Thema 2.2 Flashcards
- slaapwaakstoornissen
Stoornissen met een verstoring in de kwaliteit en kwantiteit van de slaap en een onbalans tussen slapen en waken, wat leidt tot hinder in het dagelijks leven. Bv. Insomniastoornis
- seksuele disfuncties
Klinisch significante verstoring in iemands seksuele reacties of het ervaren van bevrediging.
- Genderdysforie
De persoon identificeert zich sterk met het andere geslacht en heeft het gevoel ‘in het verkeerde lichaam te zitten’.
- Disruptieve-, impulsbeheersings-
e.a gedragsst
Problemen met zelfbeheersing van emoties en gedragingen, met name problemen die de rechten van anderen schenden of de persoon in conflict brengen met instanties e.d.
- Middel-
gerelateerde en verslavingsst
Onder middelen verstaat DSM genotmiddelen (zoals drugs, alcohol, cafeïne en cocaïne), medicijnen en giftige stoffen. Gaat om stoornissen in gebruik van middel en stoornissen door gebruik van middel.
- Neurocognitieve
stoornissen
Stoornissen waarbij de centrale kenmerken bestaan uit verworven (in plaats van aangeboren) cognitieve defecten. Het is hier mogelijk om de onderliggende pathologie en ontstaansfactoren vast te stellen.
- persoonlijkheidsstoornissen
Duurzame en starre gedragspatronen en belevingen die in de jongvolwassenheid beginnen en waarmee iemand zich duidelijk onderscheidt van andere leden van dezelfde cultuur. Wordt geopenbaard in denken, voelen, omgang met anderen en impulsbeheersing
- parafiele stoornissen
Afwijkingen wat betreft het object (of kind) waarop de seksuele opwinding of handelingen gericht zijn.
- Overige psychische stoornissen
Stoornissen als gevolg van een andere medische condities en psychische problemen die niet aan de criteria van andere diagnosen voldoen.
- Bewegingsst
e.a. bijwerkingen
van medicatie
Stoornissen in het bewegingsapparaat als gevolg van medicatiegebruik.
- Andere
problemen die
reden kunnen zijn
voor klinische
aandacht
Belastende omstandigheden niet zijnde psychische stoornissen, zoals relatieproblemen, seksueel misbruik, fysiek en psychisch geweld en sociale en arbeid gerelateerde problemen.
Persoonlijksheidsst
DSM-5
- Cluster A – het ‘bizarre’ cluster: Paranoïde, Schizoïde en Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
- Cluster B – het ‘dramatische’ cluster: Antisociale, Borderline, Histrionische en Narcistische-persoonlijkheidsstoornis
- Cluster C – het ‘angstige’ cluster: Vermijdende, Afhankelijke, Dwangmatige- persoonlijkheidsstoornis
Kritiek DSM
- Gevaar van overdiagnosticering (klacht bestaat pas als er een categorie voor is)
- Risico op onbetrouwbare diagnose vanwege de subjectieve inschatting
- Doet onvoldoende recht aan diversiteit van stoornis en gradaties van symptomen
- Criteria zijn tot stand gekomen door een kleine groep deskundigen
- Bij veel stoornissen is sprake van comorbiditeit (dit ondermijnt categorieën)
- Het onderscheid tussen normaal en abnormaal is moeilijk te maken
- Significante hinder bij de cliënt is moeilijk te beoordelen
- Houdt te weinig rekening met veranderingen van symptomen met de tijd
- Het systeem houdt geen rekening met de ontwikkeling van de mens
- Het systeem is te sterk gericht op pathologie en tekortkomingen
Positieve psychologie
Stroming in de psychologie die de nadruk legt op de sterke kanten van cliënten in plaats van zich te richten op pathologie en tekortkomingen. Het idee erachter is dat positieve persoonskenmerken bescherming bieden tegen het ontstaan en voortbestaan van psychische stoornissen. Voorvechters van deze psychologie hebben zelfs een eigen classificatiesysteem ontwikkeld waarin brede ‘deugden’ worden onderscheiden zoals wijsheid, kennis, moed, menselijkheid en rechtvaardigheid.
ICD-10
Dit classificatiesysteem is samengesteld door de WHO, die de definities van verschijningsvormen van lichamelijke ziekten en psychische stoornissen wilde standaardiseren. Het grootste deel van de ICD bestaat dan ook uit somatische aandoeningen. De indeling van psychische stoornissen en gedragsstoornissen ICD-10
1. Organische, inclusief symptomatische, psychische stoornissen
2. Psychische en gedragsstoornissen door middelengebruik
3. Schizofrenie, schizotypische stoornissen en waanstoornissen
4. Stemmingsstoornissen
5. Neurotische, stressgerelateerde en somatoforme stoornissen
6. Gedragssyndromen samengaand met lichamelijke stoornissen en symptomen
7. Stoornissen van persoonlijkheid en gedrag op volwassen leeftijd
8. Zwakzinnigheid
9. Stoornissen in de psychische ontwikkeling
10. Gedragsstoornissen en emotionele stoornissen die in de kindertijd / adolescentie beginnen
11. Niet gespecificeerde psychische stoornis