Tentamentraining Flashcards
Welke bewering over een vergelijking tussen de Eerste Kamer en de gemeenteraad is juist?
1. Beide vertegenwoordigen, binnen het gebied van het openbaar lichaam waarvan zij een orgaan vormen, de gehele bevolking.
2. Beide worden rechtstreeks door de kiezers verkozen.
3. Beide houden zich telkens nadat ze opnieuw zijn samengesteld intensief bezig met de politieke kleur van nieuw of opnieuw te benoemen door hen te controleren bestuurders.
4. Beide kunnen de door hen te controleren bestuurders in wie ze het vertrouwen hebben opgezegd zo nodig zelf ontslaan.
- Beide vertegenwoordigen, binnen het gebied van het openbaar lichaam waarvan zij een orgaan vormen, de gehele bevolking.
Welk grondrecht mag niet door een ministeriële regeling worden beperkt?
1. artikel 8 EVRM
2. artikel 10 EVRM
3. artikel 10 Grondwet
4. artikel 13 Grondwet
- artikel 13 Grondwet
==> Zie leereenheid 10 Grondrechten, studieboek par. 6.7.
==> Delegatie is mogelijk bij beperkingen van niet-inhoudelijke aard.
==> Bij art. 13 Gw staat niet “krachtens”
Lees artikel 94 Gw. Welke bewering over dit artikel is juist?
1. In dit artikel is het monisme van het Nederlandse staatsrecht ten opzichte van internationaal recht vastgelegd.
2. Dit artikel bevat de basis voor de directe werking van het EU-recht binnen de Nederlandse rechtsorde.
3. Dit artikel beperkt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om Nederlands recht aan internationaal recht te toetsen tot een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
4. Dit artikel vereist dat een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties officieel moeten worden bekendgemaakt.
- Dit artikel beperkt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om Nederlands recht aan internationaal recht te toetsen tot een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Uit artikel 120 Grondwet volgt dat de rechter een bepaling uit de Wet milieubeheer niet mag toetsen aan een bepaling uit
1. de Grondwet.
2. het Milieubesluit (een AMvB).
3. het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4. het Wetboek van Strafrecht.
- de Grondwet.
Welke bewering over het legaliteitsbeginsel is niet juist?
1. Het legaliteitsbeginsel vereist dat elk overheidshandelen dat de burgers bindt, op een wettelijke grondslag berust die uiteindelijk is terug te voeren op de Grondwet of op een wet in formele zin.
2. Het legaliteitsbeginsel vereist dat elk overheidsoptreden binnen de grenzen van het recht blijft.
3. Het legaliteitsbeginsel verbiedt de overheid om grondrechten van burgers te beperken.
4. Het legaliteitsbeginsel vereist dat wetgeving die de burger bindt zeker en duidelijk moet zijn.
- Het legaliteitsbeginsel verbiedt de overheid om grondrechten van burgers te beperken.
Welke stelling over de ministeriële verantwoordelijkheid is juist?
1. De ministeriële verantwoordelijkheid is gekoppeld aan de persoon die minister is.
2. De vertrouwensregel is de sanctie op de ministeriële verantwoordelijkheid
3. Sinds 1840 staat de ministeriële verantwoordelijkheid in de Grondwet
4. De ministeriële verantwoordelijkheid ontwikkelde zich in het verlengde van de vertrouwensregel.
- De vertrouwensregel is de sanctie op de ministeriële verantwoordelijkheid
Wat wordt verstaan onder het ‘maatschappelijk verdrag’?
1. een voorloper van de verdragen van de Europese Unie
2. een fictief contract tussen burgers en de staat, waarbij de burgers een deel van hun vrijheid opgeven in ruil voor bescherming door de staat
3. de feitelijke binding van de overheid aan de uitkomst van een referendum
4. de Grondwet
- een fictief contract tussen burgers en de staat, waarbij de burgers een deel van hun vrijheid opgeven in ruil voor bescherming door de staat
Wat wordt verstaan onder verticale machtenscheiding?
1. Scheiding tussen volksvertegenwoordiging en bestuur.
2. Scheiding tussen de staatsmachten op centraal niveau.
3. Scheiding tussen verschillende lagen van de overheid.
4. Scheiding tussen de publieke en private sfeer.
- Scheiding tussen verschillende lagen van de overheid.
“De gemeenteraad mag bij voorschriften omtrent verspreiding niet treden in het regelen, hoedanigen inhoud een door den druk geopenbaarde gedachtenuiting niet hebben; tot dat ingrijpen is door de Grondwet de bevoegdheid toegewezen aan de samenwerking van Koning en Staten-Generaal in de wet”.
Uit welk arrest is het bovenstaande citaat afkomstig?
1. Meerenberg
2. APV Tilburg
3. Emmense baliekluivers
4. Harmonisatiewet
- APV Tilburg
Welke bewering over de ontwikkeling van de betekenis van het begrip ‘democratie’ is juist?
1. Gedurende het grootste deel van de 19de eeuw werd ‘democratie’ als leus ingezet om te pleiten voor uitbreiding van het kiesrecht.
2. Rond 1900 werd ‘democratie’ door met name de sociaaldemocraten gezien als equivalent voor chaos en ordeloosheid
3. In de periode tussen de oorlogen stelde de NSB ‘democratie’ gelijk aan fascisme.
4. Na 1945 werd ‘democratie’ vooral opgevat als afwezigheid van dictatuur.
- Na 1945 werd ‘democratie’ vooral opgevat als afwezigheid van dictatuur.
In welk land wordt bij de landelijke verkiezingen een combinatie van een meerderheidsstelsel en een stelsel van evenredige vertegenwoordiging gehanteerd?
1. Nederland
2. Frankrijk
3. Duitsland
4. Verenigd Koninkrijk
- Duitsland
Wat bepaalde de Hoge Raad in het Jamin-arrest (1926)?
1. dat regelgeving die gebaseerd is op ongeoorloofde subdelegatie onverbindend is.
2. dat gemeentelijke verordeningen niet mogen treden in de inhoud van gedrukte geschriften, maar wel voorschriften omtrent de verspreiding van zulke geschriften mogen geven.
3. dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
4. dat wetten in formele zin door de rechter niet aan ongeschreven rechtsbeginselen mogen worden getoetst.
- dat regelgeving die gebaseerd is op ongeoorloofde subdelegatie onverbindend is.
Stel dat de Nederlandse rechter in een concreet geval geconfronteerd wordt met een nationale regel die een schending inhoudt van een EU-richtlijn. Wat is het eerst aangewezen middel dat de rechter, indien mogelijk, dient in te zetten om ervoor te zorgen dat de Unierechtelijke norm toch wordt toegepast?
1. Hij dient de zaak te verwijzen naar het Hof van Justitie van de EU.
2. Hij dient ter zake een prejudicieel advies te vragen aan het Hof van Justitie van de EU.
3. Hij dient de nationale regel buiten toepassing te verklaren.
4. Hij dient de nationale regel conform de richtlijn uit te leggen.
- Hij dient de nationale regel conform de richtlijn uit te leggen.
Een wet bestaat altijd uit dezelfde elementen met een vast volgorde. Welk volgorde is dit?
1. De aanhef (en considerans), het opschrift, het corpus en het slot.
2. De aanhef (en considerans), het corpus, het opschrift en het slot.
3. Het opschrift, de aanhef (en considerans), het corpus en het slot.
4. Het corpus, het opschrift, de aanhef (en considerans) en het slot.
- Het opschrift, de aanhef (en considerans), het corpus en het slot.
Wat bepaalde de Hoge Raad in het arrest Emmense baliekluivers (1952)?
1. dat er rechtsgevolg verbonden is aan het onderscheid tussen de formulering ‘bij algemene maatregel van bestuur’ en de formulering ‘bij of krachtens algemene maatregel van bestuur’ in delegatiebepalingen in wetten in formele zin.
2. dat gemeentelijke verordeningen niet mogen treden in de inhoud van gedrukte geschriften, maar wel voorschriften omtrent de verspreiding van zulke geschriften mogen geven.
3. dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
4. dat wetten in formele zin door de rechter niet aan ongeschreven rechtsbeginselen mogen worden getoetst.
- dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
Artikel 124 lid 1 Grondwet betreft
1. autonomie.
2. deconcentratie.
3. delegatie.
4. medebewind.
- autonomie.
In welk arrest van de Hoge Raad is aan de orde in hoeverre gemeentelijke verordeningen in het privébelang van de burgers mogen treden?
1. Wilnisser visser (1922)
2. APV Tilburg (1950)
3. Emmense baliekluivers (1952)
4. Harmonisatiewet (1989)
- Wilnisser visser (1922)
Welke bewering over de goedkeuring van verdragen is juist?
1. Verdragen die afwijken van de Grondwet kunnen niet worden goedgekeurd.
2. Goedkeuring van een verdrag gaat vooraf aan de bekrachtiging daarvan.
3. Verdragen die eenieder verbindende bepalingen bevatten, kunnen enkel met een twee derde meerderheid worden goedgekeurd.
4. Goedkeuring dient steeds uitdrukkelijk te geschieden.
- Goedkeuring van een verdrag gaat vooraf aan de bekrachtiging daarvan.
Lees artikel 93 Grondwet.
Welke bewering over dit artikel is juist?
1. In dit artikel is het monisme van het Nederlandse staatsrecht ten opzichte van internationaal recht vastgelegd.
2. Dit artikel bevat de basis voor de directe werking van het EU-recht binnen de Nederlandse rechtsorde.
3. Dit artikel beperkt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om Nederlands recht aan internationaal recht te toetsen tot een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
4. Dit artikel vereist dat een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties officieel moeten worden bekendgemaakt.
- Dit artikel vereist dat een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties officieel moeten worden bekendgemaakt.
Met welke hervorming zou de monistische tendens in het Nederlandse parlementaire stelsel kunnen worden tegengegaan?
1. Verlaging of afschaffing van de voorkeursdrempel.
2. Invoering van een gemengd kiesstelsel
3. Regeerakkoorden op hoofdlijnen
4. Alle van de bovengenoemde antwoorden.
- Alle van de bovengenoemde antwoorden.
==> Een monistisch tendens: wetgevende en uitvoerende machten zijn verweven; ze werken samen aan wetgeving.
Welk gevolg had de opkomst van het idee van de rechtsstaat voor de betekenis van de wet?
1. Er werd sterker teruggegrepen op het Romeinse recht als bron en voorbeeld.
2. De wetgever diende steeds sterker rekening te houden met traditioneel verworven rechten.
3. De nadruk kwam sterker te liggen op de beperkende functie van de wet voor de overheidsmacht.
4. De wetgever werd de primaire schepper van het recht.
- De wetgever werd de primaire schepper van het recht.
Wat bepaalde de Hoge Raad in het Emmense baliekluivers (1952)?
1. dat regelgeving die gebaseerd is op ongeoorloofde subdelegatie onverbindend is.
2. dat gemeentelijke verordeningen niet mogen treden in de inhoud van gedrukte geschriften, maar wel voorschriften omtrent de verspreiding van zulke geschriften mogen geven.
3. dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
4. dat wetten in formele zin door de rechter niet aan ongeschreven rechtsbeginselen mogen worden getoetst.
- dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
Welk van de onderstaande bepalingen werkt door in de Nederlandse rechtsorde ongeacht het bepaalde in artikel 93 van de Nederlandse Grondwet?
1. artikel 19 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
2. artikel 35 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
3. artikel 7 lid 1 Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind
4. artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
- artikel 35 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Wat was de belangrijkste rechtsvraag in het Jamin-arrest (HR 25 januari 1926)?
1. Of de rechter de in het geding zijnde wettelijke bepaling mocht toetsen aan algemene rechtsbeginselen.
2. Of in dit geval een burger rechtsreeks beroep kon doen op een verdragsbepaling.
3. Of in dit geval subdelegatie van regelgevende bevoegdheid toegestaan was, gezien de bewoording van de wet.
4. Of de gemeenteraad regels mocht opstellen die geen onderscheid maakten tussen de openbare ruimte en het privédomein.
- Of in dit geval subdelegatie van regelgevende bevoegdheid toegestaan was, gezien de bewoording van de wet.
Artikel 12e van de thans geldende Militaire Ambtenarenwet 1931 luidt als volgt:
´Het is de militaire ambtenaar in werkelijke dienst verboden, anders dan met toestemming of in opdracht van Onze Minister, te reizen naar dan wel te verblijven in:
a. bij koninklijk besluit aangewezen landen, waarin het verblijf door een militair ambtenaar in werkelijke dienst een bijzonder risico voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat of bondgenoten kan opleveren (…)´.
Als u wilt verdedigen dat deze bepaling ongrondwettig is, op welk Grondwetsartikel kunt u zich dan het beste baseren?
1. artikel 2 lid 4 Grondwet
2. artikel 10 Grondwet
3. artikel 98 lid 1 Grondwet
4. artikel 109, eerste volzin, Grondwet
- artikel 2 lid 4 Grondwet
Wat wordt verstaan onder het ‘positieve aspect van het legaliteitsbeginsel’?
1. dat het recht de bevoegdheid schept voor de overheid om te handelen
2. dat het recht de voorwaarden schept voor de democratische besluitvorming
3. dat de werking van het recht zich uitstrekt tot alle gevallen die zich in de praktijk kunnen voordoen
4. dat het recht grenzen stelt aan de uitoefening van overheidsbevoegdheden
- dat het recht de bevoegdheid schept voor de overheid om te handelen
Wat is kenmerkend voor een confederatie?
1. De deelstaten zijn hiërarchisch ondergeschikt aan het centrale gezag.
2. De deelstaten hebben het recht van secessie en kunnen desgewenst uit de confederatie treden.
3. Het centrale gezag kan besluiten nemen die de burgers rechtstreeks binden.
4. Een onafhankelijke rechter bewaakt de bevoegdheidsverdeling tussen de deelstaten en het centrale gezag
- De deelstaten hebben het recht van secessie en kunnen desgewenst uit de