Thema 1.6 Flashcards
Congruente v.s. incongruente communicatie
- Congruente communicatie. Als er geen tegenstrijdige signalen zijn tussen de verschillende communicatiekanalen.
- Incongruente communicatie. Als er discrepanties zijn binnen of tussen verschillende communicatiekanalen. B.v. met een stalen gezicht zeggen dat je van iemand houdt.
Paradoxaal bevel
Een gebod dat opgevolgd moet worden, maar dat juist niet moet worden opgevolgd om te kunnen worden opgevolgd (Watzlawick). bv ‘Wees spontaan’. Binnen de communicatietheoretische benadering gaat veel aandacht uit naar de schadelijke gevolgen van paradoxale communicatie in gezin en relatie. Paradoxale communicatie vormt ook de kern van het interactiepatroon dat Bateson e.a. verantwoordelijk achten voor het ontstaan van schizofrenie: de dubbele binding. Dit standpunt is later losgelaten.
Kenmerken van dubbele binding.
(Watzlawick e.a.)
- Twee of meer mensen hebben een relatie die voor ten minste een van hen belangrijk is
- Er moet sprake zijn van een paradoxale boodschap
- Ontvanger kan zich niet onttrekken aan de situatie of commentaar leveren
expressed emotion
Een maat voor de hoeveelheid kritiek, vijandigheid en emotionele overbetrokkenheid die door gezinsleden wordt geuit. Een hoog EE-niveau (en dan met name de dimensies kritiek en vijandigheid) blijkt onder andere een goede voorspeller van terugval bij mensen met schizofrenie of een andere psychose, een bipolaire- stemmingsstoornis, posttraumatische-stressstoornis, middelenmisbruik of ASS
Structurele gezinsbenadering/therapie
De belangrijkste grondlegger van de structurele gezinstherapie is de psychiater Salvador Minuchin. Hij deed onderzoek naar delinquente jongeren in de VS. Opvallend was dat jongeren die bij behandeling vooruitgang hadden geboekt, eenmaal terug in hun gezin vaak terugvielen. In deze benadering wordt een gezin opgevat als een voortdurend veranderend sociaal systeem met twee hoofdtaken:
* Het waarborgen van de continuïteit van het gezinssysteem
* Het bevorderen van de ontwikkeling van individuele gezinsleden
Gezinsstructuur
De regels die ten grondslag liggen aan de interactiepatronen in het gezin. Het gaat hier om impliciete gedragsregels die te herkennen zijn in de manier waarop de gezinsleden met elkaar omgaan.
Grenzen
Een goed functionerend subsysteem of gezin heeft duidelijke, maar flexibele grenzen. Grenzen worden gedefinieerd door regels over wie er contact met elkaar hebben op welk gebied
Accociatie v.s. coalitie
Associatie: Als twee of meer gezinsleden een subsysteem vormen voor het realiseren van een gemeenschappelijk doel.
Coalitie: Als twee gezinsleden een front vormen tegen een of meer andere gezinsleden.
Spanningen in het oudersubsysteem
Drie patronen waar het kind betrokken wordt in problemen in het oudersubsysteem
1. Triangulatie. Beide ouders verlangen dat het kind hun kant kiest en tegen de andere ouder is.
2. Bliksemafleider. Het kind fungeert met probleemgedrag als bliksemafleider voor de spanningen van de ouders, die zo in staat zijn de illusie van een harmonieuze relatie in stand te houden.
3. Stabiele coalitie. Bij langdurige of frequente conflicten kan een stabiele coalitie ontstaan, waarbij een van de ouders met een kind samenspant tegen de andere ouder.
Hulpouder
Een kind dat als vertegenwoordiger van de ouders bepaalde opvoedingstaken krijgt, wordt adjudant of hulpouder genoemd. Deze gezinsstructuur is functioneel zolang de toegekende verantwoordelijkheden duidelijk worden omschreven en de mogelijkheden van het kind niet te boven gaan.
Kluwen vs loszandgezin
Kluwengezin (enmeshment). Grenzen tussen de subsystemen zijn vervaagd en er is een rigide grens met de buitenwereld. Gezinsleden zijn sterk bij elkaar betrokken en hebben weinig contact buiten het gezin.
Loszandgezin (disengagement). Er zijn zeer starre grenzen tussen gezinsleden en de grens met de buitenwereld is vervaagd. Er is weinig communicatie, relaties zijn afstandelijk en iedereen gaat zijn eigen gang. Volgens Minuchin zijn deze interactiepatronen (of willekeurige andere gezinsstructuren) niet zonder meer disfunctioneel of pathologisch te noemen. Dit hangt af van de gezinsfunctie die in een bepaalde context moet worden uitgeoefend en van het ontwikkelingsstadium van het gezin en de gezinsleden.
Multisystemische
therapie (MST)
Aan MST ligt het sociaalecologisch model van Bronfenbrenner ten grondlsag. MST Integreert binnen een breed sociaal-ecologisch kader inzichten en interventies uit:
* Structurele gezinstherapie van Minuchin (aandacht voor grenzen en interactiepatronen)
* Strategische benadering van Haley (aandacht voor gezinshiërarchie)
* Sociale leertheorie (modeling en bekrachtiging)
* Cognitieve gedragstherapie (bijvoorbeeld aanleren van probleemoplossingsvaardigheden)
Blijkt in VS effectiever dan in Europa en is vooral effectief bij kinderen jonger dan 15. MST Vermindert crimineel gedrag, drugsgebruik en emotionele problemen
Functionele gezinstherapie
(Functional family therapy, FFT)
Combineert punten uit diverse systeembenaderingen met (cognitieve) gedragstherapie om nieuwe gedragspatronen te ontwikkelen in het gezin i.p.v. de oude disfunctionele patronen. De nadruk ligt meer op het gezin en de relaties tussen gezinsleden dan op de buitenwereld. FFT heeft 3 fasen.
1. Betrokkenheid en motivatie. Het opbouwen van een relatie tussen de therapeut en de gezinsleden, het reduceren van negatieve interacties en het ontwikkelen van een gedeelde (gezins)visie op de problemen. Herkadering (reframing) is een belangrijk onderdeel hiervan.
2. Gedragsverandering. Met (cognitief-)gedragstherapeutische interventies worden nieuwe interactiepatronen in het gezin tot stand gebracht om (risico) gedrag op individueel en gezinsniveau te veranderen.
3. Generalisatie. Uitbreiden van gedragsverandering naar andere contexten en vasthouden aan het geleerde.
FFT is vooral effectief bij gezinnen van jeugddelinquenten. Bij drugsmisbruik zijn de
resultaten meer verdeeld.
Reframing
Herkadering of positief etiketteren is het op een positieve manier herdefiniëren van negatieve emoties, cognities, gedragingen en gebeurtenissen.
Assimilatieve vs theoretische integratie
Assimilatieve integratie (beperkte integratie). Duidelijk werken vanuit specifieke theoretische benadering, afhankelijk van de problematiek concepten of interventies lenen uit andere benaderingen en assimileren in eigen kader.
Theoretische integratie (daadwerkelijke integratie). Therapeuten proberen hier diverse benaderingen met elkaar te vervlechten tot een theoretisch samenhangend geheel en leiden daar (vaak nieuwe) behandelmethoden uit af.