Tentamentraining Flashcards

1
Q

Welke bewering over een vergelijking tussen de Eerste Kamer en de gemeenteraad is juist?
1. Beide vertegenwoordigen, binnen het gebied van het openbaar lichaam waarvan zij een orgaan vormen, de gehele bevolking.
2. Beide worden rechtstreeks door de kiezers verkozen.
3. Beide houden zich telkens nadat ze opnieuw zijn samengesteld intensief bezig met de politieke kleur van nieuw of opnieuw te benoemen door hen te controleren bestuurders.
4. Beide kunnen de door hen te controleren bestuurders in wie ze het vertrouwen hebben opgezegd zo nodig zelf ontslaan.

A
  1. Beide vertegenwoordigen, binnen het gebied van het openbaar lichaam waarvan zij een orgaan vormen, de gehele bevolking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk grondrecht mag niet door een ministeriële regeling worden beperkt?
1. artikel 8 EVRM
2. artikel 10 EVRM
3. artikel 10 Grondwet
4. artikel 13 Grondwet

A
  1. artikel 13 Grondwet
    ==> Zie leereenheid 10 Grondrechten, studieboek par. 6.7.
    ==> Delegatie is mogelijk bij beperkingen van niet-inhoudelijke aard.
    ==> Bij art. 13 Gw staat niet “krachtens”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lees artikel 94 Gw. Welke bewering over dit artikel is juist?
1. In dit artikel is het monisme van het Nederlandse staatsrecht ten opzichte van internationaal recht vastgelegd.
2. Dit artikel bevat de basis voor de directe werking van het EU-recht binnen de Nederlandse rechtsorde.
3. Dit artikel beperkt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om Nederlands recht aan internationaal recht te toetsen tot een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
4. Dit artikel vereist dat een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties officieel moeten worden bekendgemaakt.

A
  1. Dit artikel beperkt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om Nederlands recht aan internationaal recht te toetsen tot een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit artikel 120 Grondwet volgt dat de rechter een bepaling uit de Wet milieubeheer niet mag toetsen aan een bepaling uit
1. de Grondwet.
2. het Milieubesluit (een AMvB).
3. het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4. het Wetboek van Strafrecht.

A
  1. de Grondwet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke bewering over het legaliteitsbeginsel is niet juist?
1. Het legaliteitsbeginsel vereist dat elk overheidshandelen dat de burgers bindt, op een wettelijke grondslag berust die uiteindelijk is terug te voeren op de Grondwet of op een wet in formele zin.
2. Het legaliteitsbeginsel vereist dat elk overheidsoptreden binnen de grenzen van het recht blijft.
3. Het legaliteitsbeginsel verbiedt de overheid om grondrechten van burgers te beperken.
4. Het legaliteitsbeginsel vereist dat wetgeving die de burger bindt zeker en duidelijk moet zijn.

A
  1. Het legaliteitsbeginsel verbiedt de overheid om grondrechten van burgers te beperken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke stelling over de ministeriële verantwoordelijkheid is juist?
1. De ministeriële verantwoordelijkheid is gekoppeld aan de persoon die minister is.
2. De vertrouwensregel is de sanctie op de ministeriële verantwoordelijkheid
3. Sinds 1840 staat de ministeriële verantwoordelijkheid in de Grondwet
4. De ministeriële verantwoordelijkheid ontwikkelde zich in het verlengde van de vertrouwensregel.

A
  1. De vertrouwensregel is de sanctie op de ministeriële verantwoordelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt verstaan onder het ‘maatschappelijk verdrag’?
1. een voorloper van de verdragen van de Europese Unie
2. een fictief contract tussen burgers en de staat, waarbij de burgers een deel van hun vrijheid opgeven in ruil voor bescherming door de staat
3. de feitelijke binding van de overheid aan de uitkomst van een referendum
4. de Grondwet

A
  1. een fictief contract tussen burgers en de staat, waarbij de burgers een deel van hun vrijheid opgeven in ruil voor bescherming door de staat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt verstaan onder verticale machtenscheiding?
1. Scheiding tussen volksvertegenwoordiging en bestuur.
2. Scheiding tussen de staatsmachten op centraal niveau.
3. Scheiding tussen verschillende lagen van de overheid.
4. Scheiding tussen de publieke en private sfeer.

A
  1. Scheiding tussen verschillende lagen van de overheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

“De gemeenteraad mag bij voorschriften omtrent verspreiding niet treden in het regelen, hoedanigen inhoud een door den druk geopenbaarde gedachtenuiting niet hebben; tot dat ingrijpen is door de Grondwet de bevoegdheid toegewezen aan de samenwerking van Koning en Staten-Generaal in de wet”.
Uit welk arrest is het bovenstaande citaat afkomstig?
1. Meerenberg
2. APV Tilburg
3. Emmense baliekluivers
4. Harmonisatiewet

A
  1. APV Tilburg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke bewering over de ontwikkeling van de betekenis van het begrip ‘democratie’ is juist?
1. Gedurende het grootste deel van de 19de eeuw werd ‘democratie’ als leus ingezet om te pleiten voor uitbreiding van het kiesrecht.
2. Rond 1900 werd ‘democratie’ door met name de sociaaldemocraten gezien als equivalent voor chaos en ordeloosheid
3. In de periode tussen de oorlogen stelde de NSB ‘democratie’ gelijk aan fascisme.
4. Na 1945 werd ‘democratie’ vooral opgevat als afwezigheid van dictatuur.

A
  1. Na 1945 werd ‘democratie’ vooral opgevat als afwezigheid van dictatuur.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welk land wordt bij de landelijke verkiezingen een combinatie van een meerderheidsstelsel en een stelsel van evenredige vertegenwoordiging gehanteerd?
1. Nederland
2. Frankrijk
3. Duitsland
4. Verenigd Koninkrijk

A
  1. Duitsland
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat bepaalde de Hoge Raad in het Jamin-arrest (1926)?
1. dat regelgeving die gebaseerd is op ongeoorloofde subdelegatie onverbindend is.
2. dat gemeentelijke verordeningen niet mogen treden in de inhoud van gedrukte geschriften, maar wel voorschriften omtrent de verspreiding van zulke geschriften mogen geven.
3. dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
4. dat wetten in formele zin door de rechter niet aan ongeschreven rechtsbeginselen mogen worden getoetst.

A
  1. dat regelgeving die gebaseerd is op ongeoorloofde subdelegatie onverbindend is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stel dat de Nederlandse rechter in een concreet geval geconfronteerd wordt met een nationale regel die een schending inhoudt van een EU-richtlijn. Wat is het eerst aangewezen middel dat de rechter, indien mogelijk, dient in te zetten om ervoor te zorgen dat de Unierechtelijke norm toch wordt toegepast?
1. Hij dient de zaak te verwijzen naar het Hof van Justitie van de EU.
2. Hij dient ter zake een prejudicieel advies te vragen aan het Hof van Justitie van de EU.
3. Hij dient de nationale regel buiten toepassing te verklaren.
4. Hij dient de nationale regel conform de richtlijn uit te leggen.

A
  1. Hij dient de nationale regel conform de richtlijn uit te leggen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een wet bestaat altijd uit dezelfde elementen met een vast volgorde. Welk volgorde is dit?
1. De aanhef (en considerans), het opschrift, het corpus en het slot.
2. De aanhef (en considerans), het corpus, het opschrift en het slot.
3. Het opschrift, de aanhef (en considerans), het corpus en het slot.
4. Het corpus, het opschrift, de aanhef (en considerans) en het slot.

A
  1. Het opschrift, de aanhef (en considerans), het corpus en het slot.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat bepaalde de Hoge Raad in het arrest Emmense baliekluivers (1952)?
1. dat er rechtsgevolg verbonden is aan het onderscheid tussen de formulering ‘bij algemene maatregel van bestuur’ en de formulering ‘bij of krachtens algemene maatregel van bestuur’ in delegatiebepalingen in wetten in formele zin.
2. dat gemeentelijke verordeningen niet mogen treden in de inhoud van gedrukte geschriften, maar wel voorschriften omtrent de verspreiding van zulke geschriften mogen geven.
3. dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
4. dat wetten in formele zin door de rechter niet aan ongeschreven rechtsbeginselen mogen worden getoetst.

A
  1. dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Artikel 124 lid 1 Grondwet betreft
1. autonomie.
2. deconcentratie.
3. delegatie.
4. medebewind.

A
  1. autonomie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

In welk arrest van de Hoge Raad is aan de orde in hoeverre gemeentelijke verordeningen in het privébelang van de burgers mogen treden?
1. Wilnisser visser (1922)
2. APV Tilburg (1950)
3. Emmense baliekluivers (1952)
4. Harmonisatiewet (1989)

A
  1. Wilnisser visser (1922)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke bewering over de goedkeuring van verdragen is juist?
1. Verdragen die afwijken van de Grondwet kunnen niet worden goedgekeurd.
2. Goedkeuring van een verdrag gaat vooraf aan de bekrachtiging daarvan.
3. Verdragen die eenieder verbindende bepalingen bevatten, kunnen enkel met een twee derde meerderheid worden goedgekeurd.
4. Goedkeuring dient steeds uitdrukkelijk te geschieden.

A
  1. Goedkeuring van een verdrag gaat vooraf aan de bekrachtiging daarvan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Lees artikel 93 Grondwet.
Welke bewering over dit artikel is juist?
1. In dit artikel is het monisme van het Nederlandse staatsrecht ten opzichte van internationaal recht vastgelegd.
2. Dit artikel bevat de basis voor de directe werking van het EU-recht binnen de Nederlandse rechtsorde.
3. Dit artikel beperkt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om Nederlands recht aan internationaal recht te toetsen tot een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
4. Dit artikel vereist dat een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties officieel moeten worden bekendgemaakt.

A
  1. Dit artikel vereist dat een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties officieel moeten worden bekendgemaakt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Met welke hervorming zou de monistische tendens in het Nederlandse parlementaire stelsel kunnen worden tegengegaan?
1. Verlaging of afschaffing van de voorkeursdrempel.
2. Invoering van een gemengd kiesstelsel
3. Regeerakkoorden op hoofdlijnen
4. Alle van de bovengenoemde antwoorden.

A
  1. Alle van de bovengenoemde antwoorden.
    ==> Een monistisch tendens: wetgevende en uitvoerende machten zijn verweven; ze werken samen aan wetgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welk gevolg had de opkomst van het idee van de rechtsstaat voor de betekenis van de wet?
1. Er werd sterker teruggegrepen op het Romeinse recht als bron en voorbeeld.
2. De wetgever diende steeds sterker rekening te houden met traditioneel verworven rechten.
3. De nadruk kwam sterker te liggen op de beperkende functie van de wet voor de overheidsmacht.
4. De wetgever werd de primaire schepper van het recht.

A
  1. De wetgever werd de primaire schepper van het recht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat bepaalde de Hoge Raad in het Emmense baliekluivers (1952)?
1. dat regelgeving die gebaseerd is op ongeoorloofde subdelegatie onverbindend is.
2. dat gemeentelijke verordeningen niet mogen treden in de inhoud van gedrukte geschriften, maar wel voorschriften omtrent de verspreiding van zulke geschriften mogen geven.
3. dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
4. dat wetten in formele zin door de rechter niet aan ongeschreven rechtsbeginselen mogen worden getoetst.

A
  1. dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welk van de onderstaande bepalingen werkt door in de Nederlandse rechtsorde ongeacht het bepaalde in artikel 93 van de Nederlandse Grondwet?
1. artikel 19 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
2. artikel 35 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
3. artikel 7 lid 1 Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind
4. artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

A
  1. artikel 35 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat was de belangrijkste rechtsvraag in het Jamin-arrest (HR 25 januari 1926)?
1. Of de rechter de in het geding zijnde wettelijke bepaling mocht toetsen aan algemene rechtsbeginselen.
2. Of in dit geval een burger rechtsreeks beroep kon doen op een verdragsbepaling.
3. Of in dit geval subdelegatie van regelgevende bevoegdheid toegestaan was, gezien de bewoording van de wet.
4. Of de gemeenteraad regels mocht opstellen die geen onderscheid maakten tussen de openbare ruimte en het privédomein.

A
  1. Of in dit geval subdelegatie van regelgevende bevoegdheid toegestaan was, gezien de bewoording van de wet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Artikel 12e van de thans geldende Militaire Ambtenarenwet 1931 luidt als volgt:
´Het is de militaire ambtenaar in werkelijke dienst verboden, anders dan met toestemming of in opdracht van Onze Minister, te reizen naar dan wel te verblijven in:
a. bij koninklijk besluit aangewezen landen, waarin het verblijf door een militair ambtenaar in werkelijke dienst een bijzonder risico voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat of bondgenoten kan opleveren (…)´.
Als u wilt verdedigen dat deze bepaling ongrondwettig is, op welk Grondwetsartikel kunt u zich dan het beste baseren?
1. artikel 2 lid 4 Grondwet
2. artikel 10 Grondwet
3. artikel 98 lid 1 Grondwet
4. artikel 109, eerste volzin, Grondwet

A
  1. artikel 2 lid 4 Grondwet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat wordt verstaan onder het ‘positieve aspect van het legaliteitsbeginsel’?
1. dat het recht de bevoegdheid schept voor de overheid om te handelen
2. dat het recht de voorwaarden schept voor de democratische besluitvorming
3. dat de werking van het recht zich uitstrekt tot alle gevallen die zich in de praktijk kunnen voordoen
4. dat het recht grenzen stelt aan de uitoefening van overheidsbevoegdheden

A
  1. dat het recht de bevoegdheid schept voor de overheid om te handelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is kenmerkend voor een confederatie?
1. De deelstaten zijn hiërarchisch ondergeschikt aan het centrale gezag.
2. De deelstaten hebben het recht van secessie en kunnen desgewenst uit de confederatie treden.
3. Het centrale gezag kan besluiten nemen die de burgers rechtstreeks binden.
4. Een onafhankelijke rechter bewaakt de bevoegdheidsverdeling tussen de deelstaten en het centrale gezag

A
  1. De deelstaten hebben het recht van secessie en kunnen desgewenst uit de
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Lees de volgende tekst:
[…]
Voorgesteld 15 september 2016
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
roept de Minister voor Wonen en Rijksdienst op,
te stoppen met symboolwetgeving en te doen waar hij voor is aangesteld,
namelijk het zorgen voor voldoende betaalbare woningen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Bashir
Van welke type besluit is deze tekst een voorbeeld?
1. een amendement
2. een beschikking
3. een algemene maatregel van bestuur
4. een motie

A
  1. een motie
29
Q

Een door de Tweede Kamer tegen een bepaalde minister aangenomen motie van afkeuring
1. heeft een Grondwettelijke plicht tot aftreden tot gevolg.
2. heeft hetzelfde effect als een tegen die minister aangenomen motie van wantrouwen.
3. geeft politieke speelruimte om de betrokken minister te handhaven.
4. kan door de Eerste Kamer alsnog worden verworpen.

A
  1. geeft politieke speelruimte om de betrokken minister te handhaven.
30
Q

Hoe wordt een reeds in werking getreden wet gewijzigd?
1. bij Algemene Maatregel van Bestuur
2. bij amendement
3. bij motie
4. bij wet

A
  1. bij wet
31
Q

Lees artikel 124 lid 2 Grondwet.
Waarop heeft deze bepaling betrekking?
1. autonomie
2. deconcentratie
3. delegatie
4. medebewind

A
  1. medebewind
32
Q

Wat is geen bevoegdheid van het Europees Parlement?
1. Recht van initiatief
2. Beperkt recht van amendement
3, Enquete- en vragenrecht
4. Budgetrecht

A
  1. Recht van initiatief
33
Q

Wanneer werd in Nederland – dan wel in wat nu Nederland is – een vorm van vrijheid van godsdienst voor het eerst juridisch vastgelegd?
1. in 1215 in de Magna Charta
2. in 1579 bij de oprichting van de Unie van Utrecht
3. in 1848 in de Grondwetswijzigingen van dat jaar (onder leiding van Thorbecke)
4. in 1917 in de Grondwetswijzigingen van dat jaar (toen ook het algemeen kiesrecht werd ingevoerd)

A
  1. in 1579 bij de oprichting van de Unie van Utrecht
34
Q

Lees de volgende tekst:
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje- Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat regelen betreffende den rechtstoestand van ambtenaren behooren te worden gesteld;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten- Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Waarvan vormt de tweede alinea (vanaf ‘Alzoo …’) van bovenstaande tekst een voorbeeld?
1. een amendement
2. een considerans
3. een corpus
4. een Koninklijke boodschap

A
  1. een considerans
35
Q

Waarover zwijgt het Nederlandse staatsrecht vrijwel geheel?
1. over de troonsopvolging
2. over de organisatie van de rechterlijke macht
3. over de interne organisatie van politieke partijen
4. over de decentralisatie

A
  1. over de interne organisatie van politieke partijen
36
Q

Wordt er in de Grondwet uitgegaan van een formeel wetsbegrip?
1. ja, omdat de Grondwet een ‘wet’ definieert als een bepaald soort besluit van de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.
2. ja, omdat de Grondwet geen inhoudelijke eisen stelt aan de inhoud van een ‘wet’.
3. nee, omdat de Grondwet over veel onderwerpen inhoudelijke eisen stelt aan de formele wetgever.
4. nee, omdat de Grondwet een ‘wet’ definieert aan de hand van materiële kenmerken.

A
  1. ja, omdat de Grondwet een ‘wet’ definieert als een bepaald soort besluit van de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.
37
Q

Lees artikel 117 lid 1 Grondwet.
Aan wie wordt in dit artikel welke bevoegdheid toegekend?
1. aan de Koning de bevoegdheid om de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur-generaal bij de Hoge Raad voor het leven te benoemen.
2. aan de regering de bevoegdheid om de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur-generaal bij de Hoge Raad voor het leven te benoemen.
3. aan de wetgever in formele zin de bevoegdheid voorschriften over de benoeming van rechters op te stellen
4. aan de rechterlijke macht de bevoegdheid om voor het leven benoemd te worden.

A
  1. aan de regering de bevoegdheid om de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur-generaal bij de Hoge Raad voor het leven te benoemen.
    ==> Zie art. 47 Gw
38
Q

Welke bewering over de staatssecretaris is juist?
1. De staatssecretaris wordt ambtelijk ondersteund vanuit meer dan één ministerie.
2. De staatssecretaris wordt gerekend tot het kabinet.
3. De staatssecretaris heeft stemrecht in de ministerraad.
4. De staatssecretaris heeft in interne verhoudingen binnen de regering dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als een minister.

A
  1. De staatssecretaris wordt gerekend tot het kabinet.
39
Q

In een democratie wordt om vertegenwoordigende lichamen tot beslissingen te laten komen de zogenoemde meerderheidsregel gehanteerd.
Wat is een gevolg van de hantering van deze regel?
1. dat de belangen van minderheden worden ontzien
2. dat de beslissingen veelal op grond van een relatief meerderheidsstelsel tot stand komen
3. dat voor het nemen van de beslissingen een gekwalificeerde meerderheid vereist is
4. dat er uiteindelijk in de besluitvorming ja/nee-situaties moeten worden gecreëerd

A
  1. dat er uiteindelijk in de besluitvorming ja/nee-situaties moeten worden gecreëerd
40
Q

Artikel 120 Grondwet formuleert een toetsingsverbod voor de rechter.
Wat valt niet onder dit verbod?
1. de toets of een wet in formele zin in strijd is met een fundamenteel rechtsbeginsel
2. de toets of een wet in formele zin in strijd is met een een ieder verbindende verdragsbepaling
3. de toets of een wet in formele zin inhoudelijk in strijd is met de Grondwet
4. de toets of een wet in formele zin op de door de Grondwet voorgeschreven wijze tot stand is gekomen

A
  1. de toets of een wet in formele zin in strijd is met een een ieder verbindende verdragsbepaling
41
Q

Wat bepaalde de Hoge Raad in het Meerenberg-arrest (1879)?
1. Dat de Koning (de regering) over een onbeperkte, zelfstandige wetgevende bevoegdheid beschikt.
2. Dat een bevoegdheid alleen mag worden gedelegeerd als de wet dit expliciet toelaat.
3. Dat als delegatie van een bevoegdheid geoorloofd is, ook subdelegatie mag plaatsvinden.
4. Dat de Koning (de regering) slechts over wetgevende bevoegdheden beschikt voor zover die uitdrukkelijk berusten op de wet of Grondwet of strekken ter uitvoering van de wet.

A
  1. Dat de Koning (de regering) slechts over wetgevende bevoegdheden beschikt voor zover die uitdrukkelijk berusten op de wet of Grondwet of strekken ter uitvoering van de wet.
42
Q

Wanneer is de vertrouwensregel volgens de auteurs van het handboek definitief gevestigd?
1. in 1848, toen de politieke verantwoordelijkheid werd ingevoerd.
2. in 1853, toen Thorbecke aftrad naar aanleiding van de kwestie ‘April-beweging’.
3. in 1855, toen de Wet ministeriële verantwoordelijkheid tot stand kwam.
4. in 1868, toen de Luxemburg-kwestie werd beslecht.

A
  1. in 1868, toen de Luxemburg-kwestie werd beslecht.
43
Q

Wat is géén kenmerk van de klassiek-liberale rechtsstaat?
1. grondrechten
2. machtsverdeling
3. rechterlijke controle
4. soevereiniteit

A
  1. soevereiniteit
44
Q

Lees het volgende fragment uit een verslag van een gemeenteraadvergadering:
Wethouder: “[…] Wij menen tot slot dat bij het toekennen van deze vergunningen per geval moet worden bekeken of niet alleen aan alle vergunningsvoorwaarden wordt voldaan, maar ook of het afgeven van die specifieke vergunning wel in het algemeen belang van de gemeente is. Naar de mening van mijn fractie biedt de wet- en regelgeving voldoende ruimte voor een dergelijke toets, die overigens zorgvuldig en terughoudend dient te worden toegepast.”

Raadslid: “Mevrouw de Voorzitter, dit is onacceptabel! Het kan toch niet zo zijn dat een aanvrager die aan alle geldende vereisten voor het verkrijgen van de vergunning voldoet, vervolgens toch kansloos is in zijn aanvraag omdat het gemeentebestuur een nieuwe grond heeft verzonnen om geen nieuwe vergunningen meer af te hoeven geven? Dit is in flagrante strijd met het gelijkheidsbeginsel en ontbeert elke wettelijke basis […].”
Welke drogreden hanteert het raadslid hier?
1. een ad hominem
2. een cirkelredenering
3. een stroman
4. een te haastige generalisering

A
  1. een stroman
45
Q

Welke van de volgende Grondwetsbepalingen omschrijft een ‘klassiek vrijheidsrecht’?
1. artikel 4 Grondwet
2. artikel 14 Grondwet
3. artikel 19 Grondwet
4. artikel 114 Grondwet

A
  1. artikel 14 Grondwet
46
Q

Welke factor kan volgens het studieboek Beginselen van de democratische rechtsstaat een bedreiging vormen voor het in stand houden van de sociale rechtsstaat?
1. een afname van het aantal zelfstandige bestuursorganen
2. een beperking van de vrijheid van het individu om zich economisch te ontplooien
3. globalisering
4. een ruimere interpretatie van de vrijheid van meningsuiting

A
  1. globalisering
47
Q

Stel, u schrijft een essay en wilt in een voetnoot verwijzen naar de handelingen van de Eerste Kamer uit het vergaderjaar 2022-2023, met vergadernummer 4, itemnummer 3, pagina 4 met publicatiedatum 14 november 2022. Hoe dient u deze verwijzing te noteren volgens de Leidraad voor Juridische Auteurs?
1. Handelingen I 2022/23, nr. 4, item 3, p. 4.
2. Eerste Kamer, Handelingen,2022/2023, nr. 4, item 3, p. 4.
3. Handelingen Eerste Kamer 2022-2023, nummer 4, item 3, pagina 4.
4. Handelingen EK 4 november 2022, nr. 4, it. 3, p. 4.

A
  1. Handelingen I 2022/23, nr. 4, item 3, p. 4.
48
Q

Welke bewering over de botsing van gemeentelijke verordeningen met een wet in formele zin is juist?
1. Een anterieure gemeentelijke verordening blijft van kracht wanneer een wet in formele zin met hetzelfde motief in werking treedt, aangezien de verordening ouder is.
2. Een anterieure gemeentelijke verordening vervalt van rechtswege wanneer een wet in formele zin betreffende hetzelfde onderwerp in werking treedt, ook indien beide een verschillend motief hebben.
3. Een posterieure verordening mag een wet in formele zin waaraan hetzelfde motief ten grondslag heeft gelegen, aanvullen tenzij laatstgenoemde uitputtend bedoeld is.
4. Een posterieure gemeentelijke verordening vervalt van rechtswege wanneer een wet in formele zin met hetzelfde motief in werking treedt.

A
  1. Een posterieure verordening mag een wet in formele zin waaraan hetzelfde motief ten grondslag heeft gelegen, aanvullen tenzij laatstgenoemde uitputtend bedoeld is.
49
Q

Met welke aanpassingen of hervormingen zou de monistische tendens in het Nederlandse parlementaire stelsel kunnen worden tegengegaan?
1. Verlaging of afschaffing van de voorkeursdrempel.
2. Invoering van een gemengd kiesstelsel.
3. Regeerakkoorden op hoofdlijnen.
4. Alle van de bovengenoemde antwoorden.

A
  1. Alle van de bovengenoemde antwoorden.
50
Q

Wat bepaalde de Hoge Raad in het Meerenberg-arrest (1879)?
1. Dat een bevoegdheid alleen mag worden gedelegeerd als de wet dit expliciet toelaat.
2. Dat als delegatie van een bevoegdheid geoorloofd is, ook subdelegatie mag plaatsvinden.
3. Dat de Koning (de regering) over een onbeperkte, zelfstandige wetgevende bevoegdheid beschikt.
4. Dat de Koning (de regering) slechts over wetgevende bevoegdheden beschikt voor zover die uitdrukkelijk berusten op de wet of Grondwet of strekken ter uitvoering van de wet.

A
  1. Dat de Koning (de regering) slechts over wetgevende bevoegdheden beschikt voor zover die uitdrukkelijk berusten op de wet of Grondwet of strekken ter uitvoering van de wet.
51
Q

Na de verkiezingen van 2023 telt de Tweede Kamer vijftien fracties, waarvan meer dan de helft vijf zetels of minder heeft.
Waardoor wordt deze versplintering van de Tweede Kamer bevorderd?
1. door het stelsel van evenredige vertegenwoordiging
2. door het personenstelsel
3. door de lage kiesdrempel
4. door de combinatie van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging en de lage kiesdrempel

A
  1. door de combinatie van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging en de lage kiesdrempel
52
Q

Welke bewering over een vergelijking tussen de Tweede Kamer en de gemeenteraad is niet juist?
1. Beide worden rechtstreeks door de kiezers verkozen.
2. Beide houden zich telkens nadat ze opnieuw zijn samengesteld intensief bezig met de politieke kleur van nieuw of opnieuw te benoemen door hen te controleren bestuurders.
3. Beide kunnen de door hen te controleren bestuurders in wie ze het vertrouwen hebben opgezegd zo nodig zelf ontslaan.
4. Beide hebben het recht van amendement.

A
  1. Beide kunnen de door hen te controleren bestuurders in wie ze het vertrouwen hebben opgezegd zo nodig zelf ontslaan.
53
Q

Welk grondrecht mag door een ministeriële regeling worden beperkt?
1. artikel 3 EVRM
2. artikel 9 EVRM
3. artikel 8 Grondwet
4. artikel 13 Grondwet

A
  1. artikel 9 EVRM
54
Q

In de toelichting op regelgeving van de regering inzake de invoering van een wettelijk
rookverbod in de horeca en in andere ruimten is het volgende te lezen:
“Eenmanszaken in andere bedrijfstakken dan de horeca kennen vaak een bedrijfsvoering die niet of nauwelijks van de privésfeer van de ondernemer af te bakenen valt. Denk aan de belastingconsulent die vanuit zijn huis of een klein kantoor aanpalend aan zijn huis zijn beroep uitoefent. Veelal bestaat zijn clientèle voor een deel uit persoonlijke relaties. Alles bijeen lijkt zo’n setting zo sterk op de privésfeer dat ook vanwege de daaraan verbonden problemen voor een ordelijk toezicht ervoor gekozen is af te zien van een wettelijk rookverbod in deze context.”
Deze overweging heeft betrekking op
1. de horizontale werking van een klassiek grondrecht.
2. de horizontale werking van een sociaal grondrecht.
3. de verticale werking van een klassiek grondrecht.
4. de verticale werking van een sociaal grondrecht.

A
  1. de verticale werking van een klassiek grondrecht.
55
Q

Welke bewering over politieke partijen is juist?
1. Politieke partijen kunnen Kamerleden rechtens dwingen hun zetel op te geven als zij met de partij breken.
2. De Nederlandse Grondwet maakt het vrijwel onmogelijk om politieke partijen te verbieden.
3. Politieke partijen zijn in Nederland rechtspersonen naar publiekrecht.
4. Politieke partijen die hun partijnaam willen laten registreren, dienen volgens de Kieswet een vereniging te zijn met volledige rechtsbevoegdheid.

A
  1. Politieke partijen die hun partijnaam willen laten registreren, dienen volgens de Kieswet een vereniging te zijn met volledige rechtsbevoegdheid.
    ==> Zie leereenheid 4 Democratie in beweging, studieboek, par. 8.3 t/m 8.5.
56
Q

Welke zelfstandige bevoegdheid werd in de Blanketwet van 1818 verleend aan de Koning?
1. de bevoegdheid tot het beperken van grondrechten van burgers
2. de bevoegdheid tot het onteigenen van eigendommen aan burgers
3. de bevoegdheid het land in oorlog te verklaren
4. de bevoegdheid regelgeving uit te vaardigen die met straffen werd gehandhaafd

A
  1. de bevoegdheid regelgeving uit te vaardigen die met straffen werd gehandhaafd
57
Q

Stel, de Officier van Justitie betoogt tegenover de rechtbank het volgende:
“Als de wet voorschrijft dat onderzoek ‘aan het lichaam van de verdachte’ is toegestaan, dan mag bij de verdachte ook in zijn mond-, keel- en neusholtes worden gekeken. Dat is een logische uitleg van de woorden ‘aan het lichaam’. Denk maar aan de uitdrukking ‘aan boord gaan’ van een vliegtuig. Dan blijft u toch ook niet aan de buitenkant van het vliegtuig, maar gaat u toch naar binnen?”
Welke drogreden hanteert de Officier hier?
1. ambiguïteit
2. argumentum ad hominem
3. stroman
4. te haastige generalisatie

A
  1. ambiguïteit
58
Q

Over welk onderwerp bevat de Grondwet géén bepalingen?
1. over decentralisatie
2. over de interne organisatie van politieke partijen
3. over de organisatie van de rechterlijke macht
4. over de troonsopvolging

A
  1. over de interne organisatie van politieke partijen
59
Q

Wat bepaalde de Hoge Raad in het APV Tilburg-arrest (1950)?
1. dat regelgeving die gebaseerd is op ongeoorloofde subdelegatie onverbindend is.
2. dat gemeentelijke verordeningen niet mogen treden in de inhoud van gedrukte geschriften, maar wel voorschriften omtrent de verspreiding van zulke geschriften mogen geven.
3. dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
4. dat wetten in formele zin door de rechter niet aan ongeschreven rechtsbeginselen mogen worden getoetst.

A
  1. dat gemeentelijke verordeningen niet mogen treden in de inhoud van gedrukte geschriften, maar wel voorschriften omtrent de verspreiding van zulke geschriften mogen geven.
60
Q

Over het Harmonsatiewetarrest van de Hoge Raad schrijft een auteur: ‘De rechter biedt de studenten geen soelaas, maar vindt wel dat ze gelijk hebben.’ Op welk punt vond de Hoge Raad dat de studenten gelijk hadden?
1. Dat de Harmonsatiewet strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel.
2. Dat artikel 120 Gw restrictief moet worden uitgelegd.
3. Dat het Statuut voor het koninkrijk is uitgesloten van het toetsingsverbod.
4. Dat fundamentele rechtsbeginselen zijn uitgesloten van het toetsingsverbod.

A
  1. Dat de Harmonsatiewet strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel.
61
Q

Wat bepaalde de Hoge Raad in het Harmonisatiewet-arrest (1989)?
1. dat regelgeving die gebaseerd is op ongeoorloofde subdelegatie onverbindend is.
2. dat gemeentelijke verordeningen niet mogen treden in de inhoud van gedrukte geschriften, maar wel voorschriften omtrent de verspreiding van zulke geschriften mogen geven.
3. dat in een bepaling als artikel 122 Gemeentewet het begrip ‘onderwerp’ moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde ‘motieftheorie’.
4. dat wetten in formele zin door de rechter niet aan ongeschreven rechtsbeginselen mogen worden getoetst.

A
  1. dat wetten in formele zin door de rechter niet aan ongeschreven rechtsbeginselen mogen worden getoetst.
62
Q

Stel, iemand wordt strafrechtelijk vervolgd omdat hij in het openbaar mondeling ‘haatzaaiende´ opmerkingen over de belijders van een bepaalde godsdienst heeft gemaakt (strafbaar gesteld in art. 137d Wetboek van Strafrecht). In het strafproces beroept de verdachte zich op de vrijheid van meningsuiting (art. 7 lid 3 Grondwet): de overheid mag hem niet vervolgen, zo stelt hij, omdat hij bezig was een klassiek grondrecht uit te oefenen.
Waaraan gaat dit verweer voorbij?
1. aan de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting
2. aan de beperkingsclausule die in de omschrijving van dit grondrecht is opgenomen
3. aan het feit dat hier sprake is van een sociaal grondrecht
4. aan de delegatiebevoegdheid die de Grondwet op dit punt biedt

A
  1. aan de beperkingsclausule die in de omschrijving van dit grondrecht is opgenomen
63
Q

Over welk recht beschikt de Tweede Kamer wel maar de Eerste Kamer niet?
1. het recht van amendement
2. het recht om de begroting goed te keuren
3. het recht van enquête
4. het recht van interpellatie

A
  1. het recht van amendement
64
Q

Stel, u komt in een juridische tekst een verwijzing naar de volgende bron tegen: Kamerstukken II 2015/16, 34454, 9
Wat kunt u uit deze verwijzing in ieder geval afleiden?
1. dat dit document stamt uit 2015
2. dat dit document de Memorie van Toelichting bij een wetsvoorstel betreft
3. dat dit document niet afkomstig is van de Tweede Kamer
4. dat dit document geen verslag van een stemming in het parlement betreft

A
  1. dat dit document geen verslag van een stemming in het parlement betreft
65
Q

Welke bewering over het begrip ‘deconcentratie’ is juist?
1. Deconcentratie verwijst naar het stellen van concrete regels op een lager niveau dan dat van de formele wetgever.
2. Deconcentratie betreft het verlenen van onder eigen verantwoordelijkheid uit te oefenen bevoegdheden aan met name de provincies en de gemeenten.
3. Gedeconcentreerde ambten oefenen hun bevoegdheden per definitie slechts uit binnen een beperkt geografisch gedeelte van Nederland.
4. Gedeconcentreerde ambten zijn hiërarchisch ondergeschikt aan een hoger overheidsorgaan.

A
  1. Gedeconcentreerde ambten zijn hiërarchisch ondergeschikt aan een hoger overheidsorgaan.
66
Q

Is een decisief correctief referendum over een wetsvoorstel verenigbaar met de huidige Grondwet?
1. Nee, want de Grondwet staat niet toe dat de bevolking zelf een wetsvoorstel indient.
2. Nee, want de formele wetgever is daarna gebonden aan de uitslag van het referendum.
3. Ja, want de formele wetgever is niet gebonden aan de uitslag van het referendum.
4. Ja, want de Grondwet bevat geen bepalingen over referenda.

A
  1. Nee, want de formele wetgever is daarna gebonden aan de uitslag van het referendum.
67
Q

Welk voordeel / welke voordelen wordt een stelsel van evenredige vertegenwoordiging geacht te hebben ten opzichte van een meerderheidsstelsel?
1. Het zou een sterkere band van de volksvertegenwoordiger met de kiezers bevorderen.
2. Het zou een betere afspiegeling van de feitelijke stemverhoudingen bieden.
3. Het zou regeringsvorming eenvoudiger maken.
4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

A
  1. Het zou een betere afspiegeling van de feitelijke stemverhoudingen bieden.
68
Q

Stel, u komt in een juridische tekst een verwijzing naar de volgende bron tegen:
Kamerstukken II 2015/16, 34454, 9
Welke bewering over deze bron is juist?
1. Dit betreft de tweede versie van het wetsvoorstel 2015/16, volgnummer 344454, pagina 9.
2. Dit betreft het Kamerstuk nummer 9 van de Tweede Kamer behorende bij dossiernummer 34 454, uit het vergaderjaar 2015-2016.
3. Dit betreft de negende stemming in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel met het dossiernummer 34 454, welke plaatsvond gedurende het vergaderjaar 2015-2016.
4. Dit betreft het wetsvoorstel met het dossiernummer 34 454 zoals dat door de Tweede Kamer is doorgestuurd naar de Eerste Kamer.

A
  1. Dit betreft het Kamerstuk nummer 9 van de Tweede Kamer behorende bij dossiernummer 34 454, uit het vergaderjaar 2015-2016.