in zijn werk als elk ander mens (wel systematischer en methodologische en meer valide). Kennis over de wereld is beperkt: realiteit staat ver van ons af. Bv. Zintuigen, we nemen niet alles waar. Er zijn altijd spectra waar we niet bij kunnen. Wat binnenkomt is al een gefilterde realiteit. De mens heeft een conformatieneiging (we zoeken naar bewijs wat we al denken en wat ons weten tegenspreekt zijn we geneigd niet eens te zien). Theorie = overtuiging over hoe die wereld werkt. En die overtuigingen geven richtlijnen voor ons handelen. Wetenschapper probeert die expliciet te maken, op tafel leggen dat er kritisch naar gekeken kan worden & empirische toetsen (in vergelijking met gewone mensen). Een cliënt heeft ook een theorie in zijn hoofd die niet tot het juiste handelen leidt. Een therapeut probeert die theorie bij te schaven zodat dit effect heeft op het handelen.
Fundamentele attributiefouten
Succes aan onszelf te wijten. Fouten wijten we aan contextfactoren (schuld buiten mezelf leggen). En als anderen succes hebben zijn we geneigd dit andersom te doen (succes aan externe factoren, fouten aan henzelf).
Waarom zoveel verschillende theorieën?
Er zijn zoveel theorieën als er mensen zijn. We proberen in wetenschap wel tot consensus te komen
Kritiek van Jannes
op Freud (klassieke
psycholanalyse)
- Constructie is metaforisch ingericht (anale, orale fase, oedipuscomplex enz.) maar hoe werkt het nou echt? De toepassing van die kennis is moeilijk, om echt te kijken wat het probleem van een cliënt is.
- Therapeut kan altijd het gelijk claimen: cliënt is het ermee: eens = therapeut heeft gelijk, oneens = cliënt heeft het verdrongen dus therapeut heeft nog steeds gelijk.
- Achteraf mooi verhaal geven hoe gedrag van cliënt tot stand is gekomen maar biedt geen handvat om in toekomst iets aan probleem te kunnen doen.
Nut van
psycholanalyse
volgens Jannes
De psychoanalyse is inmiddels verder ontwikkeld. De vroege jeugd blijft belangrijk maar het is een perspectief geworden met een relationele inslag. De nadruk op verdrongen driften is verschoven naar een nadruk op afweermechanismen en de vraag is hoe die afweermechanismen tot stand komen. Als voorbeeld noemt hij de hechtingsstijl, die al vroeg in de kinderjaren ontwikkeld wordt en van invloed is op de wijze waarop mensen relaties met anderen onderhouden.
Maakt het uit
welke theorie je
aanhaalt om iets te
duiden?
Ja. Geen enkele benadering is alomvattend. (Freud; alles verklarend en je zou zeggen dat dit handig is maar het en is dus niet kritisch). Beperkt toepassingsgebied bij veel theorieën, maar sluiten elkaar niet uit. Neurobiologische benadering (psychofarmaca), die heeft toepassingen die effectief kunnen zijn. Maar wel goed bedenken op welke problemen en tot hoever is het toepasbaar. Verschillende theorieën zijn niet concurrerend. Vergt multidisciplinaire kijk. Alle theoretische benaderingen zien als een gereedschapskist. Goed nadenken wat je met welke benadering kan oplossen en wat nog meer kan (niet op 1 benadering focussen).
Nieuwe theorieën
ontwikkelen en
gebruiken?
Niet erg. Wetenschap moet in beweging zijn, anders heb je geen wetenschap. Maar je moet ze wel toetsen! Gevaarlijk als je dit niet doet. Het wordt niet bekritiseerd, bijgeslepen etc.
Beste theorie
volgens Jannes
Er is niet een juist perspectief. Denk niet dat het er ooit zal komen. Goed bewust zijn van verschillende toepasgebieden. In deze maatschappij, mensbeeld (individualistisch) en staat van samenleving heeft cognitieve gedragstherapie haar effectiviteit bewezen. Wordt gefocust op denkkader, de theorie van de cliënt over de wereld en in hoeverre die bijgesleept of bijgesteld moet worden om goed te kunnen functioneren. Als je kijkt naar individueel lijden; dat is nu eigenlijk kernprincipe waar klinische psychologie omheen draait. Dan is cognitieve gedragstherapie en daar onderliggend neurobiologische kijk is voor dit moment het fungeerde perspectief.
Voordelen indirecte methoden
Door de ongestructureerde taak en gebrek aan inzicht in het doel ervan hebben indirecte methoden diverse voordelen.
* Ze geven inzicht in het ‘hier en nu’, waardoor persoonlijkheidsstructuren kunnen worden afgeleid uit het concrete gedrag van iemand en niet uit interviews of antwoorden op vragen. Daarmee kunnen een verstoord denken en een verstoorde realiteit opgespoord worden en onbewuste processen.
* Ook bewuste processen die cliënten niet kunnen vertellen of rapporteren, kunnen opgespoord worden. Zo willen sommige mensen best wel over hun gevoelens en gedachten vertellen of deze rapporteren, maar hebben ze daar een beperkt zicht op.
* Mensen hebben de neiging zich beter voor te doen dan ze zijn. Dit kan hierbij niet.
Nadelen indirecte methoden
- De wijze waarop de antwoorden geïnterpreteerd worden. Dat gebeurt vaak naar eigen inzicht, gebaseerd op impliciete en expliciete maar ongefundeerde aannames en zonder vaste regels.
- Er bestaat weliswaar een aantal scorings- en interpretatiesystemen voor de diverse tests, maar daar is weinig onderzoek naar gedaan en ze worden vaak niet of niet altijd even zorgvuldig gebruikt.
- Reacties van cliënten op de indirecte methoden moeten dus altijd gecombineerd worden met andere gegevens uit bijvoorbeeld vragenlijsten of observaties. Een volledig diagnostisch onderzoek kan dus nooit bestaan uit louter bevindingen van indirecte methoden.
Verschil autisme en
beperkte sociale
vaardigheden
Mensen met autisme hebben problemen met sociale wederkerigheid en moeilijkheden met relaties. Zij nemen de werkelijkheid op een andere manier waar en kunnen zich niet verplaatsen in de gedachten van anderen, waardoor ze een andere betekenis geven aan het gedrag van anderen en informatie op een andere manier verwerken. Dat maakt het extra moeilijk om gepaste sociale vaardigheden aan te leren. Voor ‘normale’ mensen met beperkte sociale vaardigheden geldt dat niet, of in beperkte mate. Zij kunnen zich wel verplaatsen in anderen en kunnen een min of meer juiste betekenis geven aan het gedrag van anderen. Bij hen is minder of geen sprake van een afwijkende informatieverwerking.