LE7 Flashcards

Regeringsvormen en parlementair stelsel

1
Q

Wat zijn de drie belangrijke regeringsvormen?

A
  1. Presidentieel stelsel
  2. Parlementair stelsel
  3. Conventioneel stelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij welk stelsel, in zijn zuivere vorm, zijn er geen checks en balances?
1. Presidentieel stelsel
2. Parlementair stelsel
3. Conventioneel stelsel

A
  1. Conventioneel stelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij welke regeringsvorm is er een strikte scheiding tussen wetgevende en uitvoerende macht?
1. Presidentieel stelsel
2. Parlementair stelsel
3. Conventioneel stelsel
4. Meer dan een antwoord is juist.

A
  1. Presidentieel stelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke stelling over een presidentiële regeringsvorm is onjuist?
1. President en volksvertegenwoordiging hebben een directe democratische legitimatie.
2. Het parlement kan een president, minister of (gehele) regering niet tot aftreden dwingen wegens gebrek aan vertrouwen.
3. Er is een Dualistische Samenwerking tussen regering en parlement met de nadruk op de checks and balances
4. De president of regering heeft niet de bevoegdheid om het parlement te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
5. De president kan geen veto uitspreken over wetgeving die hem niet zint. Dit is een vorm van checks en balances.

A
  1. De president kan geen veto uitspreken over wetgeving die hem niet zint. Dit is een vorm van checks en balances.
    ==>
    Moet zijn:
  2. De president kan veto uitspreken over wetgeving die hem niet zint. Dit veto kan slechts overruled worden wanneer het Congres het besluit opnieuw neemt, maar dan wel met tweederdemeerderheid. Dit is een vorm van checks en balances.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke stelling over een parlementair stelsel is onjuist?
1. Alleen de volksvertegenwoordiging wordt middels directe verkiezingen gekozen; de regering is indirect democratisch gelegitimeerd.
2. Er geldt een vertrouwensregel tussen regering en parlement.
3. Het parlementaire stelsel is gericht op samenwerking van de centrale gezagsdragende instanties.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke stelling over een conventioneel stelsel is onjuist?
1. Het uitgangspunt is relatieve volkssoevereiniteit, zonder machtsverdeling. De volksvertegenwoordiging is hier zowel ten aanzien van wetgeving als uitvoering de hoogste macht.
2. De regering heeft geen zelfstandige bevoegdheden, zij is voor haar bevoegdheden volstrekt afhankelijk van het parlement.
3. Het conventionele stelsel heeft een sterk democratische opzet. Maar door het ontbreken van enige vorm van machtsverdeling is het risico van ontsporing en machtsmisbruik groot.
4. De regering is ondergeschikt aan het parlement dus is er geen behoefte aan een vertrouwensregel.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Het uitgangspunt is relatieve volkssoevereiniteit, zonder machtsverdeling. De volksvertegenwoordiging is hier zowel ten aanzien van wetgeving als uitvoering de hoogste macht.
    ==> Moet zijn:
  2. Het uitgangspunt is absolute volkssoevereiniteit, zonder machtsverdeling. De volksvertegenwoordiging is hier zowel ten aanzien van wetgeving als uitvoering de hoogste macht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij een … stelsel zijn de regering en parlement strikt gescheiden, elk voor zich door verkiezingen gelegitimeerde organen, die aparte functies uitoefenen.
Bij een … stelsel is alle macht geconcentreerd in het parlement, terwijl de regering niets meer is dan een uitvoerend comité van en uit het parlement.
Bij een … gaat men uit van twee onderscheiden organen met deels eigen, deels gezamenlijk uit te oefenen bevoegdheden. Daarbij is alleen het parlement direct verkozen, de regering is afhankelijk van het vertrouwen van het parlement.
Mogelijke antwoorden:
1. dualistisch… monistisch… gematigd monistisch stelsel
2. monistisch… dualistisch… gematigd monistisch stelsel
3. monistisch… dualistisch… gematigd dualistisch stelsel
4. dualistisch… monistisch… gematigd dualistisch stelsel

A
  1. dualistisch… monistisch… gematigd dualistisch stelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het … stelsel is monistisch.
Het … stelsel is dualistisch.
Het … stelsel is gematigd dualistisch.
Vul in:
1. conventionele… presidentiële… parlementaire
2. presidentiële… parlementaire… conventionele
3. parlementaire… conventionele… presidentiële
4. conventionele… parlementaire … presidentiële

A
  1. conventionele… presidentiële… parlementaire
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij een parlementair stelsel bestaat er… (vul in) machtenscheiding.
1. een strikte vorm van
2. een gematigde vorm van
3. geen
4. geen antwoord is juist

A
  1. een gematigde vorm van
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bij een conevntioneel stelsel bestaat er… (vul in) machtenscheiding.
1. een strikte vorm van
2. een gematigde vorm van
3. geen
4. geen antwoord is juist

A
  1. geen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij een presidentieel stelsel bestaat er… (vul in) machtenscheiding.
1. een strikte vorm van
2. een gematigde vorm van
3. geen
4. geen antwoord is juist

A
  1. een strikte vorm van
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij een… stelsel is de wetgevende macht bij parlement en uitvoerende macht bij de regering.
1. Presidentieel stelsel
2. Parlementair stelsel
3. Conventioneel stelsel
4. 1+2
5. 2+3

A
  1. 1+2
    Bij een presidentieel stelsel: Wetgevende macht bij parlement en uitvoerende macht bij president (regering)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ministeriële verantwoordelijkheid betreft:
1. Civielrechtelijke kwesties
2. Strafrechtelijke kwesties
3. Politiekrechtelijke kwesties
4. 1+2
5. 1+3
6. 1+2+3

A
  1. 1+2+3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ministers zijn, op basis van de ministeriële verantwoorddelijkheid, verantwoordelijk voor:
1. Hun eigen doen en nalaten
2. Het handelen van de aan hun ondergeschikte ambtenaren
3. Handelingen van de onschendbare staatshoofd
4. 1+2
5. 1+3
6. 1+2+3

A
  1. 1+2+3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De vertrouwensregel houdt in dat als de Staten-Generaal geen vertrouwen heeft in de minister, dan wordt een motie van wantrouwen aangenomen en dan dient de minister op te stappen.
2. In Frankrijk is de regering formeel verantwoording verschuldigd aan de Senaat, maar de Senaat is niet bevoegd om de regering naar huis te sturen. Dat is dus wel ministeriële verantwoordelijkheid, maar zonder vertrouwensregel.
3. Als de minister naar huis wordt gestuurd omdat hij in het privé-leven iets heeft gedaan, bijv. dronken rijden, dan geldt wel de vertrouwensregel, maar zonder ministeriële verantwoordelijkheid.
4. Noch de ministeriële verantwoordelijkheid noch de vertrouwensregel zijn in de Grondwet verankerd.

A
  1. Noch de ministeriële verantwoordelijkheid noch de vertrouwensregel zijn in de Grondwet verankerd.
    ==>
    ministeriële verantwoordelijkheid: art. 42, tweede lid, Gw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke stelling is onjuist?
1. in het kader van machtsverdeling wordt de verhouding tussen regering en Staten-Generaal gekenmerkt door de vertrouwensrelatie.
2. Parlementaire kabinetten zijn kabinetten waarbij de coalitiefracties uit de Tweede Kamer nauw betrokken zijn bij de formatie en waarbij ze de hoofdlijnen van het beleid vastleggen in een regeerakkoord. Daartegenover zijn er extraparlementaire kabinetten waar de parlementaire fracties niet programmatisch betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het kabinet.
3. De Grondwet bepaalt dat ministers en staatssecretarissen de Eerste en Tweede Kamer alle informatie moeten verstrekken waar zij om vragen.
4. Een motie is voor de regering of bewindspersoon altijd bindend. Daarom moet de regering aftreden in het geval dat een motie van wantrouwen wordt aangenomen.

A
  1. Een motie is voor de regering of bewindspersoon altijd bindend. Daarom moet de regering aftreden in het geval dat een motie van wantrouwen wordt aangenomen.
    ==> een motie is in de regel niet bindend. De motie van wantrouwen is de uitzondering.
    ==>
    Mbt 3: art. 68 Gw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Ramingen die onjuist blijken aan de inkomstenzijde van de rijksbegroting hebben geen rechtsgevolg. Ramingen die onjuist blijken aan de uitgavenzijde van de rijksbegroting hebben wel rechtsgevolg.
2. Als de uitgaven van een ministerie hoger blijken dan de begroting, dan zal de minister de vaststelling van een suppletoire begrotingswet (voorstel om een lopende begroting te wijzigen) moeten bevorderen, anders mag hij niet meer uitgeven dan in zijn begroting is bepaald.
3. De derde woensdag van mei heet “Dag ter Verantwoording”. Aan de hand van tevoren door de Tweede Kamer te bepalen beleidsprioriteiten worden er per ministerie onderwerpen aangegeven waarop ministers zich in het bijzonder -in termen van (financiële) resultaten- dienen te verantwoorden.
4. De definitie van het ambt regering in Nederland omvat de Koning plus alle ministers en staatssecretarissen.

A
  1. De definitie van het ambt regering in Nederland omvat de Koning plus alle ministers en staatssecretarissen.
    ==>
    Definitie van het ambt regering: Koning plus een of meer ministers en/of staatssecretarissen (art. 42, eerste lid, Gw). Maar volgens art. 47 Gw kan een regeringsbesluit (Koninklijk Besluit) worden genomen door de Koning en één of meer ministers en/of staatssecretarissen; dus niet alle ministers hoeven te ondertekenen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Artikel 34 Gw bepaalt:
“De wet regelt het ouderlijk gezag en de voogdij over de minderjarige Koning en het toezicht daarop. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.”
Deze wet betreft de Koning in zijn staatsrechtelijke hoedanigheid als:
1. Deel van de regering
2. Privépersoon
3. Staatshoofd
4. 1+2
5. 2+3

A
  1. Privépersoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Artikel 82 lid 1 Gw bepaalt:
“Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.”
Deze wet betreft de Koning in zijn staatsrechtelijke hoedanigheid als:
1. Deel van de regering
2. Privépersoon
3. Staatshoofd
4. 1+3
5. 2+3

A
  1. Deel van de regering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke stelling is onjuist:
1. Het verschijnsel “ministers zonder portefeuille” is grondwettelijk verankerd.
2. De ministerraad betreft alle ministers tezamen.
3. Verslagen van de ministerraad worden openbaar gemaakt, op basis van de Woo.
4. Staatssecretarissen zijn geen lid van de ministerraad.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Verslagen van de ministerraad worden openbaar gemaakt, op basis van de Woo.
    ==>
    Mbt 1: art. 44 lid 2 Gw
    Mbt 2: art. 45 lid 1 Gw
    Mbt 3: Wat er in de ministerraad is besproken, is staatsgeheim.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De staatssecretaris is ondergeschikt aan de minister.
2. In externe verhoudingen heeft de staatssecretaris dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als de minister.
3. Het Kabinet bevat zowel ministers als ook staatssecretarissen.
4. Het kabinet is geen apart staatsrechtelijk college met eigen bevoegdheden.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
22
Q

Wie onderzoekt de mogelijkheden van coalitievorming in een specifieke richting?
1. De verkenner
2. De informateur
3. De formateur
4. 2+3

A
  1. De informateur
23
Q

Aan het einde van de coalitievorming worden ministers en staatssecretarissen benoemd door de Koning, met contraseign van de nieuwe minister-president. Is dan een motie van vertrouwen nodig?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Nee
24
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het eindproduct van de informateur is een regeerakkoord.
2. De verkenner onderzoekt in algemene zin de verschillende coalitiemogelijkheden.
3. Op basis van het verslag van de verkenner, onderzoekt de informateur de mogelijkheden in een specifieke richting.
4. Een regeerakkoord brengt politieke binding teweeg, geen juridische binding.
5. Een regeerakkoord bevat de hoofdlijnen van het te voeren beleid, alsmede verdeling van ministerposten.

A
  1. Een regeerakkoord bevat de hoofdlijnen van het te voeren beleid, alsmede verdeling van ministerposten.
    ==>
    For formateur z’n rol eindigt met een regeerakkoord, met daarin het beleid maar zonder verdeling van ministerposten. Dat laatste regelt de formateur.
25
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het rechtstreeks verkiezen van een minister-president past niet binnen collegiaal bestuur, een belangrijk kenmerk van het Nederlandse staatsrecht.
2. Critici van het rechtstreeks verkiezen van een minister-president zeggen dat een gekozen minister-president met zijn eigen democratische legitimatie een te sterke positie ten opzichte van het parlement verwerft, en daarmee wordt het parlementaire stelsel ondergraven.
3. Een tweekamerstelsel komt veel voor bij federale staten. Een eenheidsstaat zoals Nederland heeft een tweekamerstelsel want in het verleden werd vaak een dergelijk stelsel gecreëerd om de belangen van de adel te beschermen.
4. Bij de grondwetsherziening van 1983 is het tweekamerstelsel gehandhaafd zodat in de Eerste Kamer (ook wel Kamer van revisie of chambre de réflexion genoemd) nog eens nagedacht kon worden over aanhangige wetsvoorstellen en overige beleidsvoornemens van de regering.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
26
Q

De Eerste Kamer heeft … (vul in) het recht van amendement.
De Eerste Kamer heeft … (vul in) het recht van initiatief.
De Tweede Kamer heeft … (vul in) het recht van amendement.
De Tweede Kamer heeft … (vul in) het recht van initiatief.
Mogelijke antwoorden:
1. niet… niet.. niet… niet..
2. wel… wel… wel… wel
3. niet… niet.. wel… wel
4. niet… wel.. wel… wel

A
  1. niet… niet.. wel… wel
27
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Eerste Kamer vormt een extra waarborg voor de zorgvuldigheid van wetgeving, met aandacht voor andere dan partijpolitieke belangen zoals bijvoorbeeld uitvoeringstechnische aspecten van wetgeving.
2. Sinds 2000 heeft de Eerste kamer een terugzendrecht (van wetsvoorstellen naar de Tweede Kamer).
3. Vanaf 1840 moesten koninklijke besluiten medeondertekend worden door een minister (contraseign). Hierdoor kon de Koning geen besluiten nemen zonder medewerking van een minister. Dit was een belangrijke stap in de ontwikkeling naar een volledige ministeriële verantwoordelijkheid jegens het parlement. De formele vastlegging van de volledige ministeriële verantwoordelijkheid was echter pas in 1848
4. De kwestie Mijer in 1866 ging over een minister die een nieuwe koloniale politiek had neergelegd, en vervolgens van rol veranderde, terwijl de Tweede Kamer eiste dat hij zijn nieuwe beleid gaat uitvoeren. Deze kwestie speelde een rol in het vestigen van de vertrouwensregel in Nederland.

A
  1. Sinds 2000 heeft de Eerste kamer een terugzendrecht (van wetsvoorstellen naar de Tweede Kamer).
    ==> * Bij wetsvoorstellen alleen de keuze tussen verwerpen of aannemen van een wetsvoorstel. Geen terugzendrecht.
28
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In de Luxemburg-kwestie in 1868 vond de Tweede Kamer dat de regering Nederland onnodig in gevaar bracht in de strijd tussen Duitsland en Frankrijk. Deze kwestie speelde een rol in het vestigen van de vertrouwensregel in Nederland.
2. De vertrouwensregel in Nederland is een ongeschreven regel van staatsrecht, en is met opzet niet gecodificeerd. Er geldt dus een negatief geformuleerde vertrouwensregel.
3. Als alle ministers en staatssecretarissen hun ontslag aanbieden, houdt het staatshoofd dit ontslag in beraad tot na verkiezingen en kabinetsformatie. In zo’n geval is het mogelijk dat er een interim-kabinet wordt geformeerd.
4. Als slechts één of enkele ministers gelijk wil opstappen en geen lopende zaken willen afhandelen met hun voormalige coalitiepartners tot een nieuw kabinet is geformeerd, willigt de Koning hun ontslag in.

A
  1. Als alle ministers en staatssecretarissen hun ontslag aanbieden, houdt het staatshoofd dit ontslag in beraad tot na verkiezingen en kabinetsformatie. In zo’n geval is het mogelijk dat er een interim-kabinet wordt geformeerd.
    ==> De 2e zin is onjuist. Een interim-kabinet is een minderheidskabinet die past bij antwoord #4. In casu wordt het een demissionair kabinet.
    ==> Mbt 2:
    Waarom is de vertrouwensregel in Nederland een ongeschreven regel van staatsrecht?:
    * De regering achtte haar zodanig verankerd in het staatsrechtelijke bewustzijn dat zij vastlegging in de Grondwet niet noodzakelijk oordeelde.
    * De vastlegging zou afbreuk doen aan de nodige souplesse (flexibiliteit) die in verhouding regering en parlement gewenst is. Een ongeschreven vertrouwensregel biedt een zekere interpretatieruimte die voorkomt dat om de haverkap ministers heengaan en kabinetten vallen.
29
Q

De “Tweede vertrouwensregel” houdt in:
1. Een staatssecretaris dient te wijken wanneer hij de steun verliest van de Tweede Kamer.
2. Een kabinet (of minister) dient te wijken wanneer het (of de minister) de steun verliest van een geestverwante fractie.
3. Het aftreden van een bewindsman omdat hij vindt dat het vertrouwen is geschaad, ook al is vanuit het vertrouwensregel geen plicht tot ontslag.
4. Meerdere antwoorden zijn mogelijk.

A
  1. Een kabinet (of minister) dient te wijken wanneer het (of de minister) de steun verliest van een geestverwante fractie.
30
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De vertrouwensregel kan beschouwd worden als sanctie op de ministeriële verantwoordelijkheid.
2. De ministeriële verantwoordelijkheid is gekoppeld aan het ambt, terwijl de vertrouwensregel zich richt tot de persoon die het ambt bekleed
3. In het geval van wanprestatie is voor de burger een actie van onrechtmatige daad tegen de minister mogelijk.
4. Een minister kan strafrechtelijk vervolgd worden

A
  1. In het geval van wanprestatie is voor de burger een actie van onrechtmatige daad tegen de minister mogelijk.
    ==> wel tegen de staat, niet tegen de minister, want de minister is geen rechtspersoon.
    ==>
    Mbt 4: zie art. 119 Gw
31
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De politieke ministeriële verantwoordelijkheid van ministers betreft ook het gedrag van de Koning, ook privé, voor zover het openbaar belang in het geding is.
2. De politieke ministeriële verantwoordelijkheid van ministers betreft ook overige leden van het Koninklijk Huis (anders dan de Koning) voor zover hun gedrag het aanzien van de monarchie kan schaden. Dit heet ‘afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid’.
3. Artikel 132 lid 4 Gw bepaalt “Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden bij koninklijk besluit wegens strijd met het recht of het algemeen belang”. Dit valt binnen de scope van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid van een minister.
4. Als de Kamer de minister uitnodigt om in de Kamer te verschijnen, heeft de minister geen plicht te verschijnen. Hij kan voldoen met het sturen van informatie conform zijn inlichtingenplicht (art. 68 Gw).

A
  1. Als de Kamer de minister uitnodigt om in de Kamer te verschijnen, heeft de minister geen plicht te verschijnen. Hij kan voldoen met het sturen van informatie conform zijn inlichtingenplicht (art. 68 Gw).
    ==>
    Voornaamste plichten die voortvloeien uit de ministeriële verantwoordelijkheid:
    * Een minister moet gehoor geven aan een uitnodiging om in de Kamer te verschijnen (art. 69 lid 2 Gw)
    * De minister heeft een inlichtingenplicht aan de Kamers der Staten-Generaal (art. 68 Gw)
32
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Zolang er geen bevoegdheden in het geding zijn, is het informatierecht van de Kamer niet van toepassing, en is de minister niet gehouden tot verdediging van de gang van zaken.
2. “Monisme” en “dualisme” beschrijven de verhouding tussen parlement en regering. In een dualistische verhouding hebben de regering en het parlement beide een eigen bevoegdheid en beslissingsvrijheid. Bij een monistische verhouding domineert of het parlement of de regering de ander.
3. Het Nederlandse stelsel gaat uit van een dualistische verhouding tussen regering en Staten-Generaal. De formele wetgevende bevoegdheid wordt tezamen uitgeoefend. Echter in de relatie tussen politieke partijen die parlement én regering beheersen lijkt monisme de norm, wegens fractiediscipline en regeerakkoorden. Er geldt coalitiemonisme: een monistische verhouding tussen kabinet en parlementaire meerderheid.
4. De Harmonisatiewet was een voorbeeld waarbij coalitiemonisme leidde tot het invoeren van een wet die in strijd was met het recht.
5. De toeslagenaffaire gaf een hernieuwde impuls om te streven naar monistische verhoudingen.

A
  1. De toeslagenaffaire gaf een hernieuwde impuls om te streven naar monistische verhoudingen.
    ==> Juist naar dualistische verhoudingen.
    * De toeslagenaffaire gaf een hernieuwde impuls om te streven naar dualistische verhoudingen.
    * Het herstel van vertrouwen van de burger in de overheid hangt mede af van het vermogen van het overheidsverband om intern, zowel binnen het bestuur, als via parlement en rechtspraak, controle en tegenspraak te organiseren.
33
Q

Wat houdt de Carrington-doctrine in?
1. Een minister dient verantwoordelijkheid te nemen (dmv ontslag) ook als hem geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt.
2. Inlichtingenplicht loopt niet geheel parallel met de ministeriële verantwoordelijkheid. Dit heeft als gevolg dat de minister alle vragen dient te beantwoorden, over welk onderwerp dan ook. Er is echter wel een verschil in intensiteit van de antwoordplicht. Zolang er geen bevoegdheden in het geding zijn, is de minister niet gehouden tot verdediging van de gang van zaken.
3. De rechter mag een Act of Parliament niet onverbindend verklaren wegens strijd met de Human Rights Act, maar mag wel oordelen dat de Wet ermee in strijd is. Aan de wetgever wordt overgelaten of deze gevolgen aan de uitspraak verbindt.
4. Geen stelling is juist.

A
  1. Een minister dient verantwoordelijkheid te nemen (dmv ontslag) ook als hem geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt.
    ==> That is the honorable thing to do.
    ==>
    Mbt 2+3: Deze stelling klopt wel maar heeft niks te maken met de Carrington-doctrine.
34
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Ambtenaren hoeven niet zelf verantwoording af te leggen aan het parlement.
2. Een ambtenaar kan niet naar huis worden gestuurd door de Kamer.
3. Met het instellen van zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) heeft men doelbewust de ministeriële verantwoordelijkheid willen inperken.
4. Zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) zijn bestuursorganen van de centrale overheid die met openbaar gezag zijn bekleed, en die niet hiërarchisch onderschikt zijn aan een minister. Voorbeelden zijn UWV, Kiesraad en AFM.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
35
Q

… (vul in) geeft Tweede en Eerste Kamerleden de mogelijkheid om met een bewindspersoon te debatteren over een onderwerp dat niet reeds op de vergaderagenda van de Kamer staat. Daarmee wordt de vastgestelde agenda van de Kamer immers duidelijk doorbroken.
Een … is een plenair debat dat door een minderheid van de Tweede Kamerleden is aangevraagd. De oude naam ervan was ‘spoeddebat’.
Tijdens … kunnen leden van de Tweede Kamer wekelijks mondelinge vragen stellen aan de ministers.
Mogelijke antwoorden:
1. Het dertigledendebat … interpellatie … plenaire vergaderingen
2. Het dertigledendebat … plenaire vergaderingen … interpellatie
3. Het recht van interpellatie … dertigledendebat… een speciaal vragenuur
4. Het recht van interpellatie … een speciaal vragenuur … dertigledendebat

A
  1. Het recht van interpellatie … dertigledendebat… een speciaal vragenuur
36
Q

De term ‘regeringsvorm’ heeft betrekking op de… (vul in) verhouding tussen de verschillende machten binnen … (vul in).
Mogelijke antwoorden:
1. horizontale … één overheidslaag
2. verticale … één overheidslaag
3. horizontale … verschillende overheidslagen
4. verticale … verschillende overheidslagen

A
  1. horizontale … één
37
Q

Wat is kenmerkend voor het… (vul in) regeringsstelsel is de strikte scheiding tussen de wetgevende macht en de uitvoerende macht met een sterk ontwikkeld systeem van checks and balances. De wetgevende en de uitvoerende macht hebben allebei een zelfstandige democratische legitimatie.
1. presidentieel
2. conventioneel
3. parlementair
4. meerdere antwoorden zijn correct.

A
  1. presidentieel
38
Q

Kenmerkend voor een… regeringsstelsel is dat alleen de volksvertegenwoordiging gekozen wordt, en de regering is voor zijn functioneren afhankelijk van het vertrouwen van een meerderheid in het parlement. Samenwerking tussen beide staat in dit stelsel centraal.
1. presidentieel
2. conventioneel
3. parlementair
4. meerdere antwoorden zijn correct.

A
  1. parlementair
39
Q

Kenmerkend voor een… regeringsstelsel is dat alle macht bij de gekozen volksvertegenwoordiging ligt, en de regering niet meer is dan het dagelijkse bestuur van het parlement. Dit is een monistisch stelsel waarbij er geen sprake is van machtenspreiding.
1. presidentieel
2. conventioneel
3. parlementair
4. meerdere antwoorden zijn correct.

A
  1. conventioneel
40
Q

In … had het parlement al sinds de achttiende eeuw de controle gekregen over het regeringsbeleid en over de benoeming van de (voorlopers van de) ministers ( de vertrouwensmannen). De koning speelde een zeer bescheiden rol.
In … daarentegen waren de koningen vroeg in de 19e eeuw aanvankelijk zeer dominant. De invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid halverwege de eeuw betekende vooral dat de regering zich voortaan moest kunnen verantwoorden tegenover het parlement. Pas aan het einde van de negentiende eeuw begon de rol van de koning in het regeringsbeleid steeds verder op de achtergrond te raken, en kwam de wisselwerking tussen de ministers en de volksvertegenwoordiging centraal te staan.
Mogelijke antwoorden:
1. Engeland… Nederland
2. Nederland… Engeland

A
  1. Engeland… Nederland
41
Q

Welke hoedanigheden van de Koning onderscheidt het staatsrecht NIET?
1. Ambt (staatshoofd)
2. Privépersoon
3. Lid van de Regering
4. Regering

A
  1. Regering
42
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In de praktijk wordt gesteld dat de regering eigenlijk gevormd wordt door de koning plus één of meer ministers of staatssecretarissen. Maar volgens artikel 42 Gw bestaat de regering uit de koning plus alle ministers.
2. Staatssecretarissen en ministers zijn beide deel van de regering.
3. Staatsecretarissen en ministers maken deel uit van de ministerraad.
4. De Eerste Kamer heeft het recht van interpellatie en het recht van enquête.

A
  1. Staatsecretarissen en ministers maken deel uit van de ministerraad.
    ==> de staatsecretarissen maken geen deel uit van de ministerraad (art. 45 Gw)
43
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Vóór 1848, gold geen ministeriële verantwoordelijkheid en koninklijke onschendbaarheid, en vormde de Koning de spil van de natie en oefende in hoogst eigen persoon het bestuur over het land uit. De ministers stonden hem bij in de uitoefening van de staatszaken. Zij werden door de Koning zelf (bij koninklijk besluit) benoemd en naar welgevallen (ook bij koninklijk besluit) ontslagen.
2. Met de Grondwetswijziging van 1848 werd deze verhouding drastisch veranderd. De introductie van de politieke verantwoordelijkheid van de ministers en de onschendbaarheid van de Koning leidden ertoe dat de Koning niet langer zelfstandig zijn bevoegdheden kon uitoefenen. Koninklijke bevoegdheden werden met andere woorden regeringsbevoegdheden. De onschendbaarheid van de Koning dwong de ministers op hun beurt ertoe een eenheid te vormen rondom de Koning.
3. Met de introductie van de ministeriële verantwoordelijkheid werd tevens de basis gelegd voor het ontstaan van een innige relatie tussen de ministers en de Staten-Generaal. Het ontstaan van de vertrouwensregel als resultaat van de Luxemburg-kwestie in 1868 maakte duidelijk dat in een conflict tussen regering en parlement(smeerderheid) het laatste woord in handen lag van de gekozen volksvertegenwoordigers.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
44
Q

Het Nederlandse stelsel gaat uit van een … tussen regering en Staten-Generaal.
1. dualistische verhouding
2. monistische verhouding
3. gematigd monistische verhouding
4. Geen antwoord is juist

A
  1. dualistische verhouding
45
Q

In welk kamerstuk staat het doel van een wetsvoorstel?
1. Het wetsvoorstel zelf
2. De memorie van toelichting
3. De Koninklijke Boodschap
4. Het verslag
5. De nota naar aanleiding van het verslag

A
  1. De memorie van toelichting
46
Q

Het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State is standaard te vinden in Kamerstuk nr…. ?
1. 1
2. A
3. C
4. 4

A
  1. 4
47
Q

Kamerstukken A, B en C zijn stukken van de… Kamer.
1. Eerste
2. Tweede

A
  1. Eerste
48
Q

Kamerstukken 1 t/m 6 zijn stukken van de… Kamer.
1. Eerste
2. Tweede

A
  1. Tweede
49
Q

Kamerstuk nr … is het Voorstel van Wet.
Kamerstuk nr… is de Memorie van Toelichting.
State.
Kamerstuk nr… is de Koninklijke Boodschap.
Kamerstuk nr … bevat het Advies van de Raad van State.
Mogelijke antwoorden:
1. 2… 4… 1… 3
2. 1… 3… 2… 4
3. 1… 4… 2… 3
4. 2… 3… 1… 4

A
  1. 2… 3… 1… 4
50
Q

Kamerstuk … is het (gewijzigde) voorstel van wet
Kamerstuk … is de Memorie van antwoord
Kamerstuk … is het voorlopig verslag of al meteen het eindverslag.
Mogelijke antwoorden:
1. A… C… B
2. A… B… C
3. B… C… A
4. C… A… B

A
  1. A… C… B