LE9 Flashcards

Decentralisatie

1
Q

Zijn deze stellingen juist?
A. De Kroon mag een bouwvergunning vernietigen die in strijd met het bestemmingsplan is afgegeven.
B. De Kroon mag eisen dat er bestuursdwang wordt toegepast om het in strijd met het bestemmingsplan gebouwde woonhuis af te breken.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Alleen stelling A is juist
    Zie p. 356-357 in het boek (HS13.5)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij de klassieke rechtsstaatconceptie wordt vooral gedacht aan … (vul in) machtenscheiding.
1. absolute
2. relatieve
3. verticale
4. horizontale

A
  1. horizontale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

… (vul in) is de spreiding van bevoegdheden binnen het centrale overheidsniveau.
… (vul in) houdt in dat organen buiten de centrale overheid meestal (voor een deel) onderworpen zijn aan enige vorm van controle door de centrale overheid en worden in bepaalde opzichten als ‘lagere overheden’ beschouwd.
Mogelijke antwoorden:
1. Horizontale machtenscheiding … Verticale machtenscheiding
2. Verticale machtenscheiding … Horizontale machtenscheiding
3. Absolute machtenscheiding … Relatieve machtenscheiding
4. Relatieve machtenscheiding … Absolute machtenscheiding

A
  1. Horizontale machtenscheiding … Verticale machtenscheiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

… (vul in) is een samenwerkingsverband waarbij staten gezamenlijk een verdrag sluiten en daarbij bepaalde taken aan een gezamenlijk gezagsorgaan toebedelen, maar voor het overige hun zelfstandigheid behouden.
Mogelijke antwoorden:
1. Eenheidsstaat
2. Statenbond
3. Bondsstaat
4. Federatie
5. Confederatie

A
  1. Statenbond

=
5. Confederatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk kenmerk hoort niet bij een statenbond?
1. Zwak centraal gezag
2. Deelnemende staten bezitten het recht van secessie.
3. Centrale gezag mag geen besluiten nemen die burgers rechtstreeks binden
4. Gemengde competentieverdeling

A
  1. Gemengde competentieverdeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

… (vul in) is een soevereine staat bestaande uit deelstaten en federaal gezag.
Mogelijke antwoorden:
1. Eenheidsstaat
2. Statenbond
3. Bondsstaat
4. Confederatie

A
  1. Bondsstaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk kenmerk hoort niet bij een bondsstaat?
1. Zwak centraal gezag
2. Constitutie bevat regeling voor verdeling van bevoegdheden tussen
3. Deelnemende staten bezitten geen recht van secessie.
4. Deelstaten zijn niet hiërarchisch ondergeschikt aan federale gezag
5. Een tweekamerstelsel

A
  1. Zwak centraal gezag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een bondsstaat heeft een federale constitutie die een regeling bevat voor verdeling van bevoegdheden tussen organen van centrale federale gezag en deelstaten. Er zijn verschillende manieren om competentieverdeling te regelen, o.a. enumerated powers en gemengde competentieverdeling.
2. Bij enumerated powers bevat de constitutie een opsomming van bevoegdheden van organen van federale gezag. Overgebleven bevoegdheden vallen in handen van deelstaten.
3. Bij enumerated powers kan de formele wetgever via de ”implied powers”-theorie extra bevoegdheden naar zich toe trekken. De implied powers theorie houdt in dat de federale wetgever ook bevoegdheden heeft die impliciet besloten liggen in bevoegdheden die hij al heeft. Hierdoor kunnen alle wetten worden gemaakt die noodzakelijk zijn om federale bevoegdheden die in de constitutie zijn vastgelegd effectief te kunnen uitoefenen.
3. Bevoegdheidsverdeling in een federale constitutie kan ook een limitatieve opsomming van bevoegdheden van deelstaten bevatten. Deze competitieverdeling kan centraliserend werken als gevolg van het feit dat centrale gezag naar believen alle overige taken en bevoegdheden kan creëren en naar zich toe kan trekken.
4. Bevoegdheidsverdeling in een federale constitutie kan ook een dmv gemengde competentieverdeling: een deel van bevoegdheden is dan expliciet aan het federaal gezag, en een deel aan de deelstaten toegekend. Concurrerende bevoegdheden mag het federale gezag uitoefenen, tenzij de deelstaten de bevoegdheid aan zich trekken.

A
  1. Bevoegdheidsverdeling in een federale constitutie kan ook een dmv gemengde competentieverdeling: een deel van bevoegdheden is dan expliciet aan het federaal gezag, en een deel aan de deelstaten toegekend. Concurrerende bevoegdheden mag het federale gezag uitoefenen, tenzij de deelstaten de bevoegdheid aan zich trekken.

==> De laatste zin is onjuist.
Wel juist: Concurrerende bevoegdheden mogen deelstaten uitoefenen, tenzij federaal gezag de bevoegdheid aan zich trekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vul in:
Competentieverdeling in een… is mogelijk op basis van:
* … : opsomming van bevoegdheden van organen van federale gezag.
* Limitatieve opsomming van bevoegdheden van deelstaten.
* … : een deel van bevoegdheden is dan expliciet aan het federaal gezag toegekend, en een deel expliciet aan de deelstaten toegekend.

  1. statenbond… Implied powers… Gedeelde competentieverdeling
  2. bondsstaat… Implied powers… Gemengde competentieverdeling
  3. statenbond… Enumerated powers… Gedeelde competentieverdeling
  4. bondsstaat… Enumerated powers… Gemengde competentieverdeling
A
  1. bondsstaat… Enumerated powers… Gemengde competentieverdeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

… (vul in) bestaat altijd uit tweekamerstelsel, waarbij beide kamers deelnemen aan totstandkoming van wetgeving. Een van de kamers moet zo zijn samengesteld dat deelstaten invloed kan uitoefenen op de centrale wetgever namens deelstaten. Twee typen ‘deelstaatkamers’:
1…. : leden worden door deelstaten benoemd en hebben geen vrij mandaat.
2. …: leden worden door bevolking per deelstaat gekozen of door parlementen van deelstaten aangewezen. Leden hebben een vrij mandaat (= niet gebonden aan opdrachten van deelstaatorganen).
Mogelijke antwoorden:
1. Federatie … Bondsraad … Senaat
2. Statenbond … Bondsdag … Bondsraad
3. Bondsstaat … Senaat … Bondsraad
4. Confederatie … Bondsraad … Senaat

A
  1. Federatie … Bondsraad … Senaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij een zuivere (gecentraliseerde) eenheidsstaat vindt alle bevoegdheidsuitoefening op centraal niveau plaats. Bij een gedecentraliseerde eenheidsstaat komen belangrijke bevoegdheden toe aan organen van lagere publiekrechtelijke lichamen.
2. Bevoegdheden van decentrale overheid in een gedecentraliseerde eenheidsstaat zijn op een vergelijkbare manier geregeld zoals bij deelstaten van een federatie.
3. Het Nederlandse Statuut bevat bevat federatieve strekken, kenmerken van een eenheidsstaat en kenmerken van een staatsbond.
4. Bij decentralisatie is de verlening van bevoegdheden door de wetgever niet door middel van attributie van bevoegdheden.

A
  1. Bevoegdheden van decentrale overheid in een gedecentraliseerde eenheidsstaat zijn om een vergelijkbare manier geregeld zoals bij deelstaten van een federatie.
    ==> Mbt 2:
    o Verschil gedecentraliseerde eenheidsstaat met federatie: Lagere publiekrechtelijke lichamen in een eenheidsstaat beschikken niet over constitutioneel gewaarborgde competentie, die onaantastbaar is voor centrale wetgever.
    ==> Mnt 4: Deconcentratie: Verlening van bevoegdheden door de wetgever aan hiërarchisch ondergeschikte organen door middel van attributie van bevoegdheden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vul in:
Gedecentraliseerde organen zijn… ondergeschikt aan het hogere orgaan.
Gedecentraliseerde organen hebben … verantwoordingsplicht.

  1. wel … wel
  2. niet … geen
  3. wel … geen
  4. niet … wel
A
  1. niet … geen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vul in:
Gedeconcentreerde organen zijn… ondergeschikt aan het hogere orgaan.
Gedecentraliseerde organen hebben … verantwoordingsplicht.

  1. wel … wel
  2. niet … geen
  3. wel … geen
  4. niet … wel
A
  1. wel … wel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het Openbaar Ministerie is een voorbeeld van:
1. Gedeconcentreerde organen
2. Gedecentraliseerde organen

A
  1. Gedeconcentreerde organen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Er zijn twee vormen van decentralisatie. Bij territoriale decentralisatie krijgen de organen van een bepaald openbaar lichaam in beginsel een algemene bevoegdheid tot wetgeving en bestuur op een deel van het grondgebied van de staat. Bij functionele decentralisatie is de bevoegdheidsuitoefening met het oog op een bepaald doel.
2. De Sociaal-Economische Raad (SER) is een voorbeeld van functionele decentralisatie.
3. Watershcappen zijn heel typische voorbeelden van functionele decentralisatie.
4. Met de Driekringenleer (rijk, provincie, gemeente) wilde men de vraag beantwoorden welke taken en bevoegdheden op gedecentraliseerd niveau uitgeoefend dienen te worden.

A
  1. Watershcappen zijn heel typische voorbeelden van functionele decentralisatie.
    ==> Ze zijn wel functionele decentralisatie, maar juist een uitzondering. In beginsel kunnen organen van de functioneel gedecentraliseerde lichamen bevoegdheden uitoefenen op het gehele Nederlandse grondgebied. Behalve waterschappen. Zij zijn een voorbeeld van gemengd functionele en territoriale decentralisatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Volgens de driekringenleer (rijk, provincie, gemeente) hebben het rijk, de provincie en de gemeenten ieder een eigen werkterrein, een eigen huishouding. Elk belang zou slechts in één van de drie kringen behartigd kunnen worden.
2. De driekringenleer is onhoudbaar want het bleek te moeilijk om aan de hand van de aard van het belang te bepalen op welk overheidsniveau het behartigd diende te worden.
3. Decentrale overheden hebben bevoegdheden op basis van autonomie and medebewind. Autonomie heeft een grondwettelijke basis; medebewind niet.
4. Vanaf 2015 vond er een grootschalige decentralisatie plaats in het sociale domein.

A
  1. Decentrale overheden hebben bevoegdheden op basis van autonomie and medebewind. Autonomie heeft een grondwettelijke basis; medebewind niet.
    ==> Beide vormen hebben een grondwettelijke basis, namelijk art. 124 lid 1 respectievelijk lid 2 Gw.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vul in:
In het … bepaalde de Hoge Raad dat in geval van …, gemeentelijke functionarissen niet als organen van de … handelen, maar als organen van de … die daarom civielrechtelijk aansprakelijk is.
Mogelijke antwoorden:

  1. Tak/Haarlemmermeer arrest (HR, 16 juni 1950) … medebewind … gemeente… staat
  2. De Emmense baliekluivers (HR, 4 maart 1952) … autonomie … gemeente… staat
  3. Tak/Haarlemmermeer arrest (HR, 16 juni 1950) … medebewind … staat …. gemeente
  4. De Emmense baliekluivers (HR, 4 maart 1952) … autonomie … staat …. gemeente
A
  1. Tak/Haarlemmermeer arrest (HR, 16 juni 1950) … medebewind … staat …. gemeente
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wie is in het geval van een onrechtmatige woonruimtevordering door het college van B&W civielrechtelijke aansprakelijkheid?
1. Het college van B&W
2. De gemeenteraad
3. De gemeente
4. De staat

A
  1. De gemeente
    ==> Op basis van het Tak/Haarlemmermeer arrest (HR, 16 juni 1950)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vul in:
Mbt de rol van de centrale overheid bij verwaarlozing van eigen taken door de lokale overheid:
Bij verwaarlozing van … is het wettelijk geregeld dat de wet nadere voorzieningen regelt; hierbij is delegatie mogelijk. Dit is geregeld in …
Bij verwaarlozing van … kan slechts worden ingegrepen wanneer deze taken ‘grovelijk’ worden verwaarloosd.
1. autonome taken … de Grondwet … medebewindstaken
2. medebewindstaken … de Grondwet … autonome taken
3. autonome taken … de Gemeentewet en Provinciewet … medebewindstaken
4. medebewindstaken … de Gemeentewet en Provinciewet … autonome taken

A
  1. medebewindstaken … de Grondwet … autonome taken
    ==> geregeld in art. 132 lid 5 Gw.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk principe wordt niet erkend in het Europees Handvest inzake lokale autonomie?
1. Lokale autonomie moet worden erkend in interne wetgeving en waar mogelijk in de grondwet.
2. Lokale autoriteiten zijn vrij om binnen de grenzen van de wet de behartiging van elk belang aan zich te trekken dat niet aan hun bevoegdheid is onttrokken of aan enige andere autoriteit is toegewezen.
3. Het besturen dient zo dicht mogelijk bij de burger plaats te vinden.
4. Wijzigingen van de plaatselijke gebiedsgrenzen mogen niet plaatsvinden zonder goedkeuring door de plaatselijke gemeenschap.

A
  1. Wijzigingen van de plaatselijke gebiedsgrenzen mogen niet plaatsvinden zonder goedkeuring door de plaatselijke gemeenschap.
    ==> Moet zijn:
  2. Wijzigingen van de plaatselijke gebiedsgrenzen mogen niet plaatsvinden zonder raadpleging van de plaatselijke gemeenschap.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het beginsel van … houdt in dat aan een hogere bestuurslaag slechts een taak toekomt, wanneer er door een orgaan van die hogere bestuurslaag wordt aangetoond dat een lager bestuursorgaan deze taak niet kan uitoefenen.
Mogelijke antwoorden:
1. gedeconcentreerde overheid
2. de eigen huishouding
3. lokale autonomie
4. de omgekeerde bewijslast

A
  1. de omgekeerde bewijslast
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Het problematiek van de ‘zilveren koorden’ in het openbaar bestuur houdt in:
1. Een hogere bestuurslaag slechts een taak toekomt, wanneer er door een orgaan van die hogere bestuurslaag wordt aangetoond dat een lager bestuursorgaan deze taak niet kan uitoefenen
2. In geval van medebewind handelen gemeentelijke functionarissen niet als organen van de staat, maar als organen van de gemeente en daarom is de gemeente civielrechtelijk aansprakelijk.
3. De invloed die de centrale overheid uitoefent op het bestuurlijke gedrag van de lagere overheden, in het bijzonder de gemeenten, wordt als bezwaarlijk ervaren.
4. Geen antwoord is juist.

A
  1. De invloed die de centrale overheid uitoefent op het bestuurlijke gedrag van de lagere overheden, in het bijzonder de gemeenten, wordt als bezwaarlijk ervaren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Grondwet schrijft voor dat de wet bepaalt welke belastingen door de besturen van provincies en gemeenten kunnen worden geheven.
2. Retributies zijn heffingen waar geïndividualiseerde contraprestaties tegenover staan (bijv. tbv reiniging) door de lokale overheid.
3. Het Gemeenschapsverband van kiezers, bestuur en volksvertegenwoordigers is kenmerkend voor openbare lichamen.
4. Alle stellingen zijn juist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
    ==> Mbt 1: Art. 132 lid 6 Gw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Vul in:
Het dagelijks bestuur van de provincie is… .
Het Algemeen bestuur van de provincie is… .
De Commissaris van de Koning is … voorzitter van de Gedeputeerde Staten (GS).
De Commissaris van de Koning is … voorzitter van de Provinciale Staten (PS).
Mogelijke antwoorden:
1. de Provinciale Staten … de Gedeputeerde Staten … wel … wel
2. de Gedeputeerde Staten … de Provinciale Staten … niet … wel
3. de Provinciale Staten … de Gedeputeerde Staten … niet … wel
4. de Gedeputeerde Staten … de Provinciale Staten … wel … wel

A
  1. de Gedeputeerde Staten … de Provinciale Staten … wel … wel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Vul in:
Het dagelijks bestuur van de gemeente is… .
Het Algemeen bestuur van de gemeente is… .
De Commissaris van de Koning is … voorzitter van de gemeenteraad.
De burgemeester is … voorzitter van het college van Burgemeester en Wethouders.
Mogelijke antwoorden:
1. het college van Burgemeester en Wethouders … de gemeenteraad … niet … wel
2. de gemeenteraad … het college van Burgemeester en Wethouders … wel … niet
3. het college van Burgemeester en Wethouders … de gemeenteraad … wel … niet
4. de gemeenteraad … het college van Burgemeester en Wethouders … wel … wel

A
  1. het college van Burgemeester en Wethouders … de gemeenteraad … niet … wel

==> De burgemeester is de voorzitter van de gemeenteraad en college van B&W.

26
Q

De juridische band tussen de provincies in de Republiek der Verenigde Nederlanden had de structuur van een… . Deze republiek eindigde in …, met de inval van het Franse leger. Hiermee verdween ook de soevereiniteit van de provincies. De Bataafse republiek werd in … opgericht. Het was een ….

  1. Statenbond … 1795 … 1798 … eenheidsstaat
  2. Bondsstaat … 1795 … 1814 … eenheidsstaat
  3. Statenbond … 1798 … 1814 … Bondsstaat
  4. Statenbond … 1814 … 1848 … eenheidsstaat
A
  1. Statenbond … 1795 … 1798 … eenheidsstaat
27
Q

Na de val van Napoleon in … werd de onafhankelijkheid hersteld. De Soevereiniteit werd opgedragen aan Willem I.
Bij de veranderingen bij de grondwetten van 1814 en 1815 werd Nederland een … . Toen kregen provincies hun oude namen en grenzen terug. De rechtspraak …
1. 1789 … gedecentraliseerde eenheidsstaat … bleef gedecentraliseerd
2. 1814 … een bondsstaat … bleef gedecentraliseerd
3. 1789 … een bondsstaat … bleef gecentraliseerd
4. 1814 … gedecentraliseerde eenheidsstaat … bleef gecentraliseerd

A
  1. 1814 … gedecentraliseerde eenheidsstaat … bleef gecentraliseerd
28
Q

Welk karakteristiek past niet bij het Huis van Thorbecke?
1. Uniformering
2. Democratisering
3. Directe legitimatie
4. Een conventioneel stelsel
5. Alle antwoorden passen bij het Huis van Thorbecke.

A
  1. Alle antwoorden passen bij het Huis van Thorbecke.
29
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In 1848 legde Thorbecke als minister de grondslag voor de huidige bestuurlijke indeling en taakafbakening. Hij bracht in 1850 en 1851 de Provinciewet en de Gemeentewet tot stand.
2. Volgens het Huis van Thorbecke waren de vertegenwoordigde organen (raad en provinciale staten) de hoogste bestuursorganen bij de lokale overheid.
3. De Staatscommissie Dualisme en lokale democratie (staatscommissie Elzinga, 1999) werd in het leven geroepen omdat er bij de bestuurders onduidelijkheid bestond over de verantwoordelijkheden (decentrale volksvertegenwoordiging vs. bestuur). Het rapport van deze commissie leidde tot voorstellen voor dualisering van de inrichting, de bevoegdheden en de werkwijze van het gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentebestuur).
4. De Wet dualisering gemeentebestuur regelt dat de bestuursfunctie is vooral neergelegd bij de raad. Het college van B&W is eerst en vooral de controleur van de gemeenteraad, en heeft daartoe ook extra bevoegdheden gekregen. De wet beoogt dat de burgemeester meer een zelfstandige rol krijgt, met meer distantie ten opzichte van de partijpolitiek.

A
  1. De Wet dualisering gemeentebestuur regelt dat de bestuursfunctie is vooral neergelegd bij de raad. Het college van B&W is eerst en vooral de controleur van de gemeenteraad, en heeft daartoe ook extra bevoegdheden gekregen. De wet beoogt dat de burgemeester meer een zelfstandige rol krijgt, met meer distantie ten opzichte van de partijpolitiek.
    ==> Moet zijn:
  2. De Wet dualisering gemeentebestuur regelt dat de bestuursfunctie is vooral neergelegd bij het college van B&W.
    De raad is eerst en vooral de controleur van het college en heeft daartoe ook extra bevoegdheden gekregen.
    De wet beoogt dat de burgemeester meer een zelfstandige rol krijgt, met meer distantie ten opzichte van de partijpolitiek.
30
Q

Artikel 125 Gw bepaalt:
“Aan het hoofd van de provincie en de gemeente staan provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad. Hun vergaderingen zijn openbaar, behoudens bij de wet te regelen uitzonderingen”.
A: Art. 125 Gw past niet bij de gedachte van het huis van Thorbecke.
B: Art.125 Gw gaat niet goed samen met dualisme, zoals uitgedrukt in de Wet dualisering gemeentebestuur, en zal op termijn gewijzigd moeten worden.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Alleen stelling B is juist
    ==>
    * Door het oorspronkelijke conventionele stelsel op provinciaal en gemeentelijke niveau is het logisch dat de volksvertegenwoordiging volgens art. 125 lid 1 Gw, de provinciale staten en de gemeenteraad aan het hoofd van de bestuursorganisatie staan.
    * Dit gaat niet goed samen met dualisme; de grondwet zal op termijn moeten wijzigen.
31
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Verkiezingen voor provinciale staten en gemeenteraad vinden plaats elke vier jaar, op basis van evenredige vertegenwoordiging.
2. De Grondwet bevat een mogelijkheid voor niet-Nederlanders om gekozen te worden als leden van de provinciale staten en gemeenteraad.
3. Incompatibiliteiten (onverenigbare betrekkingen) zijn functies die men niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de provinciale staten of gemeenteraad kan uitoefenen
4. Een wethouder mag tegelijkertijd gemeenteraadslid zijn
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Een wethouder mag tegelijkertijd gemeenteraadslid zijn
    ==>
    Mbt 1: art. 129 Gw
    Mbt 2: art. 130 Gw
    Mbt 3: (art. 13 Gemw en art. 13 Provw)
    Mbt 4: zie art. 13 Gemw
32
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Een wethouder mag niet tegelijkertijd gemeenteraadslid zijn
2. Een wethouder mag tegelijkertijd lid van de provinciale staten
3. Een lid van de Tweede Kamer mag tegelijkertijd lid van de Provinciale State zijn.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
33
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In beginsel stellen de provinciale staten en gemeenteraad - die de regelgevende bevoegdheid hebben op lokaal niveau - alle autonome verordeningen vast, tenzij deze bevoegdheden krachtens de wet aan andere decentrale bestuursorganen zijn verleend.
2. De provinciale staten en de gemeenteraad hebben het recht van initiatief en het recht van amendement.
3. Het algemeen bestuur van de gemeente bestaat uit het college van B&W en de burgermeester, die voorzitter is. De wethouders worden door de gemeenteraad benoemd.
4. Commissaris van de Koning en de gedeputeerden zijn tezamen de gedeputeerde staten. De gedeputeerden worden door de Provinciale Staten benoemd. Gedeputeerde staten (GS) vormen het dagelijks bestuur van de provincie.

A
  1. Het algemeen bestuur van de gemeente bestaat uit het college van B&W en de burgermeester, die voorzitter is. De wethouders worden door de gemeenteraad benoemd.
    ==> Dit is het dagelijks bestuur, niet algemeen bestuur.
    ==> Mbt 2:
    * Recht van initiatief (art. 147a Gemw en art. 143a Provw)
    * Recht van amendement (art. 147b Gemw en art. 143b Provw)
34
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij een afspiegelingscollege wordt getracht de fracties naar evenredigheid in het college te laten deelnemen. Bij een meerderheidscollege zitten fracties die een meerderheid vertegenwoordigen in de provinciale staten of gemeenteraad.
2. De Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de provincie te besluiten.
3. De commissaris van de Koning en de burgemeester worden door de Kroon benoemd, zo is vastgelegd in Grondwet, en in de Provw respectievelijk Gemw.
4. De gemeenteraad en de provinciale staten spelen een rol in het begin van het proces van benoeming van commissaris van de Koning en burgemeester.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.

==> Mbt 3: Het is bepaald in art. 131 Gw, art. 61 lid 1 Provw en art. 61 lid 1 Gemw.
==> Mbt 2: Ja, zie art. 158 lid d Provw.

35
Q

De manier waarop een burgermeester wordt gekozen
/ benoemd was aanvankelijk … . Na de dualisering is het meer … van karakter geworden. Als in de toekomst de burgemeester gekozen zou worden, dan zou het systeem (mogelijk) meer … van aard worden.
Mogelijke antwoorden:
1. parlementair … presidentieel … conventioneel
2. presidentieel … conventioneel … parlementair
3. conventioneel … parlementair … presidentieel
4. geen antwoord is juist.

A
  1. conventioneel … parlementair … presidentieel
36
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De gemeenteraad en de provinciale staten kunnen bevoegdheden delegeren naar een commissie. Leden van het bestuur mogen geen lid zijn van commissies van de volksvertegenwoordiging; en vice versa; hierin is de dualisering van het commissiestelsel zichtbaar.
2. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan provinciale staten en gemeenteraad verantwoording schuldig voor het door hen gevoerde bestuur, voor autonome én medebewindstaken.
3. De commissaris van de Koning en de burgemeester zijn afzonderlijk verantwoordings- en inlichtingenplichtig. De commissaris van de Koning heeft geen verantwoordingsplicht aan PS voor zijn handelen in het kader van de uitvoering van de ambtsinstructie.
4. Individuele collegeleden kunnen collegebevoegdheden individueel uitoefenen, en worden ook ieder afzonderlijk ter verantwoording geroepen door de volksvertegenwoordiging.

A
  1. Individuele collegeleden kunnen collegebevoegdheden individueel uitoefenen, en worden ook ieder afzonderlijk ter verantwoording geroepen door de volksvertegenwoordiging.
    ==> Moet zijn:
    Individuele collegeleden kunnen collegebevoegdheden niet individueel uitoefenen, maar kunnen wel ieder afzonderlijk ter verantwoording worden geroepen door de volksvertegenwoordiging.
    ==>
    Mbt 1: art. 83 Gemw
    Mbt 2: (art. 167 Provw, art. 169 Gemw).
    Mbt 3: art. 179 Provw, art. 180 Gemw; de uitzondering is gemaakt omdat de commissaris in dit kader optreedt als rijksorgaan.
37
Q

Welke stelling is onjuist?
A. De burgemeester kan wegens gebrek aan vertrouwen door de gemeenteraad rechtstreeks tot ontslag gedwongen worden.
B. De commissaris van de Koning kan door de Provinciale Staten worden ontslagen.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Beide stellingen zijn onjuist
38
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Waterschapswet (Wschw) is geen uitputtende uniformerende regeling, maar een kaderwet waarin de voornaamste regels betreffende de inrichting en samentelling van het waterschapsbestuur zijn neergelegd.
2. De volksvertegenwoordiging van een waterschap heet “Algemeen bestuur”. De leden ervan behoren tot een aantal groepen. Alleen leden van één van deze groepen - ingezetenen - worden direct gekozen. Leden van andere groepen worden benoemd.
3. Leden van het dagelijks bestuur van een waterschap worden benoemd door het algemeen bestuur, met uitzondering van de voorzitter die bij koninklijk besluit wordt benoemd.
4. De voorzitter van het algemeen bestuur van een waterschap wordt de dijkgraaf genoemd.

A
  1. De voorzitter van het algemeen bestuur van een waterschap wordt de dijkgraaf genoemd.
    ==> Wel juist:
  2. De voorzitter van het DAGELIJKS bestuur van een waterschap wordt de dijkgraaf genoemd.
    ==>
    Mbt 3: (art. 41 en 46 Wschw).
39
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) zoals de productschappen waren samenwerkingsverbanden van werkgevers en werknemers. De meeste PBOs zijn opgeheven. Een uitzondering is de Sociaal-Economische Raad (SER) die het algemeen belang van de werkzaamheid van het bedrijfsleven bevordert.
2. De grenzen van medebewind bevoegdheden van lokale overheid zijn te vinden in de medebewindvorderende hogere regeling. Hierdoor ontstaan er bij medebewindstaken geen vragen omtrent het legalisateitsbeginsel.
3. De grenzen van autonome bevoegdheden van lokale overheid zijn te vinden in wet die deze bevoegdheden beschreef. Hierdoor ontstaan er bij autonome geen vragen omtrent het legalisateitsbeginsel.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. De grenzen van autonome bevoegdheden van lokale overheid zijn te vinden in wet die deze bevoegdheden beschreef. Hierdoor ontstaan er bij autonome geen vragen omtrent het legalisateitsbeginsel.
    ==> Er is geen zo’n beschrijving bij autonome bevoegdheden.
40
Q

Wat is geen grens van autonome verordeningen:
1. Territoriale grens
2. Functionele grens
3. Zijgrens
4. Bovengrens
5. Benedengrens

A
  1. Functionele grens
41
Q

Er is een ophaalbrug en een waterschap kan bepalen dat een brug vanuit waterschapsbelangen gezien op bepaalde momenten open moet. Een gemeente kan juist voorschrijven dat die brug neer moet bijv. in verband met de doorstroming van het verkeer in de gemeente.
Welke regeling heeft voorrang?
1. Gemeentelijke regeling
2. Regeling van het waterschap
3. De Kroon orde scheppen door één van de strijdige bepalingen te vernietigen
4. Geen van de antwoorden is juist

A
  1. De Kroon orde scheppen door één van de strijdige bepalingen te vernietigen

Dit gaat over de zijgrens want gemeente en waterschap zijn van gelijke rang.

42
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De zijgrens van autonome verordeningen betreft de situatie waarin verschillende lagere wetgevers gedragingen regelen, die ook door andere wetgevers van gelijke rang - maar met een ander oogmerk – kunnen worden bestreken. Bijvoorbeeld een gemeente en een provincie, of een provincie en een waterschap. Bij strijd tussen regels afkomstig van wetgevers van gelijke rangorde kan alleen de Kroon orde scheppen door één van de strijdige bepalingen te vernietigen.
2. De bovengrens van autonome verordeningen houdt in dat de verordeningen van de lage overheid niet in strijd mogen zijn met hogere regelingen zoals ministeriële verordening, AmvB’s, wetten, Grondwet en eenieder verbindende verdragsbepalingen. Voor gemeente komt daar nog de provinciale verordening bij.
3. Ten aanzien van de verhouding tussen lagere en hogere regelingen geldt er een verschillend rechtsregime naar gelang de lagere regeling (anterieur) dan wel later (posterieur) dan de hogere regeling is vastgesteld.
4. Alle stellingen zijn juist
5. Alle stellingen zijn onjuist

A
  1. De zijgrens van autonome verordeningen betreft de situatie waarin verschillende lagere wetgevers gedragingen regelen, die ook door andere wetgevers van gelijke rang - maar met een ander oogmerk – kunnen worden bestreken. Bijvoorbeeld een gemeente en een provincie, of een provincie en een waterschap. Bij strijd tussen regels afkomstig van wetgevers van gelijke rangorde kan alleen de Kroon orde scheppen door één van de strijdige bepalingen te vernietigen.
    ==> Gemeente en provincie zijn niet van gelijke rank. Provincie is hoger.
43
Q

Een gemeente heeft een regeling. Vervolgens wordt door de provincie een verordening ingesteld om hetzelfde belang te beschermen. Wat gebeurt er met de gemeentelijke regeling?
1. De twee regelingen kunnen naast elkaar blijven bestaan zolang ze niet conflicteren.
2. De gemeentelijke regeling vervalt van rechtswege
3. De provinciale regeling vervalt van rechtswege
4. De provinciale regeling is niet van toepassing in deze gemeente
5. Geen van de antwoorden is juist

A
  1. De gemeentelijke regeling vervalt van rechtswege

==> Art. 122 Gemw

44
Q

Wat gebeurt er bij een samenloop tussen de APV van een gemeente, die het verbood om zonder noodzaak op het Stadionplein op zaterdag te parkeren ivm markt die daar plaatsvindt, een en het later ingestelde Wegenverkeersreglement dat onder andere ook een verbod bevatte om op pleinen stil te staan, indien daardoor het verkeer in gevaar kwam?
1. De twee regelingen kunnen naast elkaar blijven bestaan zolang ze niet conflicteren.
2. De gemeentelijke regeling vervalt van rechtswege
3. De provinciale regeling vervalt van rechtswege
4. De provinciale regeling is niet van toepassing in deze gemeente
5. Geen van de antwoorden is juist

A
  1. De twee regelingen kunnen naast elkaar blijven bestaan zolang ze niet conflicteren.
    ==>
    Rechtsregel van het arrest De Emmense baliekluivers (4 maart 1952):
    Hebben de regelingen een verschillend motief, dan behoudt de lagere regeling haar geldigheid, tenzij er om een andere reden sprake is van strijdigheid met de hogere regeling.
45
Q

Het arrest De Emmense baliekluivers (4 maart 1952) ging over de … van autonome verordeningen. Het ging over de situatie van … lagere regelingen. In dit arrest is de motief-theorie gebruikt, waarbij met motief bedoeld wordt … de regeling … . Als de regelingen eenzelfde motief hebben, dan … de lagere regeling. Hebben de regelingen een verschillend motief, dan behoudt de lagere regeling haar geldigheid, tenzij er om een andere reden sprake is van strijdigheid met de hogere regeling.
Mogelijke antwoorden:
1. ondergrens… posterieure… welke bevoegdheid… tern onder ligt… vervalt …
2. bovengrens… posterieure… welk belang… beschermt… vervalt …
3. ondergrens… anterieure… welke bevoegdheid… tern onder ligt… vervalt …
4. bovengrens… anterieure… welk belang… beschermt… vervalt …

A
  1. bovengrens… anterieure… belang… beschermt… vervalt …
46
Q

Welke stelling is juist?
A: Indien een hogere en een lagere regeling eenzelfde motief hebben, is een aanvulling door de lagere regeling mogelijk, tenzij de hogere regeling dit uitdrukkelijk uitsluit, of de hogere wetgever het onderwerp uitputtend heeft willen regelen.
B: Een posterieure lagere regeling die niet hetzelfde belang beschermt zoals een hogere regeling behoudt haar geldigheid, tenzij er om een andere reden sprake is van strijdigheid met de hogere regeling.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Beide stellingen zijn juist
47
Q

Welke stelling is juist?
A: De zijgrens houdt in dat de verordeningen niet mogen treden in de bijzondere belangen van de ingezeten. Er wordt getoetst of de verordening enig openbaar belang kan dienen en met name of dat belang te maken heeft met de eigen huishouding. Zo ja, kan de verordening blijven bestaan; anders niet. “Enig openbaar belang” houdt in “eigen househouding”.
B: Het arrest Wilnisser visser (HR, 13 februari 1922) ging over een verbod op het vissen op zondag, in al het water, dus ook privéviswater. De Hoge Raad bepaalde dat deze regeling dermate ruim geformuleerd is, dat de benedengrens overschreden werd. Als een verordening zo ruim wordt geformuleerd dat de benedengrens wordt overschreden, dient de verordening onverbindend te worden verklaard. Dit arrest is voor het leerstuk van de onsplitsbare wilsverklaring van belang. Een verordening kan niet deels verbindend en deels onverbindend zijn. Als een verordening te ruim wordt geformuleerd en daardoor de ondergrens onderscheidt is hij in z’n geheel onverbindend.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Alleen stelling B is juist
    ==>
    A gaat over de ondergrens, niet de zijgrens.
48
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Territoriale decentralisatie op horizontaal niveau leidt tot ongelijkheid
2. Territoriale decentralisatie op verticaal niveau bij autonome taakuitoefening leidt tot spanning met het rechtsstatelijke legaliteitsvereiste.
3. De democratische controle op besluitvorming op decentraal niveau veranderde in de afgelopen decennia. Er is sprake van verschuiving van macht van de volksvertegenwoordiging naar het bestuur, en een zwaardere collectieve en individuele verantwoordingsplicht.
4. De vertrouwensregel bij provincies en gemeentes is geregeld in de nieuwe Provinciewet en de nieuwe Gemeentewet. Daar is een algemene hiërarchische relatie tussen de centrale overheid en de decentrale overheden, voor toezicht door de centrale overheid.

A
  1. De vertrouwensregel bij provincies en gemeentes is geregeld in de nieuwe Provinciewet en de nieuwe Gemeentewet. Daar is een algemene hiërarchische relatie tussen de centrale overheid en de decentrale overheden, voor toezicht door de centrale overheid.
    ==>
    Mbt 1: Burgers worden in elke provincie of elke gemeente verschillend behandeld - ongelijkheid.
    Mbt 2: Territoriale decentralisatie bij autonome taakuitoefening: Daar is vaak een grote beleidsvrijheid. Hierdoor treedt er spanning op met het rechtsstatelijke legaliteitsvereiste dat dwingt tot gelijke behandeling van burgers.
    Mbt 4: De vertrouwensregel is wel wettelijk geregeld maar geen algemene hiërarchische relatie tussen de centrale overheid en de decentrale overheden, in de zin van een algemene bevelsbevoegdheid.
49
Q

Vul in:
Bij … toezicht grijpt een hoger ambt in nadat een lager ambt een besluit heeft genomen. Dat staat tegenover … toezicht, waarbij een besluit van een lager overheidsorgaan … als het hogere orgaan heeft verklaard dat daartegen geen bedenkingen bestaan.

  1. nalevingstoezicht … vooraf … kan pas genomen worden
  2. repressief … preventief … kan pas genomen worden of in werking treden
  3. nalevingstoezicht … vooraf … kan pas in werking treden
  4. repressief … vooraf … kan pas genomen worden of in werking treden
A
  1. repressief … preventief … kan pas genomen worden of in werking treden
50
Q

De bevoegdheid om repressief toezicht uit te oefenen bij provinciale besluiten ligt bij:
1. De Provinciale Staten
2. De commissaris van de Koning
3. De Kroon
4. De rechter

A
  1. De Kroon
51
Q

De bevoegdheid om repressief toezicht uit te oefenen bij gemeentelijke besluiten ligt bij:
1. De Provinciale Staten
2. De gemeenteraad
3. De Kroon
4. De rechter

A
  1. De Kroon
52
Q

De bevoegdheid om repressief toezicht uit te oefenen bij besluiten van een waterschap ligt bij:
1. De Provinciale Staten
2. De Gedeputeerde Staten
3. De Kroon
4. De rechter

A
  1. De Gedeputeerde Staten
53
Q

De Kroon kan dmv spontane vernietiging besluiten van organen van provincies en gemeenten ongedaan maken. Besluiten kunnen vernietigd worden als zij:
1. in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen
2. in strijd zijn met het algemeen belang
3. in strijd zijn met het recht
4. 1+2
5. 1+3
6. 2+3

A
  1. 2+3
54
Q

Welke stelling is juist?
1. Goedkeuring en verklaring van geen bezwaar zijn vormen van preventief toezicht.
2. Bij verklaring van geen bezwaar is er een een vereiste toestemming van een ander bestuursorgaan voordat een besluit in werking kan treden.
3. Bij goedkeuring gaat het om vereiste toestemming van een ander orgaan voor het nemen van besluiten.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Goedkeuring en verklaring van geen bezwaar zijn vormen van preventief toezicht.
    ==> Mbt 2+3: andersom, #2 is goedkeuring en #3 is verklaring van geen bezwaar.
55
Q

Welke stelling is onjuist?
A. Vernietiging en het onthouden van goedkeuring zijn vormen van negatief toezicht.
B. Aanwijzingen door de minister aan een lager bestuursorgaan zijn een vorm van positief toezicht.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn onjuist

A
  1. Beide stellingen zijn juist
    Positief toezicht: besluiten worden van hogerhand dwingend opgelegd.
    Negatief toezicht: besluiten worden tegengehouden.
56
Q

Met het begrip … refereert men naar taken die feitelijk te zwaar zijn voor gemeenten en de gemeentelijke schaal te boven gaan, maar die te licht zijn voor provincies, althans die spelen zich af op een kleinere schaal dan de provinciale:
1. “negatief toezicht”
2. “problematiek van de ‘zilveren koorden’”
3. “het regionale gat”
4. “Huis van Thorbecke”

A
  1. “het regionale gat”
57
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR) maakte privaatrechtelijke samenwerkingen tussen verschillende overheden mogelijk, als oplossing voor het regionale gat. Deelname is op vrijwillige basis.
2. het Interprovinciaal overleg (IPO) is op basis van de WGR ingesteld als verdediger van belangen van provincies ten opzichte van gemeenten en het rijk.
3. Grensoverschrijdende problemen bij lokale overheden, zoals milieukwesties en woon-werkverkeer, dienen in samenwerking opgepakt te worden.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. De Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR) maakte privaatrechtelijke samenwerkingen tussen verschillende overheden mogelijk, als oplossing voor het regionale gat. Deelname is op vrijwillige basis.
    ==> Mbt 1: De WGR maakte publiekrechtelijke samenwerking mogelijk.
58
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De wetgever kan de autonome bevoegdheden aan gemeenten en provincies niet volledig ontnemen.
2. Een politieke partij in een gemeente kan een eigen raadslid niet tot aftreden dwingen indien deze weigert de partijlijn te volgen; dit vanwege het beginsel van het vrije mandaat .
3. Leden van gedeputeerde staten en het college van B&W mogen tevens lid zijn van de gemeenteraad of provinciale staten.
4. Noch de Commissaris van de Koning, noch de burgemeester heeft in de vergadering van de gemeenteraad resp. provinciale staten stemrecht.

A
  1. Leden van gedeputeerde staten en het college van B&W mogen tevens lid zijn van de gemeenteraad of provinciale staten.
    ==> Nee. Dat is het gevolg van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur uit 2002. Noch commissarissen van de Koning, noch gedeputeerden mogen lid zijn van provinciale staten (art. 13, 35c en 67 Provinciewet). Noch burgemeesters, noch wethouders mogen lid zijn van gemeenteraden (art. 13, 36b en 68 Gemeentewet), al geldt voor wethouders en gedeputeerden een uitzondering gedurende de demissionaire periode (art. 13 lid 2 Provincie- en Gemeentewet).
    Vindplaats: Beginselen, H13, par. 13.3.2.2.
59
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Voor 2002 was een conventioneel regeringsstelsel op gemeenteniveau het uitgangspunt. Daar past een afspiegelingscollege bij, waaraan alle fracties uit de gemeenteraad naar evenredigheid deelnemen. Sinds de dualisering wordt er meer aandacht gegeven aan het idee dat de lokale politiek meer inhoud krijgt als de kiezer een echte keuze zou kunnen maken, dat wil zeggen voor of tegen het zittende meerderheidscollege en zijn programma.
2. Een wethouder kan zelfstandig geen besluiten nemen.
3. Het voornaamste bezwaar van een rechtstreekse verkiezing van de burgemeester is het wellicht te veel dualisme met zich meebrengt.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
    ==>
    Mbt 2: De wethouder is namelijk geen bestuursorgaan. Besluiten worden door de wethouders altijd genomen namens het college van B&W, in mandaat. Zie art. 168 Gemeentewet.
    Vindplaats: Beginselen, H13, par. 13.3.2.3.
    ==>
    Mbt 3: Het voornaamste bezwaar van een rechtstreekse verkiezing van de burgemeester is dat binnen de gemeentelijke overheid op deze wijze twee organen, te weten de raad en de burgemeester over een eigen politieke legitimatie beschikken. Dit brengt wellicht te veel dualisme in de onderlinge verhoudingen.
60
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De gemeenteraad kan de burgemeester ter verantwoording roepen.
2. Tussen de gemeenteraad en de wethouders geldt de vertrouwensregel.
3. Tussen de gemeenteraad en de burgemeester is er geen rechtstreekse vertrouwensrelatie.
4. Een gemeenteraad mag op overtreding van een verordening straffen stellen.
5. Alle stellingen zijn juist

A
  1. Alle stellingen zijn juist
    ==> Mbt 1:
    Ja, de burgemeester kan langs twee wegen ter verantwoording worden geroepen door de gemeenteraad.
    * In de eerste plaats op grond van artikel 169 Gemeentewet voor het door het college van B&W gevoerde bestuur en
    * In de tweede plaats, op grond van artikel 180 Gemeentewet, voor het door hem als afzonderlijk orgaan gevoerde bestuur. Artikel 155 Gemeentewet geeft nadere invulling aan de artikelen 169 en 180 Gemeentewet door (niet-limitatieve) voorbeelden te geven van het inlichtingenrecht.
    Vindplaats: Beginselen, H13, par. 13.3.2.6.
61
Q

Was in het arrest Emmense baliekluivers sprake van een anterieure of posterieure verordening van de gemeente Emmen?
1. anterieure verordening
2. posterieure verordening

A
  1. anterieure verordening