LE2 Flashcards

Eisen van de rechtsstaat

1
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het idee van de rechtsstaat aan het einde van de achttiende eeuw veranderde de visie op de binding van de staat aan ‘het recht’. De verandering die de rechtsstaat bracht was dat het recht voortaan niet enkel als beperking van de staatsmacht werd gezien, maar als fundering daarvan: de staatsmacht diende voortaan op het recht te berusten.
2. Recht werd voorheen opgevat als rechtsaanspraken voortvloeiende uit traditie. In de nieuwe opvatting aan het einde van de 18e eeuw ontstond recht door een rechtscheppende handeling van de daartoe bevoegde wetgever. Recht werd voortaan ‘positief’.
3. Het voorbeeld van Jacobijnse terreur laat zien dat er risico’s klevenaan het concept van negatief recht.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Het voorbeeld van Jacobijnse terreur laat zien dat er risico’s klevenaan het concept van negatief recht.
    ==> Moet zijn:
  2. Het voorbeeld van Jacobijnse terreur laat zien dat er risico’s klevenaan het concept van positief recht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Artikel 6:31 Burgerlijk wetboek luidt:
“Betaling aan een onbekwame schuldeiser bevrijdt de schuldenaar, voor zover het betaalde de onbekwame tot werkelijk voordeel heeft gestrekt of in de macht is gekomen van diens wettelijke vertegenwoordiger.”
Welke stelling is onjuist?
1. Het rechtsgevolg dat intreedt is: bevrijding van de schuldenaar.
2. Er geldt bij deze wet twee voorwaarden, namelijk “voor zover het betaalde de onbekwame tot werkelijk voordeel heeft gestrekt” en “of in de macht is gekomen van diens wettelijke vertegenwoordiger”
3. De twee voorwaarden in deze wet zijn cumulatief: aan beide moet zijn voldaan.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Er geldt bij deze wet twee voorwaarden, namelijk “voor zover het betaalde de onbekwame tot werkelijk voordeel heeft gestrekt” en “of in de macht is gekomen van diens wettelijke vertegenwoordiger”
    ==>
    De voorwaarden waaronder het rechtsgevolg intreedt:
    1) betaling aan een onbekwame schuldeiser
    2a) voor zover het betaalde de onbekwame tot werkelijk voordeel heeft gestrekt
    2b) of in de macht is gekomen van diens wettelijke vertegenwoordiger
    De voorwaarden 1 en 2 zijn cumulatief: aan beide moet zijn voldaan.
    Voorwaarde 2 bestaat zelf echter weer uit twee alternatieve voorwaarden: het voldoen aan één daarvan is al genoeg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Verticale machtsverdeling is de scheiding van bevoegdheden tussen verschillende ‘lagen’ van de overheid: het rijk, de provincie en de gemeente. Horizontale machtsverdeling gaat over een systeem van checks en balances. Trias politica in Nederland is een Horizontale machtsverdeling.
2. Rechters worden benoemd door regering
3. De twee Kamers van de Staten-Generaal zijn zelf bevoegd tot vaststelling van de reglementen van orde.
4. Alleen de Tweede Kamer, en niet de Eerste Kamer is bevoegd tot het besluit tot het houden van een enquête.

A
  1. Alleen de Tweede Kamer, en niet de Eerste Kamer is bevoegd tot het besluit tot het houden van een enquête.
    ==> Wel beide kamers, zie art. 70 Gw.
    ==>
    Mbt 2: Art. 117 Gw
    Mbt 3: art. 72 Gw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke stelling mbt de Handelingen en Kamervragen bij een wetsvoorstel is onjuist?
1. Dossiernummers A t/m C zijn handelingen van de Eerste Kamer
2. Dossiernummers 1 t/m 4 zijn handelingen van de Tweede Kamer
3. Als de Eerste Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen wordt het naar de Koning gestuurd. Deze ondertekent de wet (seign) waarna ook de minister die het heeft ingediend en de minister van Veiligheid en Justitie, die verantwoordelijk is voor de wetgeving in het algemeen, het wetsvoorstel medeondertekenen (contraseign). Door deze bekrachtiging wordt het wetsvoorstel tot wet verheven.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Artikel 1:45 lid 1 BW luidt: “Indien de geboortegegevens van een aanstaande echtgenoot niet kunnen worden geverifieerd en deze niet in staat is om een geboorteakte over te leggen, kan de betrokkene jegens de ambtenaar van de burgerlijke stand ten overstaan van wie het huwelijk zal worden voltrokken een beëdigde verklaring afleggen inhoudende: het geslacht, de plaats, het land en, zo nauwkeurig mogelijk, de datum van geboorte alsmede de persoonsgegevens van de ouders.”
Welke stelling is onjuist?
1. Er wordt bevoegdheid gegeven aan “de betrokkene”.
2. Het gaat om de bevoegdheid om jegens de ambtenaar van de burgerlijke stand ten overstaan van wie het huwelijk zal worden voltrokken een beëdigde verklaring af te kunnen leggen inhoudende: het geslacht, de plaats, het land en, zo nauwkeurig mogelijk, de datum van geboorte alsmede de persoonsgegevens van de ouders.
3. De bevoegdheid wordt toegekend onder de voorwaarde(n) (1) Dat zijn geboortegegevens niet kunnen worden geverifieerd, en (2) Dat hij niet in staat is om een geboorteakte te overleggen.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Er wordt bevoegdheid gegeven aan “de betrokkene”.
    ==> aan een aanstaande echtgenoot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Machtsverdeling is de functionele scheiding van regelgeving, bestuur en rechtspraak. Het doel ervan is het voorkomen van machtsconcentratie en willekeur.
2. In een rechtsstaat heeft vrijheid zowel een individueel, als een collectief aspect: individuele vrijheid gaat over het vermogen van individuele burgers om naar eigen inzicht aan hun leven invulling te geven. Daar tegenover staat collectieve zelfbeschikking: de gedachte dat een volk zichzelf bestuurt.
3. individuele vrijheid is de focus van het democratiebeginsel. Collectieve zelfbeschikking is de focus van de rechtsstaat.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. individuele vrijheid is de focus van het democratiebeginsel. Collectieve zelfbeschikking is de focus van de rechtsstaat.
    ==>
    Moet zijn:
  2. individuele vrijheid is de focus van de rechtsstaat. Collectieve zelfbeschikking is de focus van het democratiebeginsel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een wet is een besluit van regering en Staten-Generaal.
2. De Grondwet gaat uit van een materieel wetsbegrip.
3. Het initiatief voor een wetsvoorstel is mogelijk op twee manieren: (a) Regeringsvoorstel: door minister of staatssecretaris; of (b) Initiatiefvoorstel: door een lid van de Tweede Kamer.
4. De Eerste Kamer heeft geen recht van amendement op een wetsvoorstel, maar in de praktijk kan deze wel wijzigingen voorstellen door middel van de zogenaamde novelle. De Eerste Kamer stelt dan de plenaire behandeling uit of schorst deze totdat de Tweede Kamer een aanpassing (de novelle) heeft aanvaard of aanvaardt het wetsvoorstel met de toezegging dat de aanpassing later zal plaatsvinden.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. De Grondwet gaat uit van een materieel wetsbegrip
    ==> Het is een formeel wetsbegrip. Zie artikel 81 Grondwet.
    ==>
    * Een ‘wet’ is dus een besluit dat genomen is door die organen volgens de Grondwettelijke procedure.
    * Over inhoudelijke eisen aan een wet laat de Grondwet zich niet in algemene zin uit, al worden er voor verscheidene onderwerpen wel nadere eisen gesteld.
    * Het begrip wet is met andere woorden gedefinieerd op formele kenmerken (de totstandkomingsprocedure) en niet op materiële (inhoudelijke) kenmerken.
    ==>
    Mbt 1: art. 81 Gw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Artikel 35 lid 1 Grondwet luidt:
“Wanneer de ministerraad van oordeel is dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, bericht hij dit onder overlegging van het daartoe gevraagde advies van de Raad van State aan de Staten-Generaal, die daarop in verenigde vergadering bijeenkomen.”
Welke stelling is onjuist?
1. Er wordt bevoegdheid gegeven aan de ministerraad.
2. Het gaat om de bevoegdheid om aan de Staten-Generaal te berichten dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen.
3. De voorwaarde voor de bevoegdheid is dat de ministerraad van oordeel is dat de koning buiten staat is om het koninklijk gezag uit te oefenen.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. De voorwaarde voor de bevoegdheid is dat de ministerraad van oordeel is dat de koning buiten staat is om het koninklijk gezag uit te oefenen.
    ==>
    Moet zijn:
    Onder welke voorwaarde wordt de bevoegdheid toegekend:
    a. Dat de ministerraad van oordeel is dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen.
    b. Dat het daartoe gevraagde advies van de Raad van State wordt overlegd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stelling over het wetgevingsproces is onjuist?
1. De rol van de Eerste Kamer bij wetgevingsprocedure is niet vormgevend, maar toetsend. De Eerste Kamer kijkt o.a. of de rechtsstatelijke rechtsmatigheidsvereisten in acht zijn genomen, en oordeelt soms ook op politieke wenselijkheid.
2. Alleen de Tweede Kamer heeft het recht van amendement en het recht van initiatief.
3. Beide kamers hebben het recht van enquête en het inlichtingenrecht.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
    ==>
    Mbt 3: Recht van enquête (art. 70 Gw); Inlichtingenrecht (art. 68 Gw)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is geen gevolg van het introduceren van het positieve recht?
1. Bevrijding uit de banden van traditionele privileges.
2. Geen willekeur in gezag van absolutistische vorsten.
3. Wetgeving gaat inhouden: onderworpenheid aan rechtsregels die men zelf in het leven heeft geroepen.
4. Een Grondwet.

A
  1. Een Grondwet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stelling mbt de Handelingen en Kamervragen bij een wetsvoorstel is onjuist?
1. Dossiernummer 1 is de Koninklijke Boodschap (of indien het een initiatiefvoorstel betreft: de begeleidendebrief).
2. Dossiernummer 2 is het Voorstel van Wet.
3. Dossiernummer 3 is de Memorie van Toelichting
4. Dossiernummer 4 is het Advies van de Raad van State en het nader rapport
5. Dossiernummer A is het (gewijzigde) Voorstel van wet, tbv de Eerste Kamer
6. Dossiernummer B is het Voorlopig verslag of al meteen het Eindverslag voor de Eerste Kamer.
7. Dossiernummer C Dit is de bekrachtiging van het wetsvororstel.

A
  1. Dossiernummer C Dit is de bekrachtiging van het wetsvororstel.
    ==> Moet zijn:
  2. Dossiernummer C Dit is de Memorie van antwoord voor de Eerste Kamer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk onderdeel bevat een wet niet?
1. Aan wie wordt een bevoegdheid toegekend
2. Onder welke voorwaarde wordt een bevoegdheid toegekend
3. Welke bevoegdheid wordt toegekend
4. Waarom wordt een bevoegdheid toegekend.

A
  1. Waarom wordt een bevoegdheid toegekend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Volgens de Grondwet moet elk overheidsoptreden niet alleen blijven binnen de grenzen van het recht (negatief aspect), maar ook berusten op een wettelijke grondslag (positief aspect), dwz de grondslag bestaat in wetgeving in formele zin dan wel de Grondwet.
2. De staatsorganisatie dient te berusten op het beginsel van machtsverdeling, in die zin dat wetgevende, besturende en rechterlijke macht niet aan eenzelfde overheidsorgaan zijn toevertrouwd. Overheidsorganen zullen in deze opzet controle ten opzichte van elkaar uitoefenen.
3. Fundamentele rechten en vrijheden dienen gewaarborgd te zijn in de vorm van grondrechten, vervat in een document van hogere orde dan de gewone formele wet (een grondwet, verdragen), zodat deze rechten ook grenzen stellen aan de bevoegdheid van de wetgever zelf. De opzet van de Nederlandse Grondwet is, dat grondrechtsbeperkingen slechts geoorloofd zijn voor zover de Grondwet dat uitdrukkelijk toestaat.
4. Rechterlijke controle houdt in dat de burger toegang dient te hebben tot de onafhankelijke rechter ter toetsing van de rechtmatigheid van elk overheidsoptreden waardoor hij in zijn belangen wordt getroffen.

A
  1. Volgens de Grondwet moet elk overheidsoptreden niet alleen blijven binnen de grenzen van het recht (negatief aspect), maar ook berusten op een wettelijke grondslag (positief aspect), dwz de grondslag bestaat in wetgeving in formele zin dan wel de Grondwet.
    ==> Dit is volgens het legaliteitsbeginsel, niet volgens de Grondwet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Veel wetsartikelen formuleren voorwaarden waaronder een bepaald rechtsgevolg intreedt. Met ‘rechtsgevolg’ wordt bedoeld dat er een verandering in iemands subjectieve rechten plaats vindt, onder invloed van bepaalde feiten of handelingen.
2. Artikel 28 lid 1 Grondwet luidt: “De Koning, een huwelijk aangaande buiten bij de wet verleende toestemming, doet daardoor afstand van het koningschap”. Hier is sprake van twee voorwaarden die cumulatief zijn : aan beide moet zijn voldaan wil het rechtsgevolg intreden.
3. Artikel 84 lid 1 luidt: “Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege de Koning, niet door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering worden gewijzigd.” Hier is sprake van drie cumulatieve voorwaarden, waarbij twee van de drie cumulatieve voorwaarden elk zelf bestaan uit twee alternatieve voorwaarden.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
    ==>
    Mbt 2: De voorwaarden waaronder het rechtsgevolg intreedt:
    * De Koning gaat een huwelijk aan
    * Dat huwelijk vindt plaats zonder bij wet verleende toestemming daarvoor

==> Mbt 3:
De voorwaarden waaronder het rechtsgevolg intreedt:
1) het wetsvoorstel is ingediend door de regering (‘door of vanwege de Koning’)
2a) het wetsvoorstel is nog niet door de Tweede Kamer aangenomen
2b) het wetsvoorstel is nog niet door de Verenigde vergadering van de Staten-Generaal aangenomen
3a) de wijziging wordt voorgesteld door een lid van de Tweede Kamer
3b) de wijziging wordt voorgesteld door meerdere leden van de Tweede Kamer
De voorwaarden 1), 2) en 3) zijn cumulatief: aan alle moet zijn voldaan wil het rechtsgevolg intreden.
De voorwaarde 2) en 3) bestaan elk zelf echter weer uit twee alternatieve voorwaarden: in beide gevallen is het voldoen aan één daarvan al genoeg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stelling over complexe argumentatie is onjuist?
1. “S want [A1 en A2] (waarbij S = Standpunt, A = Argument)” is een afhankelijke argumentatie.
2. “S want [A1 of A2]” is een onafhankelijke argumentatie.
3. “S want A1 want A2” is een onderschikkende argumentatie.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke stelling is onjuist:
1. In het proces van een wetsvoorstel let de Raad van State vooral op de juridische kwaliteit.
2. De ministerraad stelt een wetsvoorstel vast met een Memorie van Toelichting (MvT), waarin het doel en de inhoud ervan worden toegelicht, en zo wordt het aangeboden aan de koning.
3. Wanneer het wetsvoorstel is aangenomen door de Tweede Kamer, wordt het naar de Eerste Kamer verstuurd. Deze heroverweegt en toetst de kwaliteit van het wetsontwerp.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
17
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Constitutionalisme is de gedachte dat rechtsstatelijkheid meer moet zijn dan de binding van overheidsgezag aan wetten. Het veronderstelt hoger recht, dat meestal de vorm van een grondwet heeft.
2. De formele constitutie is de grondwet. De materiële constitutie is het geheel aan normen, geschreven en ongeschreven, dat de grondslagen van het staatsbestel omvat.
3. De grondwet maakt deel uit van de constitutie, maar niet elke rechtsstaat heeft een grondwet, wel heeft elke rechtsstaat een constitutie.
4. De Nederlandse constitutie bevat twee onderdelen: de grondwet ook het Statuut.

A
  1. De Nederlandse constitutie bevat twee onderdelen: de grondwet ook het Statuut.
    ==> In NL bevat de constitutie naast de grondwet ook het Statuut, de Kieswet en ongeschreven recht.
18
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Montesquieu (1689-1755) ontwikkelde de op machtsverdeling gegrondveste rechtstaat – de trias politica. Daarbij kan nieuw recht alleen in samenwerking tussen Koning en volksvertegenwoordiging tot stand worden gebracht.
2. De US Constitution wijkt af van het model van Montesquieu. Ten eerste werd de wetgevende macht niet toevertrouwd aan regering en volksvertegenwoordiging tezamen, maar uitsluitend aan de volksvertegenwoordiging, het Congress (het Huis van afgevaardigden en de Senaat). Verder werd de uitvoerende macht niet op Montesquieu’s manier belast met de algemene uitvoering van het recht, maar zeer specifiek met de uitvoering van bepaalde in de Constitution weergegeven taken.
3. De staatsrechtelijke opzet onder het bewind van Koning Willem I lijkt op Montesquieu. De Koning oefende het landsbestuur uit binnen de grenzen van de Grondwet; en de rechterlijke macht was geheel onafhankelijk en kon geen bindende aanwijzingen van de regering ontvangen.
4. Het begrip “wetgeving” werd in Nederland onder het bewind van Koning Willem I toegepast conform de interpretatie van Montesquieu.

A
  1. Het begrip “wetgeving” werd in Nederland onder het bewind van Koning Willem I toegepast conform de interpretatie van Montesquieu.
    ==>
    Het begrip wetgeving van Montesquieu: Is de taak van de wetgever.
    Het begrip wetgeving tijdens Willen I: Kreeg een algemene interpretatie: burgers bindende regelgeving (dus: recht).
19
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij een onderschikkende argumentatie met een deductieve redenering, gebruikt men ook wel de benaming ketenredenering.
2. Bij een deductieve redenering volgt het standpunt dwingend uit de argumenten.
3. Bij een niet deductieve argumentatie verlenen de argumenten wel steun aan het standpunt, maar niet een zodanig sterke steun dat het standpunt er dwingend uit volgt.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
20
Q

Welke stelling is onjuist?
A. De Britse “rule of law” wordt gebruikt als synoniem voor de rechtsstaat, echter het heeft een ander vertrekpunt dan in NL of in DE, namelijk dat de rechter de wetgevende macht niet mag doorbreken.
B. De hoofdbestandsdelen van de rechtsstaat zijn het legaliteitsbeginsel, de grondrechten, de machtsverdeling en de rechterlijke controle.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Beide stellingen zijn juist
21
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Tijdens Willem I was de re rol van uitvoerende macht de uitvoering van het recht, niet van de wet. Bij Montesquieu was de rol van de uitvoerende macht de uitvoering van de wet.
2. Bij de opkomende legaliteitsgedachte tijdens Willem I veranderde de inhoud van de drieslag van Montesquieu: Wetgeving werd geïnterpreteerd als burgers bindende regelgeving. Uitvoering werd toegespitst op toepassing van deze wettelijke regelgeving. Wetgeving is dan de taak van de wetgever als orgaan, uitvoering de taak van bestuursorganen.
3. Het Nederlandse staatsrechtelijk model (trias politicas) wijkt af van het model van Montesquieu: de regering heeft ook regelgevende taken, en de wetgever doet meer dan wetgeving.
4. in Nederland is een strikte versie van de trias politica gerealiseerd.

A
  1. in Nederland is een strikte versie van de trias politica gerealiseerd.
    ==> een gematigde versie.
    Trias politica in Nederland is dus niet strikte scheiding van organen en een strikt gescheiden uitoefening van hun functies.
22
Q
  1. Art. 289 Sr is een voorbeeld van een afhankelijke argumentatie.
  2. Een hoger beroep met meerdere grieven, waarbij elke grief voor zich is bedoeld als een voldoende grond voor vernietiging van de bestreden uitspraak, is een voorbeeld van een onafhankelijke argumenten.
  3. De argumentatie “Jan hoeft niet naar de gevangenis, want hij zal vrijgesproken worden, want er is onvoldoende bewijs tegen hem” is een voorbeeld van een afhankelijke argumentatie.
  4. Alle stellingen zijn juist.
  5. Alle stellingen zijn onjuist.
A
  1. De argumentatie “Jan hoeft niet naar de gevangenis, want hij zal vrijgesproken worden, want er is onvoldoende bewijs tegen hem” is een voorbeeld van een afhankelijke argumentatie.
    ==> Het is een onderschikkende argumentatie.
    ===>
    Mbt 1: “S want [A1 en A2] (waarbij S = Standpunt, A = Argument)” is een afhankelijke argumentatie.