LE10 Flashcards

De internationale dimensie

1
Q

Welke stelling over de hiërarchie van Unierecht is onjuist?
1. Het VEU zit bovenop de hiërarchie.
2. Het Handvest zit boven EU-Rechtsbeginselen in de hiërarchie.
3. Onderaan de hiërarchie zitten de besluiten
4. Alle antwoorden zijn juist
5. Alle antwoorden zijn onjuist

A
  1. Alle antwoorden zijn juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vul in:
Het … geldt in Nederland op grond van … .
Mogelijke antwoorden:
1. monisme … ongeschreven recht
2. monisme … de Grondwet
3. monisme … de wet in formele zin
4. dualisme … ongeschreven recht
5. dualisme … de Grondwet
6. dualisme … de wet in formele zin

A
  1. monisme … ongeschreven recht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Raad van ministers van de Europese Unie heeft geen initiatiefrecht voor wetsvoorstellen.
2. Bij de gewone wetgevingsprocedure beslist de Raad met een gekwalificeerde meerderheid: 55% van de Raadsleden die 65% van de bevolking van de EU vertegenwoordigen.
3. Het NL parlement heeft twee instrumenten om de minister verantwoordelijk te stellen voor zijn stemgedrag in de Raad: de agendaprocedure waar de opvattingen van de Kamer bindend zijn, en het parlementair behandelvoorbehoud, waarbij de regering in Brussel pas mag stemmen na een debat in de Kamer.
4. De Europese Commissie heeft het exclusieve initiatiefrecht voor EU wetsvoorstellen.

A
  1. Het NL parlement heeft twee instrumenten om de minister verantwoordelijk te stellen voor zijn stemgedrag in de Raad: de agendaprocedure waar de opvattingen van de Kamer bindend zijn, en het parlementair behandelvoorbehoud, waarbij de regering in Brussel pas mag stemmen na een debat in de Kamer.
    ==> bij de agendaprocedure zijn de opvattingen van de Kamer niet bindend maar de Kamer van de regering via een motie altijd een opdracht geven, en dus respecteert de regering de wensen van de Kamer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Er is geen verantwoordelijkheidsrelatie tussen de Raad en het Europees Parlement. Zo’n relatie kan ook niet gerealiseerd worden.
2. Er kan geen verantwoordelijkheidsrelatie bestaan tussen de Raad en het nationaal parlement. Alleen de ‘eigen’ minister staat in een dergelijke verhouding tot ‘zijn’ parlement.
3. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geldt als secundair unierecht, en heeft dezelfde juridische waarde als de VEU en VWEU.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geldt als secundair unierecht, en heeft dezelfde juridische waarde als de VEU en VWEU.
    ==> Het is primair unierecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt dat de bepalingen van het Handvest tot de lidstaten zijn gericht uitsluitend wanneer deze het recht van de Unie ten uitvoer brengen. In het het arrest Akerberg Fransson (26 februari 2013) besloot het Hof van Justitie van de Europese Unie dat hier ook sprake van is wanneer een nationale regeling binnen het toepassingsgebied van het EU-recht valt. Hier is sprake van wanneer een andere bepaling van Unierecht aan de orde moet zijn waarop een burger beroep kan doen dan de Handvestbepaling. Een bepaling van het Handvest kan dus niet uit zichzelf haar eigen toepassing activeren.
2. Nationaal handelen ‘binnen de werkingssfeer van het Unierecht’ kent met name 3 vormen: (1) agent-situatie waarbij de organen van een lidstaat uitvoering geven aan specifieke verplichtingen voortvloeiend uit Unierecht; (2) nationale maatregelen waarbij wordt afgeweken van de 4 vrijheden, en (3) toepassing van grondrechten.
3. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is bindend voor de EU-instellingen en voor de lidstaten.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Nationaal handelen ‘binnen de werkingssfeer van het Unierecht’ kent met name 3 vormen: (1) agent-situatie waarbij de organen van een lidstaat uitvoering geven aan specifieke verplichtingen voortvloeiend uit Unierecht; (2) nationale maatregelen waarbij wordt afgeweken van de 4 vrijheden, en (3) toepassing van grondrechten.
    ==> De 3e categorie is onjuist. De juiste 3e categorie is de effectuering en handhaving van bepalingen uit de eerste twee categorieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Europese Commissie heeft het exclusieve initiatiefrecht voor EU wetsvoorstellen. De Raad kan met unanimiteit afwijken van een voorstel van de Commissie. Hiermee wordt evenwicht gestreefd tussen behartiging van nationale belangen en Europese belangen.
2. Bij de gewone wetgevingsprocedure beslist het Europees Parlement met meerderheid van stemmen, en voor de Raad is een gekwalificeerde meerderheid noodzakelijk.
3. De ontwerpbegroting van de EU wordt ingediend door de Commissie, bij het Europees Parlement.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A

==> Moet zijn:
3. De ontwerpbegroting van de EU wordt ingediend door de Commissie, bij de Raad van ministers.
Zie art. 314 lid 2 VWEU

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Staten Generaal hebben instemmingsrecht bij besluiten van internationale instellingen, namelijk stilzwijgende instemming: als de Staten-Generaal niet binnen een bepaalde termijn de wens te kennen heeft gegeven dat een ontwerpbesluit uitdrukkelijke instemming nodig heeft, dan wordt ermee ingestemd.
2. Rechterlijke controle op de naleving van het internationale recht vindt plaats door het Internationaal Gerechtshof te Den Haag, het Comité voor de rechten van de Mens te Genéve en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg ingesteld.
3. Particulieren kunnen terecht met klachten tegen staten bij het Comité van de Rechten van de Mens en bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, maar niet bij het Internationaal Gerechtshof te Den Haag.
4. Adviezen van het EHRM zijn niet bindend.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat bevat het verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) niet?
1. Constitutionele beginselen waarop de EU is gebaseerd.
2. Bepalingen betreffende de instellingen van de EU.
3. Bepalingen betreffende het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid.
4. Een grondslag voor het optreden van de EU op het terrein van strafrecht

A
  1. Een grondslag voor het optreden van de EU op het terrein van strafrecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk artikel van de Grondwet geeft democratische legitimatie aan besluiten van internationale instellingen?
1. Art. 91 Gw
2. Art. 92 Gw
3. Art. 93 Gw
4. Art. 120 Gw

A
  1. Art. 92 Gw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is onderdeel van de supranationale EU-rechtsorde. Genomen besluiten zijn bindend voor lidstaten, maar niet-naleving van besluiten kan niet worden afgedwongen.
2. De vier belangrijkste instellingen van de EU voor de formele besluitvorming zijn het Europees Parlement, de Raad, de Europese Commissie en het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Raad bestaat uit regeringsleiders of Staatshoofden van de 27 lidstaten, plus de voorzitter van de Europese Commissie (die heeft geen stemrecht).
3. De Trias politica in de EU is als volgt: Het Europees Parlement en de raad van ministers samen zijn de wetgevende macht. De uitvoerende macht bestaat uit de Europese Commissie. De rechterlijke macht is het Hof van Justitie van de EU.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn onjuist.
    ==> Mbt 1: Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is GEEN onderdeel van de supranationale EU-rechtsorde.
    ==> Mbt 2: Het is niet de Raad (van ministers) maar de Europese Raad die bestaat uit uitregeringsleiders of Staatshoofden van de 27 lidstaten, plus de voorzitter van de EC.
    ==> Mbt 3: Moet zijn: De Trias politica in de EU is als volgt: Het Europees Parlement (met de raad) is de wetgevende macht. De uitvoerende macht bestaat uit de raad van ministers en de Europese Commissie. De rechterlijke macht is het Hof van Justitie van de EU.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Nationale parlementen kunnen invloed uitoefenen op het Europees Parlement, zowel direct als ook indirect. Voorbeelden hiervan zijn de gele kaart en de oranje kaart.
2. Gele kaart: Als minstens 1/3 van de nationale parlementen meent dat het voorstel in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, moet de EC het voorstel heroverwegen.
3. Oranje kaart: Als meer dan 1/2 van de nationale parlementen meent dat het voorstel in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, moet de EC het voorstel intrekken.
4. Indirect invloed is via de parlementaire vertrouwensrelatie met de ‘eigen’ ministers, en tevens via de agendaprocedure en het parlementair behandelvoorbehoud.

A
  1. Oranje kaart: Als meer dan 1/2 van de nationale parlementen meent dat het voorstel in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, moet de EC het voorstel intrekken.
    ==> Wel juist:
  2. Oranje kaart: Als meer dan 1/2 van de nationale parlementen meent dat het voorstel in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, en de Raad (of: EP) is het er mee eens, moet de EC het voorstel intrekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Er is sprake van een parlementaire vertrouwensrelatie tussen het Europees Parlement en Commissie.
2. De Commissie wordt samengesteld overeenkomstig de meerderheidsopvattingen binnen het Parlement.
3. Er is sprake van een vertrouwensrelatie tussen Parlement en Raad.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn onjuist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat bevat het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet?
1. Materiële beleidsterreinen waarop de EU actief kan zijn
2. Bevat een grondslag voor het optreden van de EU op het terrein van strafrecht
3. Bepalingen betreffende het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid
4. Wat de bevoegdheden zijn van de Europese Unie, en op welke manier de Europese Unie die bevoegdheden kan uitoefenen

A
  1. Bepalingen betreffende het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij botsing tussen nationaal recht en Unierecht kan de rechter kiezen voor rechtstreekse werking van het Unierecht, waarmee de rechter met Unierecht strijdige nationale recht buiten toepassing laat. ‘Rechtstreekse werking’ is mogelijk als de EU regeling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is geformuleerd.
2. ‘Onvoorwaardelijk’ houdt in dat de bepaling binnen de nationale rechtsorde moet kunnen worden toegepast zonder dat de Unie- of nationale wetgever daartoe nadere regelgeving moet treffen.
3. ‘Voldoende nauwkeurig’ betekent dat de bepaling inhoudelijk precies en nauwkeurig geformuleerd moet zijn zodat de rechter haar kan toepassen zonder buiten zijn bevoegdheid als rechter te treden.
4. EU-verordeningen zijn over het algemeen rechtstreeks werkend. Richtlijnen niet per se, maar vaak bevatten ze bepalingen waarin verplichtingen van een lidstaat heel precies worden voorgeschreven zoals specifieke emissie-eisen voor de uitstoot van gevaarlijke stoffen of eisen aan de maximale werktijd van werknemers (max. 48 uur). Deze eisen laten de lidstaat geen enkele beleids- of keuzevrijheid bij de toepassing ervan en zijn dus ‘onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig’ en hebben rechtstreekse werking.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stelling is onjuist?
A. Sociale rechten hebben in de regel geen directe werking. Ze hebben echter wel directe werking als ze het karakter hebben van een standstill-bepaling, dwz als een op grond van die bepaling na te streven minimum is bereikt, de staat het voorzieningenniveau niet meer onder dat minimum mag laten zakken.
B. Het EHRM laat ruimte voor de nationale identiteit dmv ‘margin of appreciation’ (beoordelingsmarge). In deze zaken toetst het EHRM terughoudend of een beperking van een grondrecht aanvaardbaar is, omdat de beoordeling in het algemeen beter kan worden overgelaten aan de nationale instanties die een betere positie zijn om de lokaal-nationale situatie te beoordelen. De auteurs van het handboek verwachten dat het EHRM in de toekomst nog meer de nadruk zal leggen op de ‘margin of appreciation’.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Beide stellingen zijn juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Secundair Unierecht omvat NIET:
1. Verordeningen
2. Richtlijnen
3. Besluiten
4. Algemene beginselen van Unierecht
5. Al deze zaken zijn secundair unierecht.

A
  1. Algemene beginselen van Unierecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Implied powers leidt tot een soepele hantering van het legaliteitsbeginsel.
2. Bij een zaak die een gedeelde bevoegdheid betreft, waar op lokaal niveau goede oplossingen kunnen worden verwezenlijkt, mag de Unie niet optreden.
3. Als nationale parlementen denken dat de Unie het subsidiariteitsbeginsel schendt, hebben ze mogelijkheid om aan Europese wetsvoorstellen wegens subsidiariteit een gele of oranje kaart toe te kennen.
4. De democratische controle op de besluitvorming van de Unie wordt duidelijk voldoende verzekerd.

A
  1. De democratische controle op de besluitvorming van de Unie wordt duidelijk voldoende verzekerd.
    ==>
    Deze vraag niet gelijk bevestigend worden geantwoord, want:
    * Het Europees Parlement is weliswaar democratisch gekozen, maar beschikt over beperkte beleidsbeïnvloedende en controlerende bevoegdheden.
    * Er is geen vertrouwensrelatie tussen het Europees Parlement en de Raad van ministers.
    * De burger ziet het Europees Parlement niet als ‘zijn’ parlement, maar als een buitenlandse macht, waar hij toch geen invloed op heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In het Spoorwegstaking-arrest (HR 30 mei 1986) is bepaald dat de bedoeling van partijen - of een verdragsbepaling wel of niet directe werking heeft - vooral van belang is als duidelijk blijkt dat ze géén directe werking hebben willen toekennen.
2. De arresten Van Gend & Loos (1963) en Costa/ENEL (1964) zijn staatsrechtelijk van belang want daar is bepaald dat de directe werking en de voorrang van het EU-recht niet gebaseerd zijn op regels van nationaal recht, maar vloeien voort uit het supranationale karakter van de nieuwe Europese rechtsorde. Deze kenmerken van het EU-recht waren niet als zodanig geformuleerd in de verdragen, maar ontwikkeld in de jurisprudentie van het HvJ, waarbij de arresten Van Gend & Loos (1963) en Costa/ENEL bepalend zijn geweest.
3. In de volgende gevallen is het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van toepassing op handelingen van de lidstaten binnen hun nationale rechtsorde: (1) in de agent-situatie, waarin organen van de lidstaten uitvoering geven aan EU-recht; (2) bij nationale maatregelen waarbij wordt afgeweken van het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal; en (3) bij de uitvoering en handhaving van de voorgaande twee categorieën.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
19
Q

Welke stelling is juist?
1. Er is democratisch tekort van de parlementaire controlebevoegdheden ten opzichte van de besluitvorming door de Raad.
2. Tenminste één miljoen burgers, afkomstig uit tenminste een vierde van de lidstaten (dus zeven lidstaten), kunnen de Europese Commissie vragen een initiatief te nemen tot rechtshandeling van de Europese Unie (een voorstel tot wetgeving).
3. Zolang Unierecht nauwelijks grondrechten bevatte was er een risico dat het uitgebreide EG-recht inbreuk zou maken op grondrechten zoals deze in de nationale rechtsorde zijn gewaarborgd.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
20
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In het Verdrag van Maastricht (1993) werd de Europese Unie opgericht.
2. De oude drie pijlers van de EU (vóór de oprichting van de EU) waren (1) de EG en EGA (Euratom), met een supranationaal karakter, (2) Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en (3) Samenwerking in strafzaken door politie en justitie. De laatste twee hadden de vorm van een intergouvernementele samenwerking.
3. Bij een supranationale rechtsorde hebben lidstaten definitief en onvoorwaardelijk bevoegdheden tot wetgeving, rechtspraak en bestuur overgedragen.
4. De verhouding tussen Unierecht en nationaal recht is principieel monistisch.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. 2+4 zijn onjuist

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
    ==>
    Mbt 4: De verhouding tussen Unierecht en nationaal recht is principieel monistisch, omdat het uit het Unirecht zelf voortvloeit, niet uit het nationale recht (dus niet uit art. 93 en 94 Gw).
21
Q

Vanaf welk moment krijgen de bepalingen van een verdrag interne werking in Nederland?
1. Goedkeuring door de Tweede Kamer
2. Goedkeuring door Staten-Generaal
3. Ratificatie door regering
4. Ratificatie door Staten-Generaal

A
  1. Ratificatie door regering
22
Q

Welke stelling is juist?
1. Alleen als de bedoeling van de verdragspartijen op de vraag of een verdragsbepaling wel of geen interne werking heeft duidelijk blijkt uit de tekst of geschiedenis van de bepaling, is ze relevant.
2. De rechtsvraag in het Spoorwegstakings-arrest (HR, 30 mei 1986) was: Heeft art. 6 lid 4 ESH directe werking doordat het een eenieder verbindende bepaling is zoals art. 93 Gw bepaald.
3. In het Rookverbod-arrest is een rechtsregel vastgelegd om te bepalen wanneer de inhoud van een bepaling van internationaal recht nu met zich meebrengt dat deze een ieder verbindend of rechtstreeks werkend is. Dit is het geval wanneer de bepaling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te kunnen worden toegepast.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
23
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het hof van Justitie van de Europese Unie bestaat uit het Hof van Justitie, het Gerecht en gespecialiseerde rechtbanken.
2. De verdragsschendingsprocedure wordt behandeld door het Hof van Justitie. Deze procedure kan worden gestart op initiatief van de Europese Commissie of van een lidstaat.
3. Het Hof van Justitie behandelt hoger beroep tegen uitspraken van het gerecht. Het hoger beroep is beperkt tot rechtsvragen.
4. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen over prejudiciële vragen die door de nationale rechters worden gesteld over de handhaving van Unieverdragen en over de klachten omtrent de handelingen van de EU-instellingen.

A
  1. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen over prejudiciële vragen die door de nationale rechters worden gesteld over de handhaving van Unieverdragen en over de klachten omtrent de handelingen van de EU-instellingen.
    ==> Moet zijn:
  2. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen over prejudiciële vragen die door de nationale rechters worden gesteld over de uitlegging van de Unieverdragen en over de uitlegging en geldigheid van de handelingen van de EU-instellingen
24
Q

Vul in:
Nederland kent wat wel genoemd wordt een “…” stelsel: alle internationale rechtsnormen hebben als zodanig gelding binnen de Nederlandse rechtsorde, maar eenieder verbindende verdragsbepalingen pas nadat ze bekend zijn gemaakt, en de rechter mag nationaal recht enkel daar aan toetsen en niet aan verdragsbepalingen die niet eenieder verbindend zijn.
Mogelijke antwoorden:
1. dualistisch
2. monistisch
3. gematigd dualistisch
4. gematigd monistisch

A
  1. gematigd monistisch
25
Q

Welk stelsel heeft Nederland, mbt internationaal recht?
1. monistisch
2. dualistisch
3. gematigd monistisch
4. gematigd dualistisch

A
  1. gematigd monistisch
26
Q

Welke stelling over het arrest Commissie/Raad (13 september 2005) van het Hof van Justitie van de Europese Unie is onjuist?
1. Het ging om een kaderbesluit dat de instrumenten geeft waarmee de EU gezamenlijk wil optreden tegen de toename van het aantal milieudelicten. Het kaderbesluit definieert een aantal situaties waartegen de lidstaten strafrechtelijke sancties voor moeten vaststellen.
2. De rechtsvraag was: Kan de EU de lidstaten tot strafrechtelijke handhaving van ernstige overtredingen van de Europese milieuregelgeving verplichten?
3. De rechtsregel was: De Europese Commissie is bevoegd om lidstaten strafrechtelijke verplichtingen op te leggen als dat noodzakelijk is om het milieu te beschermen. Dit wegens implied powers.
4. Principieel is deze uitspraak van belang, omdat het uitstekend illustreert dat het Hof het legaliteitsbeginsel heel ‘rekkelijk’ toepast.
5. Alle antwoorden zijn juist
6. Alle antwoorden zijn onjuist

A
  1. Alle antwoorden zijn juist
27
Q

Primair Unierecht omvat NIET:
1. VEU
2. VWEU
3. Handvest
4. Algemene beginselen van Unierecht
5. Al deze zaken zijn primair unierecht.

A
  1. Al deze zaken zijn primair unierecht.
28
Q

Wat wordt bedoeld met de bekrachtiging of ratificatie van verdragen?
1. Het in werking laten treden
2. Het goedkeuren door de Tweede Kamer
3. Het goedkeuren door de Staten-Generaal
4. De binding van het verdrag tot stand brengen, door de regering.

A
  1. De binding van het verdrag tot stand brengen, door de regering.
29
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij een monistisch stelsel kan de burger zich voor de nationale rechter rechtstreeks op art. 11 EVRM beroepen.
2. Art. 93 en art. 94 Gw leggen het monisme vast in de Nederlandse Grondwet.
3. Het nationaal constitutioneel recht bepaalt in welke mate het “gewone” (niet EU) internationale recht in de nationale rechtsorde doorwerkt.
4. Verdragen zijn in beginsel pas bindend voor de Nederlandse burger nadat het parlement het heeft goedgekeurd. Deze democratische legitimatie van verdragen is in de Grondwet verankerd.

A
  1. Art. 93 en art. 94 Gw leggen het monisme vast in de Nederlandse Grondwet.
    ==>
    Ze leggen niet het monisme vast, want ook de overige (niet in art. 93 en 94 Gw genoemde) normen van internationaal recht hebben interne werking.
    ==> Mbt 4: art. 91 Gw
30
Q

Waardoor wordt de legaliteit van besluiten van instellingen NIET bepaald?
1. Door de bevoegdheidsoverdracht conform het verdrag
2. Door de inachtneming van de besluitvormingsprocedures vastgelegd in het verdrag.
3. Door de Raad van ministers
4. Alle antwoorden zijn juist
5. Alle antwoorden zijn onjuist

A
  1. Door de Raad van ministers
31
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In het Spoorwegstakings-arrest (HR, 30 mei 1986) is bepaald dat een bepaling van internationaal recht een ieder verbindend is wanneer de bepaling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te kunnen worden toegepast.
2. Onvoorwaardelijk houdt in dat geen nationale (transformatie)wet nodig is.
3. Voldoende nauwkeurig houdt in dat de bepaling een voldoende precieze rechtsnorm moet bevatten.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. In het Spoorwegstakings-arrest (HR, 30 mei 1986) is bepaald dat een bepaling van internationaal recht een ieder verbindend is wanneer de bepaling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te kunnen worden toegepast.
    ==> Dit was het Rookverbod-arrest, niet het Spoorwegstakings-arrest
32
Q

Waarom is er geen duidelijk antwoord op de vraag of de democratische controle op de besluitvorming van de Unie verzekerd wordt?
1. Het Europees Parlement is weliswaar democratisch gekozen, maar beschikt over beperkte beleidsbeïnvloedende en controlerende bevoegdheden.
2. Er is geen vertrouwensrelatie tussen het Europees Parlement en de Raad van ministers.
3. De burger ziet het Europees Parlement niet als ‘zijn’ parlement, maar als een buitenlandse macht, waar hij toch geen invloed op heeft.
4. 1+2
5. 1+2+3

A
  1. 1+2+3
33
Q

Welke stelling is onjuist:
1. (“Gewoon”) Internationaal recht werkt slechts in de nationale rechtsorde indien de nationale constitutie dat bepaalt, althans toelaat. Unierecht werkt ongeacht de constitutie uit eigen kracht in de nationale rechtsorde.
2. (“Gewoon”) Internationaal recht heeft voorrang op nationaal recht voor zover de constitutie dat bepaalt. Unierecht heeft vanuit zichzelf voorrang.
3. Het nationale constitutionele recht (vaak de nationale rechter) bepaalt of en op welke wijze het “gewone” internationale recht toegepast moet worden. Of het Unierecht toegepast moet worden in de nationale rechtsorde bepaalt het Unierecht zelf, welke in laatste instantie door de rechter van de EU, het Hof van Justitie wordt beslist.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
34
Q

Vul in:
Twee stelsels die de nationale nakoming van internationaal recht moeten realiseren:
Bij een … stelsel vormen de internationale en nationale rechtsorde twee strikt gescheiden sferen. Internationale rechtsnormen hebben op zichzelf … interne werking, … gelding in de nationale rechtsorde.
Bij een … stelsel worden de nationale rechtsorde gezien wordt als een onderdeel van één rechtsorde die ook het internationaal recht omvat. Internationale rechtsnormen werken … in de nationale rechtsorde en hebben … voorrang op nationaal recht.
1. monistisch … wel… niet … dualistisch … geen … wel
2. monistisch … wel … wel … dualistisch … geen … geen
3. dualistisch … geen … wel … monistisch … wel… niet
4. dualistisch … geen … geen … monistisch … wel … wel

A
  1. dualistisch … geen … geen … monistisch … wel … wel
35
Q

Stel het Unierecht kent de instellingen ter verwezenlijking van een bepaald doel interne bevoegdheden toe. Worden zij ook zonder specifieke basis in de verdragen (extern) bevoegd geacht om internationale verdragen aan te gaan die voor de verwezenlijking van het beoogde doel vereist zijn?
1. Ja, er zijn geen aanvullende bevoegdheden nodig hiervoor.
2. Nee, deze internationale verdragen mogen alleen op basis van een expliciete bevoegdheid worden aangegaan.
3. Dit wordt door de Raad besloten, met een gekwalificeerde meerderheid.
4. Geen antwoord is juist.

A
  1. Ja, er zijn geen aanvullende bevoegdheden nodig hiervoor.
    ==> Dit is “implied powers”, hetgeen volgens het Hof van Justitie wel geldt.
    Zie HS14.3.3, p. 400-401.
36
Q

Onder bepaalde voorwaarden is vanuit legaliteitsoogpunt de grote productie van secundair Unierecht aanvaardbaar. Wat hoort er niet bij?
1. Als de bevoegdheden van de EU-instellingen in voldoende mate gemarkeerd zijn.
2. De bevoegdheden dienen specifiek te zijn, in de zin van duidelijk omlijnd.
3. EU-instellingen dienen zich te houden aan de begrenzing van hun bevoegdheden.
4. Het secundaire unierecht dient goedgekeurd te zijn door de Raad.

A
  1. Het secundaire unierecht dient goedgekeurd te zijn door de Raad.
37
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De EU is exclusief bevoegd op het gebied van mededingingsrecht.
2. De EU heeft gedeelde bevoegdheden op het gebied van milieu.
3. Op het gebied van onderwijs is de Unie slechts bevoegd om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, coördineren of aan te vullen.
4. Bij gedeelde bevoegdheden kunnen de lidstaten hun bevoegdheid uitoefenen voor zover de Unie haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend.
5. Alle antwoorden zijn juist
6. Alle antwoorden zijn onjuist

A
  1. Alle antwoorden zijn juist
    ==>
    Zie art. 3-6 VWEU
38
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In het arrest Van Gend & Loos (1963) bepaalde het EHRM dat particulieren, onafhankelijk van in Nederland gemaakt recht, rechten kunnen ontlenen aan Europees recht. Zij kunnen deze rechten inroepen in procedures voor de nationale rechter, mits de Europeesrechtelijke normen voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn.
2. In het arrest Costa/ENEL (1964) werd bepaald dat Europees recht voorrang heeft boven alle daarmee strijdig nationaal recht, inclusief de Grondwet.
3. In het Rookverbod-arrest (HR, 10 oktober 2014) bepaalde de HR dat indien in een verdragsbepaling beleidsvrijheid is gegeven mbt implementatie, maar het te bewerkstelligen resultaat onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is omschreven, dan heeft de bepaling rechtstreekse werking.
4. Art. 8 EVRM (eerbiediging van het privéleven) is een voorbeeld van klassieke vrijheidsrechten. Art. 13 lid 2 IVESCR (maatregelen nemen ten behoeve van de toegankelijkheid tot bepaalde onderwijsvormen) is een voorbeeld van sociale rechten.

A
  1. In het arrest Van Gend & Loos (1963) bepaalde het EHRM dat particulieren, onafhankelijk van in Nederland gemaakt recht, rechten kunnen ontlenen aan Europees recht. Zij kunnen deze rechten inroepen in procedures voor de nationale rechter, mits de Europeesrechtelijke normen voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn.
    ==> Rechterlijke instantie: Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (niet EHRM). Het ging over douanerechten.
39
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het Europees Parlement houdt controle op de Commissie.
2. Het Europees Parlement heeft goedkeuringsrecht bij de keuze van de voorzitter van de Commissie en voor wat de samenstelling van de Commissie als geheel.
3. Het Europees Parlement beschikt over het enquete- en vragenrecht.
4. De Commissie legt verantwoording af aan het Parlement. Het parlement kan door middel van een motie van afkeuring de Commissie ertoe dwingen om collectief af te treden. De motie van afkeuring kan geen betrekking hebben op een individueel lid van de Commissie.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
40
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Verordeningen heten in het Engels directives. Richtlijnen heten in het Engels regulations.
2. Een richtlijn heeft algemene strekking is zowel voor de lidstaten als voor particulieren verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elk lidstaat.
3. Een verordening is slechts verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar laat het aan de lidstaat over om vorm en middelen te kiezen waarmee dat resultaat kan worden bereikt.
4. Alle antwoorden zijn juist
5. Alle antwoorden zijn onjuist

A
  1. Alle antwoorden zijn onjuist
41
Q

Wie mag geen beroep tot nietigverklaring instellen bij het Europees Gerecht?
1. Lidstaten
2. Europees Parlement
3. De Raad
3. Commissie
4. Natuurlijke of rechtspersoon
5. Geen antwoord is juist

A
  1. Geen antwoord is juist
42
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Burger bindende internationale rechtsnormen kunnen verplichtende en begunstigende normen zijn.
2. Internationaal recht werkt in het Nederlandse recht door als het ‘een ieder verbindend’ of ‘rechtstreeks werkend’ is en zet daarmee nationaal recht dat daarmee in strijd komt opzij.
3. “Gewone” internationale normen (dus niet EU normen) zijn problematischer vanuit een rechtsstatelijk oogpunt dan vanuit een democratisch oogpunt.
4. Op basis van het Weens Verdragenverdrag, moet de nationale staat zich aan het internationale recht houden. Op welke wijze de staat zijn internationaalrechtelijke verplichtingen realiseert, wordt aan de staat overgelaten.

A
  1. “Gewone” internationale normen (dus niet EU normen) zijn problematischer vanuit een rechtsstatelijk oogpunt dan vanuit een democratisch oogpunt.
    ==> andersom.
43
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De binding van een verdrag komt altijd tot stand door de goedkeuring ervan door het parlement.
2. Parlementaire goedkeuring van verdragen kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn. Wanneer het verdrag bepalingen bevat die afwijken van de Grondwet, is uitdrukkelijkke goedkeuring altijd verplicht, met een meerderheid van ⅔ van de stemmen.
3. Verdragen die burgers rechtstreeks binden of hun burgerlijke vrijheden beperken vallen nooit buiten het parlementaire goedkeuringsrecht.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn onjuist.
    ==> Mbt 1: Bekrachtiging (ratificatie, internationaal niveau) = regering brengt de binding tot stand. Dat gebeurt na goedkeuring door parlement.
    ==> Mbt 2: “altijd” klopt niet. Uitvoeringsverdragen behoeven geen goedkeuring.
    ==> Mbt 3: Uitvoeringsverdragen vallen buiten het parlementaire goedkeuringsrecht ook als zij burgers rechtstreeks binden of hun burgerlijke vrijheden beperken
44
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De nationale rechter zorgt ervoor dat Unierechtelijke norm wordt toegepast in de nationale rechtsorde dmv Unierechtconforme uitleg van het nationale recht, of door rechtstreekse werking van Unierecht.
2. Unierechtconforme uitleg wordt meestal toegepast op richtlijnen en wordt daarom ook wel richtlijnconforme interpretatie genoemd. Het houdt in dat nationale instanties (rechter, bestuur) verplicht zijn om hun nationale recht zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en de doelstelling van een richtlijn om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het door die richtlijn beoogde doel.
3. Richtlijnconforme uitleg is vooral geschikt als het nationale recht bij de uitoefening van een bevoegdheid een beleids- of beoordelingsmarge laat.
4. Unierechtconforme (richtlijnconforme) uitleg leidt soms tot een uitlegging contra legem (tegen de wet) van het nationale recht, vanwege de voorrang van internationaal recht.

A
  1. Unierechtconforme (richtlijnconforme) uitleg leidt soms tot een uitlegging contra legem (tegen de wet) van het nationale recht, vanwege de voorrang van internationaal recht.
    ==> Het kan niet als grondslag dienen voor een uitlegging contra legem (tegen de wet) van het nationale recht.