Thema 1.2 Flashcards
Neurotoxisch
Verhoogde cortisolwaarden door ontregeling van de HPA-as staan mogelijk in verband met atrofie (afsterven of verschrompeling) van met name de hippocampus. De verhoogde bloedspiegels als gevolg van deze ontregeling lijken een neurotoxisch (vernietigt cellichamen van zenuwcellen) effect te hebben.
Neocortex
Buitenste laag van de twee hersenhelften. Heeft de hand in hogere psychische functies, zoals waarneming, motoriek en spraak. De prefrontale cortex is onderdeel van de neocortex en is betrokken bij: Reguleren van emoties en gedrag, Abstractie (in grote lijnen kunnen denken), Aandacht, Verbaal geheugen, Psychomotorische snelheid, Doelgericht gedrag (initiëren, inhiberen, evalueren en corrigeren), Plannen, Formuleren van strategieën. Vooral de linkerhelft (ventrolaterale) is betrokken bij
emotieregulatie en dan met name bij
herwaardering, waardoor iemands interpretatie van een emotie-opwekkende situatie verandert. Deze emotionele reactie wordt gestuurd door de prefrontale cortex, maar geïnitieerd in de amygdala
Pseudo depressief syndroom
Ontwikkelt zich na een laesie in de linker dorsolaterale mediofrontaalkwab. Deze patiënten vertonen initiatiefverlies, affectieve afvlakking en sociale terugtrekking.
Pseudopsychopatisch syndroom
Ontwikkelt zich na een laesie in de rechter orbitofrontaalkwab. Initiatief blijft aanwezig, maar het vermogen tot zelfevaluatie en -correctie is aangetast. Deze patiënten gedragen zich impulsief en roekeloos.
Depressie in de hersenen
Sommige depressieve mensen vertonen een verlaagde activiteit van de prefrontale cortex die zich met name voordoet in de linker hemisfeer en de anterieure cingulate cortex. Mogelijk weerspiegelt deze hypoactiviteit depressieve verschijnselen als psychomotorische retardatie, apathie en verstoorde functies als bijvoorbeeld planning. Er zijn aanwijzingen dat er bij depressieve mensen sprake is van volumeverlies van een aantal hersenstructuren, waaronder de prefrontale cortex en de basale ganglia. Soms is er bij depressieve mensen ook sprake van verminderde activiteit van bepaalde hersengebieden, zoals de prefrontale cortex, anterieure cingulate cortex en hippocampus
Neuroimaging-technieken
- MRI. Het opwekken van magnetische resonanties of echo’s, meestal van waterstofatomen (protonen). Dit geeft informatie over plaatselijke verschillen in witte, grijze stof en hersenvloeistof.
- DTI – Afbeeldingen van wittestofbanen.
- MRS – Meten van concentraties van moleculen en molecuulgroepen.
- fMRI – Belangrijkste techniek voor psychopathologisch onderzoek, omdat op weinig belastende wijze veranderingen in de regionale cerebrale doorbloeding kunnen worden vastgesteld. Is gebaseerd op de aanname dat een toegenomen bloedtoevoer naar hersengebieden duidt op een verhoogde neurale activiteit. Meet echter niet de neurale activiteit.
- BOLD-techniek. Meet verschillen in zuurstofgehalte in het bloed.
Vijf emotieregulatie strategieën
- Selectie van de situatie: Veranderen van stimulusinput bv situatie vermijden
- Modificatie van de situatie. Veranderen stimulusinput door veranderen vd situatie.
- Verandering in aandacht voor een stimulus Zoals selectieve aandacht.
- Cognitieve herwaardering (reappraisal). De emotionele toestand wijzigen door de manier waarop we erover denken. Dit beïnvloedt de emotionele ervaring en gedragsexpressie positief, zonder nadelig effect op het geheugen.
- Onderdrukken van de expressies van emoties
Comorbiditeit
- Er is een sterke comorbiditeit binnen de internaliserende dimensie, zoals depressie en angst
- Er is comorbiditeit binnen de externaliserende dimensie, zoals ADHD en gedragsstoornissen
- Er is samenhang tussen depressie (intern) en antisociale gedragsstoornissen (extern)
- Externaliserende stoornissen kunnen tevens problemen op de internaliserende dimensie veroorzaken of versterken, door bijvoorbeeld afwijzing door leeftijdgenoten
Comorbiditeit binnen families: - Familieleden van iemand met ADHD hebben een verhoogde kans op de ontwikkeling van andere externaliserende stoornissen en op de ontwikkeling van depressie
- Kinderen van depressieve ouders hebben vaak een verhoogde mate van depressieve symptomen en meer kans op angststoornissen en externaliserende
problematiek - Kinderen van ouders met angststoornissen ontwikkelen zelf ook vaker angststoornissen, terwijl die met ouders met een mix van depressie en angst een breder spectrum van psychopathologie vertonen
Biologische parameters die een
rol spelen bij interne en externe dimensies
- Activiteit van het autonome zenuwstelsel
- De HPA-as
- Bepaalde neurotransmittersystemen en hersengebieden of circuits (serotonine wordt geassocieerd met agressie bij depressie en bij persoonlijkheidsstoornis)
early starters
Gedragsstoornissen, die beginnen voor de leeftijd van 10 jaar. Hier spelen biologische factoren een grotere rol dan bij gedragsstoornissen met een late start. Worden ook wel het lifecourse persistent type genoemd omdat ze mogelijk persistenter zijn dan gedragsstoornissen met een late start.
late onset
Gedragsstoornissen die beginnen na de leeftijd van 10 jaar. Ook wel het adolescent-limited type genoemd vanwege de mogelijk betere prognose.
Homotypische vs heterotypische continuïteit:
- Homotypische continuïteit. Een bepaalde stoornis voorspelt het voortbestaan van dezelfde stoornis.
- Heterotypische continuïteit. Een bepaalde stoornis voorspelt het voortbestaan van een andere stoornis.
Er kan nog niet geconcludeerd worden dat early starters van angststoornissen een slechtere prognose hebben dan late starters.
Kenmerkend voor leerpsychologie
De translationele benadering: de voortdurende wisselwerking tussen onderzoek en praktijk. Onderzoek kan fundamenteel, preklinisch en patiëntonderzoek en dit kan zowel voor mens als dier. Hierdoor kan men de leerprocessen bij psychische problemen grondig verkennen. De leertheoretische benadering wordt gevorm door Thorndike en Pavlov.
Thorndike instrumentele conditionering
Leerde katten te ontsnappen uit een kleine kooi om bij eten te kunnen komen, dat hij naast de kooi neerlegde. Om uit de kooi te ontsnappen moesten de katten aan een lus trekken. Naarmate het experiment vaker werd uitgevoerd bleef bij de katten uiteindelijk alleen het correcte gedrag (trekken aan touw) over. Dit experiment (dus zelf actie ondernemen voor reactie) wordt instrumentele conditionering genoemd met de termen prikkel/situatie (S), respons (R), en uitkomst (O). Onder invloed van Skinner werd instrumentele conditionering later operante conditionering die meer keek naar natuurlijk verloop van gedrag van het dier.
aquisitie
Het verwerven of verkrijgen van nieuw gedrag.