Thema 1.1 Flashcards

1
Q

Duijker’s disciplines

A

Hoogleraar Duijker (godfather NL psychologie) onderscheidt twee soorten disciplines in de psychologie
1. Basisdisciplines: functieleer, Ontwikkelingspsychologie, sociale psychologie (gedragsleer), Persoonlijkheidspsychologie en Methodenleer
2. Toepassingsgerichte disciplines: Klinische en gezondheidspsychologie, Arbeids- en organisatiepsychologie, Onderwijspsychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Klinische psychologie

A

De kern van de klinische psychologie wordt gevormd door psychische stoornissen, gedrag dat afwijkt van een bepaalde norm. Daarbij gaat het vooral om afwijkingen, die lastig zijn voor de persoon zelf of voor zijn omgeving. Definitie Reber: Het gebied van de psychologie dat zich richt op afwijkend, slecht-aangepast en abnormaal menselijk gedrag. Onder de paraplu van klinische praktijken vallen diagnose, classificatie, behandeling, preventie en onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Afwijkingen van de norm hebben betrokken op

A
  • De individuele persoon: Afwijkend gedrag, gedachten of belevingen.
  • Relaties met andere mensen: Agressie, over bezorgdheid en zich onttrekken aan sociaal gedrag. Afwijkingen hier hebben vaak invloed op gedrag, gedachten en belevingen in de persoon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Klinisch psycholoog vs psychiater

A
  • Klinisch psycholoog – academische opleiding in de psychologie. Door de nadruk op empirisch onderzoek vaak methodologisch goed onderlegd.
  • Psychiater – academische opleiding geneeskunde. Vaak meer verstand van de biologische aspecten van mentale psychische stoornissen, kan medicatie voorschrijven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

7 factoren abnormaal gedrag of pathologie
(Seligman, Walker en Rosenhan)

A

Om van abnormaal gedrag te kunnen spreken moet ten minste een van deze factoren aanwezig zijn. Dat wil echter niet zeggen dat er dan meteen sprake is van een psychische stoornis
1. Persoonlijk lijden. Is niet alleen voldoende om van pathologie te kunnen spreken, omdat gebeurtenissen ook voor korte of lange tijd leed kunnen veroorzaken. Andersom veroorzaakt ook niet elke stoornis leed.
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag. De mate waarin gedrag het dagelijks functioneren en welzijn van de persoon ondermijnt (beroepsmatig of relaties en het functioneren van anderen al dan niet beperkt).
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag. Bv. gedachtegang van iemand in een psychose.
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies. Seligman onderscheid twee typen situaties: Situaties waarin regels die normaal iemands gedrag sturen plotseling niet meer werken en situaties waarin de toeschouwer de oorzaak van het gedrag niet kent/kan achterhalen
5. Opvallend en onconventioneel gedrag. Alleen als mensen opvallend of non- conformistisch gedrag ook sociaal onwenselijk achten, zijn ze geneigd dat gedrag pathologisch te vinden. Dat geldt niet voor opvallend gedrag dat wenselijk wordt geacht en alleen statistisch gezien afwijkt (zoals uitzonderlijke prestaties).
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt (observer discomfort). Ongeschreven regels overschrijden. Het gaat daarbij omimpliciete sociale verwachtingen, die door Scheff (1966) restregels worden genoemd.
7. Het overtreden van morele normen. ‘slechte’ gedragingen en gedrag dat niet overeenkomt met eigen opvattingen van optimaal functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Psychische stoornis

A

Syndroom gekenmerkt door klinisch significante symptomen in cognitieve functies, emotieregulatie of gedrag van de persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen, die ten grondslag liggen aan psychisch functioneren. Psychische stoornissen gaan gewoonlijk gepaard met significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke bezigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uitsluiten psychische stoornis

A

DSM-5 sluit nadrukkelijk drie omstandigheden uit als psychische stoornis:
1. Te verwachten en cultureel aanvaarde reacties, zoals rouwen na een overlijden
2. Langdurig deviant gedrag door leden van een politieke, religieuze of seksuele minderheid
3. Deviant gedrag dat voortkomt uit een persoonlijk conflict tussen individu en maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Statistisch model

A

Maakt uitspraken mogelijk over het onderscheid tussen normaal en abnormaal gedrag. Uitgangspunt van dit model is dat menselijke eigenschappen (zoals intelligentie of de geneigdheid om angstig te reageren) min of meer normaal verdeeld zijn. Van abnormaliteit wordt dan gesproken bij extreem lage of extreem hoge scores
op schalen waarmee deze eigenschappen betrouwbaar en valide worden gemeten. Binnen dit model heeft abnormaal uitsluitend een statistische betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Drie problemen van het statistisch model

A
  1. De vraag waar precies de grens tussen normaal en abnormaal moet worden getrokken. Het model en veel psychologische tests zijn gebaseerd op een dimensionele benadering van psychopathologie en trekken geen strakke grenzen, maar scoren in termen van laag en hoog.
  2. Het model specificeert niet hoe ongewoon het gedrag moet zijn om abnormaal te zijn. Sommige vormen van psychopathologie zijn zeer uitzonderlijk en niet normaal verdeeld.
  3. Het model maakt geen onderscheid tussen afwijkingen met en zonder individueel lijden. Veel statistisch uitzonderlijke gedragingen of eigenschappen zijn niet pathologisch,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Medisch model

A

Volgens het medisch of ziektemodel moeten de oorzaken van psychische stoornissen worden gezocht in onderliggende mechanismen. Volgens aanhangers van dit model zijn psychische stoornissen vergelijkbaar met somatische ziekten en dus het beste te verhelpen door de onderliggende mechanismen te bestrijden. Voor zover er inderdaad dergelijke mechanismen aantoonbaar zijn is het model goed verdedigbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Somatogeen vs psychogene mechanismen

A

Het medisch of ziektemodel maakt onderscheid tussen twee soorten onderliggende mechanismen:
1. Somatogene mechanismen. Er ligt een lichamelijke aandoening ten grondslag aan de psychische stoornis. Bv psychose als gevolg van een syfilisinfectie.
2. Psychogene mechanismen. Er ligt een psychologisch mechanisme ten grondslag aan de psychische stoornis. Psychoanalytici stellen dat psychische stoornissen het gevolg zijn van psychogene oorzaken, in het bijzonder van onbewuste conflicten en afweer tegen angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onderwijsmodel

A

Het leer- of onderwijsmodel gaat ervan uit dat stoornissen, waarvoor geen duidelijke organische oorzaak is, zijn ontstaan door verkeerd verlopen leerprocessen (dit worden levensproblemen genoemd). Authier e.a. hebben dit model geformuleerd als alternatief voor het medisch model. Schematisch: Probleem leerling → bepaling leerdoel door leraar en leerling → onderwijsprogramma door samenwerking leraar/leerling → vermindering probleem. Drie redenen waarom het onderwijsmodel door de makers wordt geprefereerd:
1. Nadelige bijbetekenissen van het medisch model worden vermeden
2. Doet meer recht aan eigen verantwoordelijkheid van cliënt
3. Onderwijstermen passen meer bij wat er plaatsvindt bij psychologische hvl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kritiek op medisch model

A
  • Schematisch weergegeven: Abnormaliteit/ziekte van patiënt → diagnose door therapeut → Therapie gekozen en uitgevoerd door therapeut, passieve rol patiënt → genezing.
  • Semantische bezwaren. Bij veel psychische stoornissen is niet een onderliggend mechanisme aangetoond. Is het woord genezing wel passend? Volgens Szasz is het tegenstrijdig om psychosociale en ethische normen te gebruiken voor diagnose en om voor de behandeling medische termen te hanteren. Er is maar een kleine categorie geestesziektes volgens Szasz (waar een medische oorzaak is). Grens tussen geestelijke gezondheid en ziekte moet worde nbeschreven in termen van aantoonbare neurologische, fysiologische of biochemische
    afwijkingen.
  • Begrippen als ziekte en therapie werken stigmatiserend. Labeling-theorie: bestempeling werkt als een selffulfilling prophecy.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Demarcatie- of afgrenzingscriterium

A

Criterium voor de bepaling van de grens tussen ziekte en gezondheid. In dit criterium zit het onderscheid in de verantwoordelijkheid of aanspreekbaarheid. Zolang iemand nog verantwoordelijkheid kan dragen wordt hij niet als ziek beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Neurobiologische verklaring

A

Drie soorten verklaringen voor abnormaal gedrag vanuit neurobiologische benadering: de genetische, de neurochemische en de neurofysiologische verklaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

reductionisme

A

Het terugbrengen van ons begrip van een bepaald fenomeen tot een specifiek type van verklaringen.

17
Q

Geschiedenis in de psychiatrie

A
  • 1861 – Broca’s afasie. Beschadiging linker frontaalkwab leidt tot taalstoornis.
  • 1861 – dierproeven Fritsch en Hitzig. Elektrische stimulatie van de hersenen kan resulteren in gecoördineerde bewegingen van de ledematen: Kortom hersenen zijn in hoge mate betrokken bij de totstandkoming van gedrag.
  • 19e eeuw – uitspraak Griesinger: geestesziekte is een ziekte van de hersenen. Dit was het begin van de aanname dat disfunctionerende hersenen (mede) ten grondslag kunnen liggen aan psychopathologisch gedrag.
  • Begin 20e eeuw – eerste succes biologisch onderzoek in de psychiatrie. Neuroloog von Krafft-Ebing toonde aan dat een syfilisinfectie de hersenen aantast en zo psychiatrische symptomen veroorzaakt in de vorm van dementia paralytica
  • 1909 – ontdekking medicijn syfilis door von Krafft-Ebing. Zijn manier van vaststellen syndroom, opsporen biologische oorzaak, biologische oorzaak behandelen wordt nog steeds gebruikt.
  • 1935-1955 – frontale lobotomie. Verwijderen van de frontaalkwab bij psychiatrische patiënten. Werd na ontdekking Monitz bij duizenden uitgevoerd zonder empirische basis.
  • Jaren 50 – ontdekking antipsychotische medicijnen (neuroleptica zoals chloorpromazine en haloperidol)
  • Jaren 70 – voorstel Buikhuisen NL criminoloog om onderzoek te doen naar de rol van neurobiologische factoren in het gedrag van jonge delinquenten. Dit leverde veel protest op met als belangrijkste bezwaar reductionisme;
18
Q

Internaliserende vs externaliserende stoornissen

A

Internaliserende stoornissen worden gekenmerkt door emotionele instabiliteit (overregulatie van emoties) en een verstoord affect, waaronder angststoornissen en stemmingsstoornissen, teruggetrokken en geremd gedrag. Dit soort problematiek is met name storend voor de persoon zelf. Deze stoornissen hangen samen met overactiviteit van het autonome zenuwstelsel (hartslag, schrikreflex, huidgeleiding).
Externaliserende stoornissen worden gekenmerkt door gedragsproblemen, agressief, antisociaal en impulsief gedrag. Hier is er sprake van onder regulatie van emoties en het gedrag is vooral storend voor de omgeving van de persoon. Stoornissen hangen samen met een onderactiviteit van het autonome zenuwstel.

19
Q

Concordantie

A

De mate waarin eenzelfde eigenschap bij twee familieleden voorkomt. Deze maat wordt uitgedrukt in een coëfficiënt, die varieert tussen 0 en 1. Hoe hoger de concordantiecoëfficiënt, hoe meer van de variantie van het kenmerk wordt verklaard door genetische factoren. Dit wordt berekend mbv tweelingstudies.

20
Q

Genotype vs fenotype

A

Genotype: De genen, die iemand geërfd heeft. Behalve identieke tweelingen heeft geen enkel mens exact dezelfde genetische bagage.
Fenotype: De observeerbare fysieke en gedragsmatige kenmerken van een persoon, die het resultaat zijn van de interactie tussen genotype en omgeving. Huidskleur is bijvoorbeeld een fysiek fenotype (deels door het genotype bepaald en deels door de omgeving).

21
Q

Genotype-omgeving correlatie vs interactie.

A

Genotype-omgeving-correlatie. Als het genotype van invloed is op de ervaringen, die een persoon met zijn omgeving heeft.
Genotype-omgeving-interactie. Mensen met verschillende genotypen zijn in verschillende mate gevoelig voor hun omgeving.

22
Q

Diathese-stressmodel vs Differential Susceptibility Theory

A

Diathese-stressmodel. Vatbare personen, die in een negatieve omgeving opgroeien, hebben meer kans op de ontwikkeling van een negatieve uitkomst.
Differential Susceptibility Theory Vatbare personen worden meer beïnvloed door positieve en negatieve omgevingen. Dus afhankelijk van opvoedingsomgeving laat een kind juist antisociaal of juist prosociaal gedrag zien.

23
Q

Geen single gene-disorder

A

Bij de meeste onderzoekers overheerst de mening dat psychische stoornissen geen single-gene disorders zijn. Waarschijnlijk dragen meerdere genen bij aan het ontstaan van bepaalde vormen van psychopathologie. Er wordt niet zozeer een specifieke stoornis overgedragen, maar eerder een bepaalde kwetsbaarheid en gevoeligheid voor de omgeving.

24
Q

Temperament

A

Een vroeg te onderkennen individuele wijze van reageren. Er wordt door Thomas en Chess onderscheid gemaakt tussen makkelijk temperament, moeilijk temperament en langzame starters. Deze stijlen zijn gebaseerd op het activatieniveau van een kind, regelmaat in gedrag, afleidbaarheid en toenadering vs ontwijkend gedrag.

25
Q

Erfelijkheid speelt een rol bij

A
  • Inhibitiefuncties en aandachtsproblemen in relatie tot de ontwikkeling van antisociaal en agressief gedrag
  • Impulsieve agressie, een mogelijk onderliggende factor van pslhst.
  • Temperament, dat een risicofactor kan zijn voor de ontwikkeling van psychopathologie (temperament heeft zowel een genetische als een omgevingsvariabele)
  • Depressieve stoornissen; familieleden van mensen met een depressieve stoornis hebben een verhoogde kans op een depressieve stoornis
  • Bipolaire stoornissen; familieleden van mensen met een bipolaire stoornis hebben een verhoogde kans op een bipolaire en depressieve stoornis
  • Verschillende angststoornissen, met uitzondering van specifieke fobieën
26
Q

Verschil in geslacht

A

Uit studies naar depressieve en angststoornissen is gebleken dat geslachtsverschillen een belangrijke rol spelen bij de ontwikkelingstrajecten van psychopathologie. Angststoornissen en depressie voorspellen dezelfde angststoornissen en depressie bij vrouwen maar juist agressief gedrag bij mannen.

27
Q

Vijf factoren die synaptische overdracht beïnvloeden

A
  1. De hoeveelheid neurotransmitter in de synaptische spleet. Dit wordt beïnvloedt door drie processen: Productie, Katabolisme (chemische afbraak door stoffen in de synaptische spleet), Heropname (re-uptake): inactivatie door heropname via autoreceptoren van de presynaps
  2. Blocking agents. Blokken van de receptoren. Bepaalde medicatie voor psychische stoornissen maakt hier gebruik van, bij de behandeling van schizofrenie wordt bijvoorbeeld de synaptische overdracht van dopamine beperkt.
  3. Remmende neuronen
  4. Neuronengevoeligheid. Gevoelige neuronen hebben een grotere kans te vuren als ze geprikkeld worden dan minder gevoelige neuronen. Een van de verklaringen voor het ontstaan van depressie is dat neuronen, die geassocieerd worden met plezier minder gevoelig zijn geworden.
  5. Het aantal receptoren op het postsynaptische neuron. Als de postsynaps meer receptoren heeft, is de kans groter dat neurotransmitters zich aan één van hen weten te hechten. Sommige mensen met schizofrenie hebben een zeer hoog aantal receptoren.
28
Q

Limbisch systeem

A

Speelt een rol bij emotie, motivatie, genot en het emotioneel geheugen. Tijdens dierproeven is gebleken dat elektrische stimulatie van het limbisch systeem angst of agressie kan oproepen. Het limbisch systeem bestaat o.a. uit Amygdala, Hippocampus, Hypothalamus

29
Q

Amygdala

A

Is o.a. betrokken bij geheugen voor de emotionele valentie van belangrijke gebeurtenissen en is nauw verbonden met andere hersengebieden. De amygdala signaleert deze gebieden wanneer sensorische informatie aanvullende verwerking vereist. De amygdala is zo de initiator van emoties. Bij depressie, paniek en angst is amygdala overactief. En onder actieve amygdala maakt een ongevoeligheid van angst en gebrekkige gewetensontwikkeling.

30
Q

HPA-as

A

Onderdeel van het limbisch circuit en betrokken bij indictie (opwekken) en regulatie van stress. Ontregeling van de HPA-as kan zorgen voor zowel internaliserende (verhoogde productie stresshormoon cortisol) als externaliserend problemen (verlaagde productie cortisol).